Rechtbank Haarlem, 21-10-2011, BU2895, AWB 10/4175, 10/4176, 10/4177 & 10/4178
Rechtbank Haarlem, 21-10-2011, BU2895, AWB 10/4175, 10/4176, 10/4177 & 10/4178
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2011
- Datum publicatie
- 31 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BU2895
- Zaaknummer
- AWB 10/4175, 10/4176, 10/4177 & 10/4178
Inhoudsindicatie
Eiser is bij een huiszoeking aangehouden. Er worden hem over de jaren 2006-2009 onmiddellijk invorderbare aanslagen opgelegd. Eiser wordt vervolgens uitgeleverd aan Italie. De aanslagen worden vernietigd omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser in genoemde jaren in Nederland belastingplichtig was.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/4175, 10/4176, 10/4177, 10/4178
Uitspraakdatum: 21 oktober 2011
Uitspraak in de gedingen tussen
[X], verblijvende te Italië, eiser,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude (Van der Woude de Graaf Advocaten)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 708.875 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.324. Bij aparte beschikking is aan eiser voor een bedrag van € 50.036 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 660.875 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.567. Bij aparte beschikking is aan eiser voor een bedrag van € 31.765 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag ib/pvv, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 612.875 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.546. Bij aparte beschikking is aan eiser voor een bedrag van € 13.065 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 april 2009 voor het jaar 2009 een voorlopige aanslag ib/pvv, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 560.525 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.273.
1.5. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 8 november 2010 de (voorlopige) aanslagen 2006 tot en met 2009 en de beschikkingen heffingsrente over die jaren gehandhaafd.
1.6. Eiser heeft daartegen bij brief van 22 december 2010 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2011. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, vergezeld door J. Kuijper. Namens verweerder zijn verschenen mr. H.W.G. Sweerts en mr. drs. W. Garritsen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De beroepen zijn gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de beroepen in de zaken AWB 10/1911 en AWB 11/3007 tot en met
AWB 11/3009 ten name van [A].
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft de Italiaanse nationaliteit.
2.2. Naar aanleiding van een zesvoudige moord gepleegd in [plaats] waarvan eiser verdacht wordt, en een verzoek van de Duitse justitiële autoriteiten om uitlevering vindt op 12 maart 2009 een inval plaats in de huurwoning [locatie 1] (hierna: [locatie 1]), alwaar eiser samen met zijn zwager [A] wordt aangetroffen en aangehouden. In [locatie 1] zijn ook vrouw en kind van eiser aanwezig. Bij die inval vindt tevens huiszoeking plaats en worden naast onder meer vuurwapens en vervalste identiteitsbewijzen, een bedrag aan contanten van in totaal € 546.275, horloges en een plastic tas met aankoopbonnen gevonden en in beslag genomen. Bovendien worden een huurcontract betreffende een appartement [locatie 2] (hierna: [locatie 2]) en kwitanties van huurbetalingen betrekking hebbend op [locatie 2] aangetroffen. Uit de op de aanhouding van eiser gevolgde politieverhoren wordt duidelijk dat eiser met vrouw en kind verblijft in slaapkamer 3 en zijn zwager in slaapkamer 1 van de door verweerder overgelegde plattegrond van [locatie 1]. Zowel eiser als [A] bevestigt dat de in elk van de als zodanig door verweerder geduide slaapkamers gevonden contanten en horloges toebehoren aan degene die in de betreffende kamer verbleef.
2.3. Bij de in 2.2 genoemde huiszoeking wordt tevens aangetroffen een visitekaartje van
[B]. Zij is verhoord door de politie. Uit haar verhoor blijkt dat zij bemiddeld heeft in de verhuur van [locatie 1] aan een onbekende man. De huur is ingegaan op 1 februari 2009. De huur is contant betaald. Er is geen huurcontract.
2.4. Het in 2.2 genoemde huurcontract [locatie 2] staat op naam van [C]. De huur is ingegaan op 1 december 2005. Van de contant betaalde huur zijn verscheidene kwitanties bij de in 2.2 genoemde huiszoeking gevonden.
