Home

Rechtbank Haarlem, 14-10-2011, BU1427, 09/4967, 09/4968

Rechtbank Haarlem, 14-10-2011, BU1427, 09/4967, 09/4968

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 oktober 2011
Datum publicatie
25 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU1427
Zaaknummer
09/4967, 09/4968

Inhoudsindicatie

Een verklaring afgegeven over de toepassing van artikel 11 van de Verordening (EG) 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003, Publicatieblad L 196, blz. 7, is geen beschikking waartegen bezwaar openstaat (beroep ongegrond).

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Zaaknummers: AWB 09/4967 en 09/4968

Uitspraakdatum: 14 oktober 2011

Uitspraak in de gedingen tussen

[X 1] Ltd., gevestigd te [Z], eiseres 1,

en

[X 2] Ltd., gevestigd te [Z], eiseres 2,

gezamenlijk eiseressen,

gemachtigde: mr. A.J. Gieske (van Diepen van der Kroef Advocaten te Amsterdam),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1. Bij brief van 29 december 2008 heeft verweerder op verzoek[BEDRIJF A]. Ltd. (hierna: [BEDRIJF A]), de houder van een intellectueel-eigendomsrecht, een verklaring afgegeven over de toepassing van artikel 11 van de Verordening (EG) 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003, Publicatieblad L 196, blz. 7 (hierna: de Verordening).

1.2. Eiseressen hebben op 5 maart 2009 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde brief.

1.3. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 augustus 2009 de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

1.4. Eiseressen hebben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Gemachtigde van eiseressen is daar verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. G. van der Velde. De gemachtigde van eiseressen heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. De douane heeft op 20 november 2008 bij een controle in de transitruimte van de luchthaven Schiphol geneesmiddelen aangetroffen waarvan zij vermoedde dat deze inbreuk maken op een ten tijde van het binnenbrengen geldend Europees octrooi op [MERK], het actieve ingrediënt van die geneesmiddelen, waarvan [BEDRIJF A] de houder is.

Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Verordening heeft de douane de vrijgave van deze goederen opgeschort.

2.2. Bij brief van 26 november 2008 heeft de douane de gemachtigde van [BEDRIJF A] ingelicht dat er mogelijk sprake is van een zending goederen die inbreuk maakt op haar recht.

2.3. Tot de stukken van het geding behoort de onder 1.1 genoemde brief. Hierin staat het volgende vermeld:

(…)

“Betreft

Uitvoering “veronderstelde toestemming” conform artikel 11 Vo. (EG) nr. 1383/2003

Geachte heer [A],

Betreffende de goederen:

Merknaam Aantal Omschrijving

[MERK] (patent) 500010 [MERK] tabletten l0mg

locatie: KLM NV, Postbus 7700/ Customs, 117 ZL Schiphol;

airwaybillnummer: [NUMMER A];

dossiernummer: [NUMMER B]

heeft u op d.d. 24 december 2008 te kennen gegeven dat u gebruik wil maken van de mogelijkheid van de “veronderstelde toestemming” conform artikel 11, lid 1 van Verordening (EG) Nr, 1383/2003.

Rekening houdend met onze dossiergegevens deel ik u mee dat Douane Noord / afdeling IER instemt

met uw conclusie dat toestemming tot vernietiging van de goederen wordt verondersteld te zijn

gegeven.

(…)”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Eiseressen zijn van mening dat de onder 1.1 genoemde brief een beschikking is nu zij door die brief rechtstreeks in hun belangen zijn geraakt. De overschrijding van de bezwaartermijn is verschoonbaar omdat zij binnen een redelijke termijn (twee dagen) nadat zij van de beschikking op de hoogte zijn geraakt daartegen bezwaar hebben aangetekend. Eiseressen betogen voorts dat de beschikking onbevoegd is genomen en dat verweerder bij het geven van die beschikking onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiseressen concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van het bestreden besluit alsmede tot veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure. Zij verzoeken voorts om verweerder althans het Ministerie van Financiën met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van de door eiseressen geleden schade.

3.2. Verweerder is van mening dat op grond van artikel 1:1 en de bijlage I onder A van de Algemene Douanewet (hierna: de Wet) in samenhang met artikel 1:5 van de Wet voor de beoordeling of sprake is van een beschikking moet worden aangesloten bij artikel 4, vijfde lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW). De onder 1.1 genoemde brief is ingevolge deze bepaling geen beschikking, want deze brief is geen administratieve beslissing die een rechtsgevolg heeft. De brief is slechts een instemming met de conclusie van [BEDRIJF A] dat toestemming tot vernietiging van de goederen wordt verondersteld te zijn gegeven conform artikel 11 van de Verordening. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen omdat geen sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking en de bezwaren terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk zijn verklaard.

4. Wettelijke bepalingen

4.1. Artikel 1 van de Verordening luidt als volgt:

“1. Deze verordening stelt de voorwaarden vast waaronder de douaneautoriteiten kunnen optreden wanneer er een vermoeden is dat bepaalde goederen inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten, met name wanneer zij:

a) voor het vrije verkeer, voor uitvoer of voor wederuitvoer worden aangegeven overeenkomstig artikel 61 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(4);

b) worden aangetroffen bij een controle van goederen die het grondgebied van de Gemeenschap binnenkomen of verlaten overeenkomstig de artikelen 37 en 183 van Verordening (EEG) nr. 2913/92, onder een schorsingsregeling zijn geplaatst in de zin van artikel 84, lid 1, onder a), van die verordening, na voorafgaande kennisgeving wederuitgevoerd worden in de zin van artikel 182, lid 2, van die verordening of in een vrije zone of een vrij entrepot worden opgeslagen in de zin van artikel 166 van die verordening.

