Home

Rechtbank Haarlem, 18-10-2011, BU9888, AWB 11/582

Rechtbank Haarlem, 18-10-2011, BU9888, AWB 11/582

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 oktober 2011
Datum publicatie
2 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9888
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/582

Inhoudsindicatie

Schenkingsrecht. Eiser heeft geen recht op de vrijstelling van schenkingsrecht als bedoeld in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 8°, van de Successiewet. Er is sprake van fraus legis.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/582

Uitspraakdatum: 18 oktober 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. R.C.W. van Loo

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 14 mei 2010 een aanslag (aanslagnummer [#]) in het recht van schenking opgelegd van € 2.958.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2010 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011.

Namens eiser zijn daar verschenen de gemachtigde voornoemd en P. Homan, kantoorgenoot van de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. L.R. Lard en H.C.B.A.M. Mathijssen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft in de periode 1996 tot en met 2005 geld van zijn vader geleend. Een kopie van een fiscaal rapport van de aangifte inkomstenbelasting 2009, voor zover dit betrekking heeft op box 3 vermogen, waarin een overzicht wordt gegeven van de schulden van eiser, vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“(…)

Stand per 31-12-2008 285.949 euro

euro

Kwijtschelding 2009: - 50.075 euro

euro

Rente 2009 2% 5.700 euro

euro

Verstrekt aan [A] 19.279 euro

260.853 euro”

2.2. Een ongedateerde Akte van cessie tussen vader [B], dochter [C] en zoon [X] (eiser) vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Akte van cessie

De ondergetekenden:

(1) de heer [B], (…) cedent;

(2) Mevrouw [C], (…) cessionaris;

(3) de heer [X], (…) debitorcessus;

verklaren te zijn overeengekomen:

dat cedent cedeert een vordering groot € 50.075 (…) welke cedent heeft op debitorcessus.

De cessie geschiedt voor een bedrag van € 50.075,- welk bedrag door de cessionaris voor 30 november 2009 wordt gestort op bankrekeningnummer (…) ten name van de heer [B].

Deze cessie wordt door de cessionaris aanvaard. De cessie vindt plaats onder de navolgende bepalingen:

1. Alle kosten verband houdende met de cessie en de daaromtrent gemaakte bepalingen, daaronder begrepen de rechten van registratie, de kosten van incasso en administratie van de cessie, de kosten van gerechtelijke of buitengerechtelijke invorderingen en van het door de cedent verschuldigde, komen ten laste van de cedent.

2. De cedent staat in voor het bestaan van de vordering.

4. Partijen doen afstand van het recht om ontbinding van deze overeenkomst in te roepen en/of te vorderen o.g.v. artikelen 6:265 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.

5. De debitorcessus erkent zijn schuld uit hoofde van bovenvermelde door medeondertekening.

(…)”

2.3. Een op 15 december 2009 ondertekende Akte van schenking, vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Akte van schenking

De ondergetekenden:

1. De heer [B], (…)

2. De heer [X], (…)

overwegende:

- dat de heer [X] per 15 november 2009 een schuld heeft van € 50.075 aan Mevrouw [C] (…);

- dat de heer [X] niet in staat is om de voornoemde schuld te betalen terwijl die schuld direct opeisbaar is;

- dat de heer [B] aan de heer [X] per heden een bedrag van € 50.075 wil schenken onder voorwaarde dat de heer [X] deze schenking zo snel mogelijk gebruikt om zijn schuld aan mevrouw [C] af te lossen;

verklaren:

- dat de heer [B] per heden een schenking doet ter grootte van € 50.075, die wordt gebruikt om de schuld van de heer [X] aan Mevrouw [C] af te lossen.

- Dat deze schenking niet ingebracht hoeft te worden in de eventuele nalatenschap van de heer [B].