2.5. Bij brief van 28 april 2009 heeft verweerder een toelichting gegeven over de aanleiding voor het opleggen van de aanslagen:
“Naar aanleiding van [eisers] aanhouding is door de Nationale Recherche een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn met toestemming van de Officier van Justitie aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Aan de hand van deze onderzoeksresultaten zijn [eisers] belastbare inkomens voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 als volgt vastgesteld:
Jaar 2006 2007 2008 2009
Belastbaar inkomen (box 1) € 708.875 € 660.875 € 612.875 € 560.525
Belastbaar inkomen (box 3) € 330.437 € 636.875 €586.700 € 280.262 ”
2.6. Tevens bevat de in 2.5 genoemde toelichting een motivering voor het opleggen van de aanslagen, namelijk dat er sterke aanwijzingen zijn dat het in 2.2 genoemde bedrag aan contanten een illegale herkomst heeft. Dit vermoeden wordt versterkt, aldus verweerder, door onder meer het feit dat [A] in het verleden strafrechtelijk veroordeeld is voor betrokkenheid bij de handel in cocaïne en ter zake van deze veroordeling nog een gevangenisstraf van 7,5 jaar in Italië moet uitzitten, eiser voortvluchtig is en evenals
[A], verdacht wordt van de moorden in [plaats] eiser beschikt over vervalste identiteitsbewijzen en samen met [A] verdacht wordt van lidmaatschap van de Italiaanse tak van de criminele organisatie ‘[D].
2.7. Ten aanzien van de belastingplicht bevat de in 2.5 genoemde toelichting het volgende:
Belastingplicht
“Uit het ingestelde strafrechtelijk onderzoek is verder naar voren gekomen dat [eiser] vermoedelijk al sinds 2005 in Nederland verblijft. Dit blijkt onder andere uit het feit dat in de woning een plastic tas is aangetroffen met daarin een aantal aankoopbonnen betreffende uitgaven die hebben plaatsgevonden in de omgeving van [E] alsmede een huurcontract (…) voor de huur van (…) [locatie 2] (…). Ook zijn een aantal kwitanties betreffende (…) [locatie 2] (…) aangetroffen in [eiser’s] woning. Op basis hiervan stel ik mij op het standpunt dat [eiser] in de jaren 2006 tot en met heden in Nederland woonachtig [is] geweest en derhalve binnenland belastingplichtig [is].”
En ten aanzien van de vastgestelde belastbare inkomens:
“Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
(…).
Uit onderzoeksgegevens is het vermoeden gerezen dat [eiser] betrokken [is] bij de handel in cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in cocaïne grote (contante) geldbedragen gemoeid zijn en hoge winsten betaald worden. (…) De inkomsten zullen als winst uit onderneming danwel resultaat uit overige werkzaamheden bij uw belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) worden bijgeteld. (…)”
2.8. Bij brief van eveneens 28 april 2009 worden eiser aangiftebiljetten ib/pvv voor de jaren 2007 en 2008 uitgereikt en worden vragen gesteld op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) met betrekking tot zijn woonplaats, [F] en het bij de inval aangetroffen geld.
2.9. De aanslagen 2006 tot en met 2009 zijn terstond en onmiddellijk invorderbaar gesteld op grond van artikel 10, eerste lid, letters b en d van de Invorderingswet 1990.
2.10. Op 20 mei 2009 is eiser uitgeleverd aan Italië. Op 12 juli 2011 is hij tot levenslang veroordeeld in Italië voor de moorden in [plaats]. Hij is sinds zijn uitlevering gedetineerd in Italië.
2.11. Op 14 mei 2009 laat het Openbaar Ministerie weten eiser niet strafrechtelijk in Nederland te vervolgen. Aanvankelijk was eiser verdacht van witwassen en het in het bezit hebben van een vals document. Beiden verdenkingen zijn geseponeerd wegens onvoldoende nationaal belang (witwassen) en omdat een ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert. Uit de brief van het Openbaar Ministerie blijkt verder dat “onder hem” in beslag zijn genomen een horloge en € 40.100 aan contanten.
