Home

Rechtbank Haarlem, 15-12-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:5107 BU9864, 11/2163

Rechtbank Haarlem, 15-12-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:5107 BU9864, 11/2163

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 december 2011
Datum publicatie
2 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9864
Zaaknummer
11/2163

Inhoudsindicatie

Geen continuering van de 30%-regeling bij aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking (beroep ongegrond).

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/2163

Uitspraakdatum: 15 december 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z] eiseres,

gemachtigden: mr. B.R.R. James en mr. E.W. Jansen,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Procesverloop

1.1. Eiseres heeft bij brief van 20 september 2010, ingekomen bij verweerder op 21 september 2010, bij verweerder een verzoek ingediend om voortgezette toepassing van de 30%-regeling op grond van artikel 9c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: Ublb).

1.2. Verweerder heeft het verzoek bij beschikking afgewezen op 9 november 2010.

1.3. Eiseres heeft bij bezwaarschrift van 16 december 2010, ingekomen bij verweerder op 21 december 2010, bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking.

1.4. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2011 het bezwaar afgewezen.

1.5. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.6. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011 te Haarlem. Namens eiseres is daar verschenen de eerstgenoemde gemachtigde, tot bijstand vergezeld van bc. I.H.Y. Weber. Namens verweerder is verschenen J.J. Heuts.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] te [PLAATSNAAM] in Zuid-Afrika. Zij heeft zowel de Britse als de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Zij is een Qualified Chartered Accountant.

2.2. Eiseres is vanuit het buitenland aangeworven door [BEDRIJF A] B.V. (hierna: [BEDRIJF A]) en aldaar met ingang van 19 januari 2009 tewerkgesteld. In verband met deze tewerkstelling heeft eiseres verzocht om toepassing van de 30%-regeling ingevolge artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB).

2.3. Verweerder heeft op 23 februari 2009 aan eiseres een beschikking toepassing 30%-regeling afgegeven met ingangsdatum 1 januari 2009 en een looptijd tot en met 31 december 2018.

2.4. Eiseres heeft met ingang van 5 september 2009 haar tewerkstelling bij [BEDRIJF A] vrijwillig beëindigd.

2.5. In de periode 1 september 2009 tot en met 30 juni 2010 heeft eiseres gestudeerd aan de [NAAM] en deze studie afgerond met een ‘degree of Master of Science’.

2.6. Eiseres heeft in totaal 120 uren werkzaamheden verricht als student research assistant bij [BEDRIJF B] te [PLAATSNAAM] met ingang van 22 maart 2010 (en niet langer dan tot 1 juli 2010) tegen een loon van € 11,71 per uur.

2.7. Met ingang van 1 september 2009 tot en met 30 juni 2010 heeft eiseres voorts in dienstbetrekking gedurende 8 uren per week werkzaamheden als mantelzorger verricht, waarvoor zij loon heeft genoten.

2.8. Op 7 mei 2010 is eiseres een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van 12 maanden en ingaande op 1 juli 2010 met [BEDRIJF C] N.V. (hierna: [BEDRIJF C]. Eiseres is geworven als [FUNCTIEOMSCHRIJVING]

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de 30%-regeling voor ingekomen werknemers, op grond van artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet LB in samenhang met artikel 9 van het UBLB, voor eiseres kan worden gecontinueerd met ingang van 1 juli 2010 in verband met de aanvaarding van de dienstbetrekking bij [BEDRIJF D].

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en continuering van de 30%-regeling met ingang van 1 juli 2010. Daarbij heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de in artikel 9c Ublb opgenomen eis van drie maanden gelegen tussen de beëindiging van de tewerkstelling bij de oude inhoudingsplichtige en de aanvaarding van de tewerkstelling bij de nieuwe inhoudingsplichtige in het onderhavige geval niet geldt. Er is geen sprake van een situatie waarbij eiseres er niet binnen drie maanden in is geslaagd een nieuwe werkgever te vinden. Eiseres heeft de vorige dienstbetrekking vrijwillig beëindigd ten behoeve van een loopbaanonderbreking gedurende welke onderbreking zij is gaan studeren. Onder die omstandigheden is er geen beletsel de 30%-regeling bij de nieuwe inhoudingsplichtige te continueren ook al is de termijn van drie maanden overschreden.