2. Deze verordening stelt tevens de maatregelen vast die de bevoegde autoriteiten moeten nemen wanneer wordt vastgesteld dat de in lid 1 bedoelde goederen inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten.”

4.2. Artikel 9, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:

“1. Wanneer een douanekantoor waaraan overeenkomstig artikel 8 een besluit tot inwilliging van het verzoek van de houder van het recht is toegezonden, in voorkomend geval na overleg met de indiener van het verzoek vaststelt dat van goederen die zich in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde situaties bevinden, wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, schorst het de vrijgave of houdt het de goederen vast.

Het douanekantoor informeert onmiddellijk de bevoegde douanedienst die het verzoek om optreden heeft behandeld.”

4.3. Artikel 11 van de Verordening luidt als volgt:

“1. Wanneer de douaneautoriteiten goederen die vermoedelijk inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht hebben vastgehouden of wanneer zij het vrijgeven van deze goederen hebben geschorst terwijl deze zich in een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde situaties bevonden, kunnen de lidstaten overeenkomstig hun nationale wetgeving voorzien in een met de instemming van de houder van het recht te volgen vereenvoudigde procedure, die de douaneautoriteiten de mogelijkheid biedt de goederen onder douanetoezicht af te staan voor vernietiging, zonder dat hoeft te worden nagegaan of volgens de nationale rechtsvoorschriften inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht. Daartoe passen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale wetgeving de volgende voorwaarden toe:

- binnen tien werkdagen, of drie werkdagen indien het aan bederf onderhevige goederen betreft, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de in artikel 9 bedoelde kennisgeving stelt de houder van het recht de douaneautoriteiten er schriftelijk van in kennis dat de aan de procedure onderworpen goederen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in de zin van artikel 2, lid 1, en verstrekt hij deze autoriteiten de schriftelijke verklaring van de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen waarbij deze ermee instemt dat de goederen voor vernietiging worden afgestaan. Indien de douaneautoriteiten daarmee akkoord gaan, kan deze informatie rechtstreeks aan de douane worden verstrekt door de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen.

Deze toestemming wordt verondersteld te zijn gegeven wanneer de aangever, de houder of de eigenaar van de goederen zich binnen de voorgeschreven termijn niet uitdrukkelijk tegen de vernietiging heeft verzet. Deze termijn kan met tien werkdagen worden verlengd indien de omstandigheden zulks wettigen;

- tenzij anders bepaald in de nationale wetgeving, geschiedt de vernietiging op kosten en onder verantwoordelijkheid van de houder van het recht en wordt deze steeds voorafgegaan door het nemen van monsters die de douaneautoriteiten zo moeten bewaren dat zij als bewijsmateriaal toelaatbaar zijn in een gerechtelijke procedure van de lidstaat waarin zij mogelijkerwijze zullen moeten worden gebruikt.

2. In alle andere gevallen of wanneer de aangever, houder of eigenaar zich tegen de vernietiging van de goederen verzet of deze betwist, is de in artikel 13 bedoelde procedure van toepassing.”

4.4. Artikel 4, aanhef en vijfde lid, van het CDW definieert het begrip beschikking als volgt:

“In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

(…)

5. beschikking: elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen wier identiteit bekend is of kan worden vastgesteld, rechtsgevolgen heeft; hieronder vallen onder meer bindende inlichtingen in de zin van artikel 12;”

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Ingevolge artikel 1:1, vijfde lid, van de Wet is deze in het onderhavige geval van toepassing. Dit brengt mee dat de in geschil zijnde vraag of de onder 1.1 genoemde brief een beschikking is waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, gelet op artikel 1:5 van de Wet, moet worden beoordeeld aan de hand van de definitie van het begrip ‘beschikking’ in artikel 4, aanhef en vijfde lid, van het CDW. Hieruit volgt dat moet worden nagegaan of bedoelde brief enig rechtsgevolg heeft. Dit is niet het geval. Verweerder stemt slechts in met de conclusie van [BEDRIJF A] dat toestemming tot vernietiging van de goederen wordt verondersteld aanwezig te zijn. De brief en hetgeen daarin is gesteld vloeien niet voort uit een op een wettelijke bepaling rustende bevoegdheid. Er is geen rechtsregel die er een gevolg aan verbindt. Verweerder heeft ter zitting verklaard alleen faciliterend te zijn opgetreden en geen partij te zijn. De rechtbank volgt verweerder hierin. Uit de onder 1.1 genoemde brief blijkt dat verweerder ook niet een beslissing heeft willen nemen, immers, ondanks dat [BEDRIJF A] in de brief van 24 december 2008, waarop de onder 1.1 genoemde brief een reactie is, uitdrukkelijk verzoekt haar schriftelijk toestemming te geven om tot vernietiging van de goederen over te gaan, gaat verweerder daar niet op in. Verweerder verklaart slechts in te stemmen met de conclusie van [BEDRIJF A] dat sprake is van veronderstelde toestemming tot vernietiging van de goederen. Verweerder heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat toestemming van de douane tot vernietiging niet door de Verordening wordt voorgeschreven en dat deze daarom ook niet wordt gegeven. Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de onder 1.1 genoemde brief geen beschikking is in de zin artikel 4, aanhef en vijfde lid, van het CDW, waartegen bezwaar openstaat. Het feit dat aan de brief een rechtsmiddelenclausule is gehecht maakt dit niet anders. Verweerder heeft de onder 1.2 genoemde bezwaren terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk verklaard.

5.2. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten en griffierecht

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Gelet op het feit dat verweerder de bezwaren op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, bepaalt de rechtbank dat het betaalde griffierecht op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb door verweerder dient te worden vergoed.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- gelast dat verweerder het door eiseres 1 betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14oktober 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.