2.12. Over het in [locatie 1] aangetroffen contant geldbedrag heeft verweerder in zijn verweerschrift nog de volgende toelichting gegeven:
“Bij [eiser’s] aanhouding is in totaal een geldbedrag van € 546.275 in contanten aangetroffen. (…) Volgens [A]’s verklaring is een bedrag van € 506.175 van hemzelf en het bedrag van € 40.100 van [eiser]. Over dit geld heeft [A] tegenover opsporingsambtenaren aangegeven dat hij dit gespaard heeft in het verleden maar op verdere vragen beriep hij zich op zijn zwijgrecht. Nu uit [eiser’s] verklaringen en de verklaring van zijn echtgenote en zijn zwager niet valt op te maken wat de herkomst is van het aangetroffen geldbedrag, zijn voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 de volgende bedragen tot [eiser’s] inkomen gerekend:
Jaar 2006 2007 2008 2009
Correctie € 660.875 € 612.875 € 560.525 € 546.275”
2.13. Tegen eiser was een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. In verband met een uitleveringsverzoek heeft het Italiaanse Ministerie van Justitie op 8 april 2009 informatie verstrekt over onder meer de periode eind 2006 tot en met 29 augustus 2007, waaruit blijkt dat eiser van 29 december 2006 tot 29 juni 2007 gedetineerd was in Italië, tot 4 augustus 2007 huisarrest had in Italië, vervolgens naar Duitsland is gegaan en in ieder geval tot 29 augustus 2007 in Duitsland heeft verbleven.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiser belastingplichtig is in Nederland en of hij terecht en tot de juiste bedragen in de heffing van ib/pvv is betrokken in de jaren 2006 tot en met 2009.
3.2. Eiser stelt dat hij gedurende die jaren niet in Nederland binnenlands belastingplichtige was, maar voortvluchtig voor de justitiële autoriteiten in Duitsland en Italië. Er is daarom geen aanleiding om de bewijslast om te draaien. Bovendien klaagt eiser dat het gehele geldbedrag aan hem wordt toegerekend, ook dat deel dat alleen aan [A] toebehoort. Verder klaagt eiser dat verweerder, van de veronderstelling uitgaand dat het in 2009 aangetroffen geldbedrag inkomsten vormden in dat jaar, geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven dat die inkomsten ook in de drie jaar daarvoor zijn genoten. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de aanslagen.
3.3. Verweerder stelt primair dat eiser in de onderhavige jaren binnenlands belastingplichtige was en subsidiair dat hij buitenlands belastingplichtige was. Met een beroep op omkering van de bewijslast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser moet doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Tijdens de zitting heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat de aanslag over 2006 moet worden vernietigd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Alvorens de rechtbank toekomt aan de vraag of terecht een beroep wordt gedaan op de omkering van de bewijslast, zoals verweerder stelt en eiser weerspreekt, zal verweerder eerst zijn vermoeden dat eiser gedurende de jaren 2006 tot en met 2009 inwoner van Nederland was, aannemelijk moeten maken en, zo er sprake was van binnenlandse belastingplicht de door verweerder veronderstelde inkomsten zijn genoten en of deze dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden. Indien binnenlandse belastingplicht van eiser niet aanwezig wordt gewacht, zal verweerder de buitenlandse belastingplicht van eiser aannemelijk moeten maken.
