Home

Rechtbank Haarlem, 15-12-2011, BU9861, 11/2033

Rechtbank Haarlem, 15-12-2011, BU9861, 11/2033

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 december 2011
Datum publicatie
2 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9861
Zaaknummer
11/2033

Inhoudsindicatie

De verklaring "Vrijwillige verbetering Buitenlands vermogen" is geen aanvulling op de aangifte (beroep ongegrond).

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/2033

Uitspraakdatum: 15 december 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. S.C. Meijer

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Procesverloop

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.776, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van negatief € 3.621 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 270.259. Bij beschikking is voorts een bedrag van € 3.084 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 maart 2011 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen W. Doedens, tot bijstand vergezeld van W. van der Poll.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft op 16 februari 2009 de aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 (hierna: de aangifte) ingediend. In de aangifte is geen buitenlands vermogen opgenomen.

2.2. In een verklaring “Vrijwillige verbetering Buitenlands vermogen”, door de Belastingdienst Zuid-West, kantoor Breda ontvangen op 15 december 2009 (hierna: de Verklaring), heeft eiser verklaard gerechtigde te zijn geweest tot de volgende buitenlandse vermogensbestanddelen:

“Buitenlandse bankrekening(en)

Rekeningnummer Naam van de bank Vestigingsland Jaar opening Huidig saldo

bankrekening

[NUMMER] ING Bank Zwitserland 1980 € 1.458.000,=

In voorjaar 2009 Naar andere bank/overgeboekt

[NUMMER] Basler Bank Zwitserland ”

2.3. De Verklaring is op 18 december 2009 ontvangen op het kantoor van de Belastingdienst in Alkmaar. Op diezelfde dag is er naar aanleiding van de Verklaring door een medewerker van de Belastingdienst Alkmaar telefonisch contact opgenomen met eiser om afspraken te maken over termijnverlenging voor het opleggen van navorderingsaanslagen over de jaren 1997 en 1998.

2.4. Op 21 december 2009 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 door een (andere dan de onder 2.3 bedoelde) medewerker van de Belastingdienst Alkmaar conform de ingediende aangifte vastgesteld. In de nacht van 21/22 december 2009 zijn de aanslaggegevens aangeleverd bij het automatiseringscentrum van de Belastingdienst in Apeldoorn.

2.5. Op 6 januari 2010 is er een bespreking geweest tussen eiser en twee medewerkers van de Belastingdienst Alkmaar ter zake van het door eiser aangehouden buitenlandse vermogen. Eiser heeft hierbij in aanvulling op de Verklaring nog een derde buitenlandse rekening aangemeld, namelijk een rekening die werd aangehouden in Oostenrijk.

2.5. Met dagtekening 6 februari 2010 is de aanslag IB/PVV 2007 verzonden aan eiser. Deze aanslag is opgelegd overeenkomstig de op 16 februari 2009 ingediende aangifte.

2.6. Eiser en verweerder hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten voor de belastingheffing ter zake van de door eiser aangehouden buitenlandse rekeningen voor de jaren 1997 tot en met 2006. Het jaar 2007 is niet in de vaststellingsovereenkomst begrepen.

2.7. Bij de onderhavige navorderingsaanslag, gedagtekend 2 oktober 2010, is de in verband met de buitenlandse bankrekeningen verschuldigde belasting over 2007 nagevorderd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of verweerder bevoegd is tot het opleggen van de navorderingsaanslag.

3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een nieuw feit, noch van kwade trouw, zodat verweerder gelet op artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) niet kan navorderen. Hij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat navordering kan plaatsvinden, omdat zowel sprake is van een nieuw feit als van kwade trouw, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Awr. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 16, eerste lid, van de Awr is bepaald:

“Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.”

4.2. Niet in geschil is dat de aanslag IB/PVV voor 2007 tot een te laag bedrag is vastgesteld omdat daarin het buitenlandse vermogen van eiser niet is verwerkt. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het geschil voorop dat in het geval moet worden geoordeeld dat eiser te kwader trouw was in de zin van artikel 16, eerste lid, slotzin, van de Awr, verweerder de onderhavige navorderingsaanslag kon opleggen, ook zonder dat hij beschikte over een nieuw feit. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van het doen van de aangifte te kwader trouw was, in die zin dat hij opzettelijk verweerder de juiste inlichtingen heeft onthouden door zijn buitenlandse vermogen niet in de aangifte op te nemen.

4.3. Eiser heeft ten aanzien van de kwade trouw echter aangevoerd dat deze is opgeheven door indiening van de Verklaring, welke heeft te gelden als een aanvulling op de aangifte. Verweerder heeft bestreden dat met indiening van de Verklaring geen sprake meer is van kwade trouw, aangezien de Verklaring geen aanvulling op de aangifte behelst.

4.4. Nog in het midden gelaten of een aanvulling op een ingediende aangifte er in zijn algemeenheid toe kan leiden dat de ten tijde van het doen van aangifte aanwezige kwade trouw kan worden opgeheven, kan de Verklaring niet worden gezien als een aanvulling op de aangifte. Tussen partijen staat vast dat eiser in 2007 beschikte over een drietal rekeningen in het buitenland (twee in Zwitserland en één in Oostenrijk). Om na indiening van de aangifte alsnog tot een juiste vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2007 te kunnen komen had eiser verweerder ten minste - tijdig voor de aanslagvaststelling - moeten inlichten over de saldi van die rekeningen per 1 januari 2007 en 31 december 2007. Aangezien de Verklaring dergelijke gegevens niet bevat, waarbij nog dient te worden opgemerkt dat de Verklaring gegevens met betrekking tot de Oostenrijkse rekening in het geheel niet bevat, is geen sprake van een aanvulling op de aangifte. De kwade trouw kan reeds om die reden niet zijn opgeheven door het indienen van de Verklaring. Het feit dat de Belastingdienst, zoals eiser heeft aangevoerd, verplicht voorschrijft dat belastingplichtigen voor de inkeerregeling gebruik maken van het formulier “Vrijwillige verbetering Buitenlands vermogen”, kan niet tot een ander oordeel leiden, alleen al omdat dit voorschrift er niet aan in de weg staat dat eiser op andere wijze zijn aangifte had kunnen aanvullen.

4.5. Nu eiser te kwader trouw was in de zin van artikel 16, eerste lid, slotzin, van de Awr, is de navorderingsaanslag terecht opgelegd. Eiser heeft geen afzonderlijke grieven gericht tegen de beschikking heffingsrente. Nu de grieven tegen de navorderingsaanslag geen doel treffen, is het beroep tegen de beschikkingen eveneens ongegrond.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is door mr. H. de Jong, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.