3.3. Verweerder voert aan dat er meer dan drie maanden is verstreken tussen het einde van het dienstverband bij [BEDRIJF A] en de aanvaarding van de dienstbetrekking bij [BEDRIJF D] zodat de 30%-regeling gelet op artikel 9c Ublb niet kan worden gecontinueerd. Hij heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat een loopbaanonderbreking alleen dan geen beletsel vormt voor voortgezette toepassing van de 30%-regeling indien die onderbreking plaatsvindt gedurende een lopend dienstverband. Voorts heeft verweerder gesteld dat eiseres gedurende de loopbaanonderbreking werkzaamheden heeft verricht die niet kwalificeren voor de 30%-regeling, zodat de 30%-regeling reeds daarom niet kan worden gecontinueerd vanaf 1 juli 2010. De werknemer kan dan niet langer als ingekomen werknemer in de zin van de regeling worden aangemerkt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 9c, eerste lid, van het Ublb (tekst 2010) luidt:

“Indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd een andere inhoudingsplichtige krijgt, blijft op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing, mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de aanvang van de tewerkstelling door de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden.”

4.2. Met betrekking tot de driemaandsperiode in artikel 9c, eerste lid, Ublb overweegt de Hoge Raad in het arrest van 28 april 2006, nr. 40.217 (LJN AW4057) onder verwijzing naar de Nota van toelichting bij het besluit het volgende.

“Blijkens deze toelichting heeft de besluitgever met het slot van lid 1 tot uitdrukking gebracht dat de werknemer niet meer voor toepassing van de bewijsregel in aanmerking komt ‘indien (hij) er langer dan drie maanden over heeft gedaan een nieuwe dienstbetrekking te vinden’, omdat in zo'n geval aangenomen moet worden dat zijn deskundigheid minder schaars is. Aldus strekt het slot van het lid 1 ertoe buiten discussie te stellen dat de (ingevolge artikel 9c, lid 2, van het Besluit nog steeds vereiste) schaarse specifieke deskundigheid van de werknemer in ieder geval niet meer aanwezig is bij overschrijding van de termijn van drie maanden. Het zwaartepunt van deze bepaling is derhalve niet gelegen in de omstandigheid dat er een tewerkstelling door een nieuwe werkgever moet zijn (dat ligt reeds besloten in de aard van de bewijsregel, die immers op de loonbelasting betrekking heeft), maar in de termijn van drie maanden als toetssteen voor het afwezig zijn van de vereiste specifieke deskundigheid.”

4.3. De tekst van artikel 9c Ublb biedt, mede gelet op de daarbij horende toelichting en het aangehaalde arrest van de Hoge Raad, geen basis voor een andere conclusie dan dat de termijn van drie maanden tussen dienstverbanden met verschillende inhoudingsplichtigen een fatale termijn is, waarbij ervan wordt uitgegaan dat bij overschrijding er geen sprake meer is van de vereiste specifieke deskundigheid.

4.4. Eiseres heeft zich echter op het standpunt gesteld dat vorengenoemd arrest ziet op de situatie dat een ingekomen werknemer er niet in slaagt om binnen drie maanden een nieuwe dienstbetrekking te vinden en om die reden kennelijk niet langer over schaarse deskundigheid beschikt. In het geval van eiseres daarentegen is geen sprake van een situatie waarin zij er niet in is geslaagd om binnen drie maanden een nieuwe dienstbetrekking te vinden, maar heeft zij bewust haar loopbaan onderbroken om een studie te volgen. Na afronding van de studie op 30 juni 2010 is eiseres aansluitend per 1 juli 2010 een dienstbetrekking aangegaan met [BEDRIJF D].