4.2. Allereerst zal de rechtbank oordelen over de vraag of eiser in de jaren 2006 tot zijn uitlevering aan Italië in 2009 (2.10) zijn woonplaats in Nederland had. Bepalend hierbij is of op grond van artikel 4 Awr naar de feiten en omstandigheden beoordeeld eiser zijn woonplaats in Nederland had. Verweerder voert daartoe aan dat eiser op het moment van de inval (2.2) met vrouw en kind in Nederland verbleef en er bij de inval aankoopbonnen zijn aangetroffen betrekking hebbend op levensonderhoud, aankoopnota’s van horloges over de periode 2008 en 2009, van welke horloges eiser tijdens zijn verhoren erkend heeft dat die van hem zijn, en het in 2.4 vermelde huurcontract en huurkwitanties. Eiser stelt daartegenover dat hij vanwege de zesvoudige moord in [plaats] voortvluchtig was en in ieder geval - afgezien van korte bezoeken - tot die moord in het geheel niet in Nederland heeft verbleven, doch in Duitsland een pizzeria exploiteerde, vervolgens in Italië gedetineerd is geweest en daarna teruggekeerd in Duitsland en dat hij na de moord in [plaats] ondergedoken is in diverse landen doch niet in Nederland in en pas eind februari 2009 met vrouw en kind naar [locatie 1], als onderduikadres, is gegaan. Eiser is ook niet herkend als huurder van [locatie 1]. Eiser stelt tenslotte dat hij niets te maken had met [locatie 2] omdat hij toen in [G], Duitsland, woonde.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser gedurende de jaren 2006 tot zijn uitlevering naar Italië inwoner was van Nederland. Daartoe acht zij de volgende factoren redengevend. Eiser heeft niet de Nederlandse nationaliteit, was niet ingeschreven in Nederland, had geen bankrekening in Nederland en was geen lid van enige vereniging. Noch het huurcontract van [locatie 1] noch dat van [locatie 2] stond op zijn naam. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de bij de huiszoeking aangetroffen aankoopbonnen ter zake van levensonderhoud aan eiser toebehoorden, temeer niet omdat een deel van deze bonnen ziet op de periode 29 december 2006 tot 29 juni 2007 waarin eiser gedetineerd was in Italië. De feiten dat tijdens de inval zijn vrouw en kind aanwezig waren in [locatie 1] en dat eiser erkend heeft dat de in slaapkamer 3 gevonden horloges van hem zijn en aantoonbaar zijn aangekocht in Nederland gedurende de periode 2008 en 2009 zijn onvoldoende om daarmee binnenlandse belastingplicht aan te nemen, ook niet in combinatie met de overige door verweerder genoemde factoren. Verweerder heeft niet, dan wel onvoldoende, weersproken dat eiser tot de zesvoudige moord in [plaats] in Duitsland woonachtig was en dat eiser sindsdien voortvluchtig was. Verweerder heeft onvoldoende aangevoerd ter ondersteuning van zijn vermoeden van binnenlandse belastingplicht.
4.4. Voorzover verweerder betoogt dat op grond van genoemde feiten en omstandigheden het vermoeden gerechtvaardigd is dat eiser alhier woonachtig was, heeft eiser dit vermoeden voldoende ontzenuwd met zijn verwijzing naar zijn detentieperiode in Italië, zijn stellingen dat hij in de onderhavige jaren voortvluchtig was en dat de aankoopbonnen ter zake van levensonderhoud aan [H] toebehoorden. De rechtbank verwerpt dan ook het standpunt van verweerder dat sprake is van binnenlandse belastingplicht van eiser.
4.5. Voor wat betreft de subsidiaire stelling van verweerder dat eiser in de onderhavige jaren buitenlands belastingplichtige was, overweegt de rechtbank dat verweerder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt zijn vermoeden dat in die jaren door eiser winsten zijn behaald met de handel in cocaïne in Nederland en dat om die reden van box 1-inkomen sprake zou zijn geweest. De stellingen van verweerder dat het een feit van algemene bekendheid is dat de belangrijkste economische activiteit van de ‘[D] de grootschalige handel in cocaïne is en dat daarmee grote contante geldbedragen zijn gemoeid en hoge winsten worden behaald acht de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen. Gesteld noch gebleken is van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland, zodat het betoog van verweerder ook in zoverre faalt.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en, nu het om vier samenhangende zaken gaat, een wegingsfactor 1,5).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de belastingaanslagen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.311;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.A. Fase en
mr. M. Koole, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.