(…)”

2.4. Op 26 januari 2010 wordt aangifte van het recht van schenking gedaan. In deze aangifte staat vermeld dat vader op 15 december 2009 aan eiser een bedrag van € 50.075 heeft geschonken. In deze aangifte staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

6a Doet u een beroep op de zogenaamde eenmalige verhoogde vrijstelling? Nee

6b Doet u een beroep op een andere bijzondere vrijstelling? Ja

Namelijk Algehele vrijstelling

(…)”

2.5. Aan eiser wordt vervolgens een aanslag in het recht van schenking opgelegd van € 2.958. Bij het opleggen van de aanslag is rekening gehouden met een vrijstelling van € 4.556 op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 5o, van de Successiewet 1956 (hierna: Sw).

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiser recht heeft op de vrijstelling van schenkingsrecht als bedoeld in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 8o, van de Sw.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 8o, van de Sw is van het recht van schenking vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door iemand, die niet in staat is zijn schulden te betalen, indien en voor zover het verkregene strekt om de begiftigde daartoe in staat te stellen.

4.2. De vrijstelling is slechts van toepassing als de begiftigde gelet op zijn totale vermogenspositie opeisbare schulden niet kan betalen waarvoor hij daadwerkelijk wordt aangesproken. Tussen partijen is niet in geschil dat de schuld van € 50.075 opeisbaar is, dat hij ook daadwerkelijk opgeëist is en dat eiser deze schuld niet kan betalen.

4.3.1. De rechtbank is, anders dan eiser bepleit, van oordeel dat de vrijstelling zoals neergelegd in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 8o, van de Sw, niet anders gelezen kan worden dan dat de vrijstelling van toepassing is indien de schenking ertoe strekt om de begiftigde mede in staat te stellen zijn schulden aan (een) derde(n) te voldoen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.3.2. Een kwijtschelding valt niet onder de vrijstelling als bedoeld in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 8o, van de Sw omdat door kwijtschelding de debiteur niet in staat wordt gesteld zijn schuld aan degene die kwijtscheldt te betalen, omdat door de kwijtschelding de schuld reeds teniet is gegaan (PW 11757). Ook een eenvoudige omweg waarbij de schenker eerst het bedrag aan de begiftigde deed toekomen onder de last daarna zijn schuld aan de schenker te betalen, leidt niet tot toepassing van de vrijstellingsbepaling (PW 13481). In de laatste situatie werd het volgende overwogen:

“In wezen is hier toch een kwijtschelding aanwezig, en waar deze niet - zooals de kwijtschelding, behandeld in laatstgemelde beslissing – geschiedde met de strekking den begiftigde de betaling van zijn overige schulden te vergemakkelijken, ontbreekt hier blijkens de wetsgeschiedenis vereischte verband tusschen de kwijtschelding en de overige schulden van de begiftigde.

(…)

Hierbij werd nog opgemerkt dat, zoo men anders oordeelen, zulks zou leiden tot een vrijstelling voor alle kwijtscheldingen aan insolvente debiteuren, waarmee de bedoeling van de vrijstellingsbepaling zou worden voorbijgestreefd.”

Vorenstaande kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de vrijstelling alleen dan van toepassing is als de schenking de begiftigde mede in staat stelt schulden aan een derde te voldoen. Indien niet mede een schuld aan een derde wordt voldaan met de schenking is er immers in wezen sprake van een kwijtschelding (PW13334).

4.4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er in casu wel sprake is van het voldoen van een schuld aan een derde, de zus van eiser, maar dat de gekozen cessieconstructie kunstmatig is opgezet met als doorslaggevend motief om de heffing van schenkingbelasting te ontlopen, zodat sprake is van fraus legis.

4.4.2. De rechtbank stelt voorop dat een belastingplichtige in beginsel vrij is, ter bereiking van een op zichzelf reëel en zakelijk doel, een weg te bewandelen die voor hem fiscaal het minst belastend is. De grens van die vrijheid wordt echter overschreden indien, met het oogmerk van belastingverijdeling, een weg wordt gekozen die als kunstmatig en van elk reëel belang ontbloot moet worden aangemerkt en die ertoe leidt dat gehandeld wordt in strijd met doel en strekking van de wet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval sprake.