Onder die omstandigheden is, aldus nog steeds eiseres, de eis van drie maanden niet van toepassing en vormt deze geen beletsel om per 1 juli 2010 nog immer als ingekomen werknemer met schaarse specifieke deskundigheid te worden aangemerkt en de 30%-regeling te kunnen continueren voor de resterende tijd. Eiseres ontleent argumenten voor haar standpunt aan een vraag van de VVD-fractie naar aanleiding van de publicatie van het concept UBLB en het antwoord daarop van de staatssecretaris van Financiën (opgenomen in Vakstudie Nieuws Belastingplan 21e eeuw, V-N BP21 2001/22.5) luidende:

“Vraag VVD-fractie:

Artikel 9c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting (slotzin) maakt voor de 30%-regeling een uitzondering als de werknemer er langer dan drie maanden over heeft gedaan om een nieuwe dienstbetrekking te vinden. De VVD-fractie vraagt zich af of dit geen belemmering vormt voor moderne verschijnselen als loopbaanonderbreking, sabbatical leave e.d.

Antwoord staatssecretaris:

Een oorspronkelijk uit het buitenland gekomen werknemer die gedurende langere tijd werkloos is en vervolgens een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, onderscheidt zich te weinig van ‘gewone’ in Nederland wonende werknemers om nog te kunnen worden gezien als een vanwege zijn schaarse specifieke deskundigheid naar ons land gekomen werknemer. Omdat het begrip ‘gedurende langere tijd’ naar zijn aard arbitrair is, is dit vertaald in een periode van drie maanden. Deze periode werd ook onder de oude 35%-regeling gehanteerd, waarmee een praktische handreiking aan de uitvoeringspraktijk is gegeven. Dit staat naar mijn indruk buiten verschijnselen als loopbaanonderbreking, sabbatical leave en dergelijke.”

4.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend een loopbaanonderbreking binnen een bestaand dienstverband de continuering van de 30%-regeling niet belemmert.

4.6. De beantwoording van de door de VVD-fractie gestelde vraag wettigt niet de conclusie dat de besluitgever bedoeld heeft de termijn van drie maanden niet van toepassing te laten zijn in geval de dienstbetrekking met de ingekomen werknemer wordt beëindigd in verband met verschijnselen als loopbaanonderbreking of sabbatical leave, dan wel voor het volgen van een opleiding. Een andersluidend oordeel zou tot een met de bedoeling van de regeling moeilijk verenigbaar gevolg leiden. Immers iedere ingekomen werknemer die zijn werkzaamheden in Nederland bij een werkgever beëindigt en die vervolgens voor een periode, die niet aan enige termijn is gebonden, in Nederland verblijft zonder een nieuwe dienstbetrekking te aanvaarden en die na afloop van die periode een dienstbetrekking aanvaardt, zou alsdan nog steeds als ingekomen werknemer in de zin van artikel 15a van de Wet LB moeten worden beschouwd. Indien het standpunt van eiser zou worden gevolgd zou de termijn van drie maanden in de praktijk feitelijk niet kunnen worden gehandhaafd. Het begrip ‘loopbaanonderbreking’ is immers niet nader gedefinieerd. Dan is voor verweerder bij een overschrijding van de termijn van drie maanden niet controleerbaar of een ‘ingekomen werknemer’ niet in staat is een nieuwe dienstbetrekking te vinden (en aldus geacht wordt zijn schaarse specifieke deskundigheid te hebben verloren), dan wel of hij bewust heeft gekozen voor een loopbaanonderbreking. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding voor de ruime uitleg die eiseres aan het antwoord van de staatssecretaris van Financiën meent te kunnen ontlenen.

4.5. Gelet op al het vorenoverwogene heeft verweerder voortzetting van de toepassing van de 30%-regeling ten aanzien van eiseres terecht geweigerd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.