Home

Rechtbank Haarlem, 20-10-2011, BU2905, AWB 11/2695

Rechtbank Haarlem, 20-10-2011, BU2905, AWB 11/2695

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 oktober 2011
Datum publicatie
31 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU2905
Zaaknummer
AWB 11/2695

Inhoudsindicatie

Eiseres kan een vorderingen op een derde niet afwaarderen omdat deze vorderingen civielrechtelijk niet bestaan. Geen opgewekt vertrouwen dat dit wel zou kunnen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/2695

Uitspraakdatum: 20 oktober 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen

[X] B.V.”, gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: mr. J.O. Winnubst FB (Meeuwsen Ten Hoopen Belastingadviseurs B.V.)

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, [P] verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 april 2011 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2007 opgelegde verliesbeschikking voor de vennootschapsbelasting (vpb) naar een bedrag van € 19.664.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2011. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door mr. K. Bozia, [A]. en

[B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. L. Esselink en S. Roemers. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1.1. Eiseres is in 1975 opgericht en exploiteert onroerend goed. Enig aandeelhouder is [C] (hierna: [C]). De directie is in het onderhavige jaar gevoerd door onder meer [C]. en [A]. [C]. is enig aandeelhouder van [D] B.V. (hierna: [D]).

1.2. [C] is van 1984 tot 2004 gehuwd geweest met [E] (hierna: [E]). Het huwelijk is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [F] op 6 juli 2004 van de beschikking van de rechtbank [G] gedateerd 23 april 2004.

1.3. [E] oefende de chirurgenpraktijk uit en heeft zich in 1995 ingekocht in een maatschap chirurgie. In 1997 is de chirurgenpraktijk ingebracht in [H]. Alle aandelen van [H]. worden gehouden door [I] B.V.

1.4. [E] heeft in 1995 met [D] een lening afgesloten waarbij hem een bedrag is geleend van fl. 323.715 (€ 146.895,46) ter financiering van de inkoopsom (hierna: praktijklening). Er is geen schriftelijke overeenkomst. [E] heeft in 1996 een bedrag van fl. 106.800 (€ 48.463,73) en in 1997 een bedrag van fl. 100.000 (€ 45.378,02) afgelost op deze lening. In het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk (1.2) tussen [E] en [C] is blijkens de notariële akte van 27 juli 2006 aan [E] een bedrag betaald wegens overbedeling, waarbij een bedrag van € 53.053 is verrekend met de resterende schuld. Op de praktijklening is geen rente betaald.

1.5. De praktijklening is door [D] in 1996 overgedragen aan eiseres.

1.6. In 1997, 1998, 1999 en 2001 zijn door eiseres op de gezamenlijke bankrekening van [E] en [C] bedragen gestort ten behoeve van diverse belastingbetalingen, de aanschaf van een bedrijfsauto die op de balans van [H]. is opgenomen en zakelijke advocaatkosten ten behoeve van [E] (hierna: opnamen). De opnamen heeft eiseres in rekening-courant geboekt. Er is geen schriftelijke overeenkomst.

1.7. Op 1 januari 2007 bedraagt volgens de administratie van eiseres het saldo van de opnamen inclusief bijgeschreven rente en de rente uit hoofde van de praktijklening € 222.446.

1.8. In 2003 is bij [E] een boekenonderzoek ingesteld en is onder meer de bij [E] in privé en bij [I] B.V./[H]. in aftrek gebrachte rente onderzocht, waarbij de controleur tevens heeft bekeken of de corresponderende bate bij eiseres juist was verwerkt.

1.9. In 2006 is tegen [E] en zijn vennootschappen (hierna: [J].) door onder meer eiseres een civiele procedure bij de rechtbank in Den Bosch gestart, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht [J]. te veroordelen tot betaling van rente uit hoofde van de praktijklening en tot terugbetaling van de opnamen, verhoogd met rente. Op 14 maart 2007 heeft de rechtbank beide verzoeken afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat [J]. een terugbetalingsverplichting van de opnamen had, noch dat er over de praktijklening rente verschuldigd was. In hoger beroep heeft het Hof Den Bosch de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.10. Op 1 oktober 2004 heeft de accountant van [E], [K], aan [D] geschreven:

“(…)

De vordering van [eiseres] op [[E]] en [I] B.V. is als volgt toe te lichten.

Allereerst meld ik u dat onderstaande gegevens steeds tussen [[E]], [A]. en de accountant besproken zijn.

(…)

Per ultimo 2000 is de schuld als volgt:

[I] B.V. (inclusief rente) 178.652 [€ 81.069]

[[E]] (privé) 259.137 [€ 117.591]”

1.11. Eiseres heeft aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van negatief € 295.164. Verweerder heeft het belastbaar bedrag gecorrigeerd met € 275.500 (met als omschrijving: “Correctie afwaarderingslast van een vordering”), resulterend in een belastbaar bedrag van negatief € 19.664. Tot dat bedrag is een verliesvaststellingsbeschikking afgegeven.