4.5.2. Weliswaar is de eindsituatie als blijvend bedoeld, doch van de tussentijds uitgevoerde rechtshandelingen zijn de resultaten zeer spoedig weer ongedaan gemaakt. Immers, nadat vader de vordering op eiser had gecedeerd aan zijn dochter, heeft vader zeer spoedig eiser het bedrag van die vordering geschonken, zodat eiser de vordering aan zijn zus kon inlossen. De zus van eiser heeft haar vader een bedrag van € 50.075 betaald voor de vordering, vervolgens heeft de vader eenzelfde bedrag aan eiser geschonken, en eiser dit bedrag weer aan zijn zus betaald, zodat sprake is geweest van een kasrondje.

Feitelijk is echter sprake van een eindsituatie die zich duidt als een kwijtschelding ter grootte van € 50.075 door vader aan eiser. Ook in het onder 2.1 geciteerde overzicht staat de schenking van vader opgenomen als kwijtschelding. Deze eindsituatie had op eenvoudiger wijze bereikt kunnen worden door een rechtstreekse kwijtschelding van de schuld van eiser door zijn vader. Niettemin is een omslachtiger weg gevolgd van de cessie en het bijbehorende kasrondje. Dit had eveneens het ongebruikelijke resultaat tot gevolg dat de zus van eiser een vordering op eiser van haar vader overnam, zonder dat daarvoor zakelijke motieven naar voren zijn gekomen.

De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat het volgen van deze omweg het gevolg was van de wens van de vader om een “derde” familielid bij de schenking te betrekken, zodat duidelijkheid binnen de familie bestond over de schenkingen en schulden. Deze verklaring komt de rechtbank onvoldoende aannemelijk voor, nu de wens van de vader op eenvoudigere wijze, bijvoorbeeld door een verklaring die alle partijen ondertekenen, bereikt kon worden. Hiermee wordt de gekozen constructie onvoldoende verklaard. De gekozen weg van de cessie komt de rechtbank dan ook voor als kunstmatig en van elk reëel belang ontbloot.

4.5.3. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank bovendien van oordeel dat de cessie-constructie slechts is gevolgd om de heffing van schenkingsbelasting te vermijden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ontegenzeggelijk gehandeld in strijd met doel en strekking van de wet. Bij kwijtschelding van de schuld door vader zou het overeenkomstig doel en strekking van de wet zijn geweest indien over dat bedrag ook schenkingsbelasting zou zijn betaald. Door de gekozen weg heeft eiser zich echter op kunstmatige wijze toegang verschaft tot de vrijstelling, genoemd in artikel 33, eerste lid, onder 8o, van de Sw. Belanghebbende moet echter de toegang tot de vrijstelling worden ontzegd omdat de vrijstelling toepassing mist in gevallen waarin, met het oog op de toepassing daarvan, een constructie wordt opgezet waarvan delen in werkelijkheid elke betekenis missen, maar die slechts in de constructie worden opgenomen en uitgevoerd om, naar de letter van de wet, toepassing van de vrijstelling te bewerkstelligen. Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het niet de bedoeling van de opstellers van de Sw of van de wetgever is geweest dat het voordeel van de vrijstelling kan worden verkregen door aldus kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder het recht op de vrijstelling ontstaat (vgl. Hoge Raad 14 november 2003, LJN AE7326).

4.5.4. De stelling van eiser dat er wel degelijk sprake is van een fiscaal voordeel, omdat de cessie-constructie in de inkomstenbelasting tot meer verliesverrekening leidt dan een kwijtschelding, volgt de rechtbank niet. Een schenking speelt zich af in de privésfeer en heeft geen verband met het uitoefenen van een onderneming, zodat een schenking niet aan de onderneming van eiser kan worden toegerekend. Bovendien impliceert een schenking geen niet voor verwezenlijking vatbaar recht, zodat artikel 3.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet aan de orde is.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. M.C. van As, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.