2. In geschil is of eiseres terecht een afwaarderingslast heeft mogen nemen ter zake van de in 1.6 genoemde geldverstrekking en ter zake van rente over de in 1.4 genoemde praktijklening. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een vordering op [J]. en dat, nu in rechte de vordering is afgewezen, de vordering als waardeloos moet worden afgeschreven. Met betrekking tot de hoogte van de afwaarderingslast stelt eiseres zich nader op het standpunt dat dit € 222.446 moet zijn, omdat op het in de aangifte genoemde bedrag in mindering moet worden gebracht het in 1.4 vermelde bedrag van € 53.053. Zo de rechtbank zou concluderen dat er geen ruimte is voor een afwaarderingslast doet eiseres een beroep op opgewekt vertrouwen. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vaststelling van het over 2007 door haar geleden verlies op € 242.111. Verweerder stelt primair dat geen sprake is van een vordering op [J]. en dat de vordering nog volwaardig is, en subsidiair dat sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008, nr. 43.849, LJN BD1108. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu civielrechtelijk is komen vast te staan dat [J]. geen terugbetalingsverplichting heeft noch rente verschuldigd is over de praktijklening, dit ook fiscaal dient te worden gevolgd. Verweerder stelt verder dat er geen vertrouwen is opgewekt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.1. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of sprake is van een vordering van eiseres op [J]. Nu vaststaat dat er geen schriftelijke leningovereenkomst(en) is (zijn) gesloten, zal de rechtbank noodzakelijkerwijs uit moeten gaan van wat partijen over en weer met elkaar hebben afgesproken. De bewijslast ter zake ligt bij eiseres. Eiseres stelt dat, ondanks dat de civiele rechter heeft bepaald dat niet is komen vast te staan dat [J]. een terugbetalingsverplichting had, dat fiscaal anders dient te worden bekeken. In de belastingaangiften en jaarstukken van [J]. is weldegelijk een schuld aan eiseres opgenomen en zijn de aan eiseres verschuldigde rentebedragen in mindering gebracht op het resultaat c.q. inkomen. Bovendien heeft de accountant van [E] aan onder meer eiseres laten weten hoe de schuld aan eiseres boekhoudkundig bij [J]. was verwerkt (1.10). Verder betrekt eiseres de stelling dat nu de praktijklening en de opnamen onder dezelfde voorwaarden zijn verstrekt, beiden fiscaal ook hetzelfde moeten worden behandeld.

3.2. Naar het oordeel van de rechtbank is wat civielrechtelijk is komen vast te staan in casu ook fiscaal maatgevend. Nu tot in hoger beroep is komen vast te staan dat [J]. geen terugbetalingverplichting van de opnamen heeft, dient dit ook fiscaal te worden gevolgd. Dat de schuld en de verschuldigde rente bij [J]. in de belastingaangiften en jaarstukken als zodanig zijn verwerkt, maakt dit niet anders. De brief van de accountant van [E] (1.10) doet aan deze vaststelling niet af. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat door storting van de opnamen op een gezamenlijke bankrekening van [E] en [C] zonder duidelijke afspraken, eiseres zelf ook gezorgd heeft voor onduidelijkheid.

3.3. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot de (vermeend) verschuldigde rente over de praktijklening. Civielrechtelijk is komen vast te staan dat [J]. dienaangaande geen rente verschuldigd was. Naar het oordeel van de rechtbank dient ook dit fiscaal te worden gevolgd. De verwerking in belastingaangiften en jaarstukken doet aan het oordeel van de rechtbank niet af.

3.4. De stelling van eiseres dat de praktijklening en de opnamen in rekening courant op dezelfde wijze zouden moeten worden behandeld, verwerpt de rechtbank omdat [J]. de praktijklening niet heeft betwist maar de terugbetalingsverplichting van de opnamen en de verschuldigdheid van rente wel. Niet valt in te zien dat de opnamen en rente dezelfde fiscale behandeling zouden moeten krijgen.

3.5. Nu is komen vast te staan dat [J]. geen terugbetalingsverplichting heeft noch rente uit hoofde van de praktijklening verschuldigd is, is in ieder geval geen sprake van een vordering van eiseres op [J]. Verweerder stelt dat aldus [C] een terugbetalingsverplichting heeft aan eiseres en dat gelet op haar vermogenspositie er geen ruimte is voor afwaardering. Eiseres is er niet geslaagd aannemelijk te maken dat dit anders is. In het midden kan blijven of – als niet sprake is van een vordering op [J]. – automatisch sprake is van een terugbetalingsverplichting van [C] jegens eiseres.

3.6. Op grond van de voorgaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat het primaire standpunt van verweerder dient te worden gevolgd en dat het subsidiaire standpunt geen behandeling behoeft. Het beroep dient dan ook te worden afgewezen tenzij eiseres succesvol beroep kan doen op opgewekt vertrouwen.

3.7. Ter zake van haar beroep op opgewekt vertrouwen stelt eiseres dat de controleur bij de in 1.8 vermelde controle bij [E] de boekingen van betalingen en rentebedragen heeft onderzocht en ook of bij eiseres de corresponderende bate juist was verwerkt. Nu verweerder onweersproken door eiseres heeft gesteld dat het onderzoek uitsluitend betrekking had op de aangiften inkomstenbelasting van [E], het een andere belastingeenheid betrof en geen onderzoek heeft plaatsgehad naar de belastbaarheid van de vordering, kan eiseres naar het oordeel van de rechtbank aan genoemde uitlating geen vertrouwen ontlenen. Verweerder heeft op geen enkele wijze zich jegens eiseres uitgelaten over de juistheid van haar vordering op [J]. en eiseres kan zulks in de gegeven omstandigheden evenmin hebben kunnen menen. Het beroep op opgewekt vertrouwen dient dan ook te worden verworpen.

3.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.