Home

Rechtbank Haarlem, 29-09-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3950 BU9965, 10/6439

Rechtbank Haarlem, 29-09-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3950 BU9965, 10/6439

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 september 2011
Datum publicatie
3 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9965
Zaaknummer
10/6439

Inhoudsindicatie

Douane. Onttrekking aan het douanetoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige douanekamer

Zaaknummer: AWB 10/6439

Uitspraakdatum: 29 september 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft op 31 augustus 2010 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 2.963,99 aan douanerechten op industriële producten en € 1.214,52 aan omzetbelasting.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2010 de utb gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011. Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. T.J.W. Spanbroek en mr. M.J.W. van Casteren. Verweerder heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota ingestuurd waarvan een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 10 mei 2010 om 15:57:38 uur heeft eiseres als toegelaten afzender een zending van 1100 dozen bananen met een brutogewicht van 22.235 kilogram onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatst door middel van de aangifte T1 met het nummer [NUMMER] (hierna: aangifte 1). Als kantoor van vertrek is [PLAATSNAAM] aangegeven en als kantoor van bestemming [PLAATSNAAM] (CH). Als geadresseerde is vermeld [GEADRESSEERDE] te [PLAATSNAAM CH].

2.2. Op 11 mei 2010 om 09:39:29 uur heeft eiseres als toegelaten afzender een zending van 1104 dozen bananen met een brutogewicht van 22.235 kilogram onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatst door middel van de aangifte T1 met het nummer [NUMMER] (hierna: aangifte 2). Als kantoor van vertrek is [PLAATSNAAM] aangegeven en als kantoor van bestemming [PLAATSNAAM] (CH). Als geadresseerde is vermeld [GEADRESSEERDE] te [PLAATSNAAM CH].

2.3. Blijkens het historisch overzicht behorende bij aangifte 1 is op 11 mei 2010 om 12:31:27 uur de status van de aangifte gewijzigd. Eiseres heeft deze aangifte buitenwerking gesteld door de goederen weer op te nemen in de voorraadadministratie van haar entrepot, waarmee aangifte 1 is gezuiverd.

2.4. Verweerder heeft bij brief van 2 augustus 2010 medegedeeld dat hij voornemens is een utb uit te reiken wegens niet-zuivering van aangifte 2.

2.5. Bij brief van 9 augustus 2010 heeft eiseres gereageerd op het voornemen van verweerder. Eiseres heeft gesteld dat aangifte 2 buitenwerking had moet worden gesteld en dat de zending is begeleid door aangifte 1. Hierbij heeft eiseres een kopie van de volgende bescheiden overgelegd:

- een kopie van aangifte 1;

- een rekening met het nummer [NUMMER] van 11 mei 2010 van [BEDRIJF A] BV te [PLAATSNAAM] aan [GEADRESSEERDE] te [PLAATSNAAM CH], Zwitserland, voor 1104 kartons bananen met een brutogewicht van 22.235 kilogram;

- een transportopdracht;

- een invoerlijst met het nummer [NUMMER]. Op deze invoerlijst is, voor zover van belang, vermeld:

“(…) Zollstelle

[adres]

Annahmedatum: 12.05.2010, 03:39

Rohmasse:

22.235

Vorpapiere: T1-Versandschein, [NUMMER]

Frische Bananen Bio [MERK]

Karton 1104 (…)”

2.6. Wegens niet-zuivering van aangifte 2 heeft verweerder de onderhavige utb uitgereikt.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht wegens niet-zuivering van aangifte 2 de onderhavige utb heeft uitgereikt.

3.2. Eiseres stelt dat per ongeluk twee aangiften zijn opgemaakt voor het vervoer van de onderhavige zending bananen naar Zwitserland. Toen bleek dat op aangifte 1 1100 dozen waren vermeld in plaats van 1104 dozen, is aangifte 1 buitenwerking gesteld. Het begeleidingsdocument van aangifte 1 zat echter nog achter de CMR en is met de chauffeur meegegaan naar Zwitserland. Uit de invoeraangifte volgt dat de goederen zijn aangekomen in Zwitserland. Aangifte 1 is gezuiverd.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.

3.3. Verweerder voert aan dat de goederen zijn begeleid door aangifte 1. Deze aangifte kon niet meer dienen als begeleidingsdocument nu deze aangifte reeds was gezuiverd. Het gevolg is dat aangifte 2, die niet met de goederen is meegegaan, niet gezuiverd is. Door de scheiding van de goederen en aangifte 2 is een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 203 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW), aldus verweerder.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Onttrekking aan het douanetoezicht

4.1. Ingevolge de artikelen 92 en 96 van het CDW eindigt de regeling extern communautair douanevervoer en zijn de verplichtingen van het subject eerst nagekomen, wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane op het kantoor van bestemming worden aangebracht.

4.2. Een douaneschuld bij invoer ontstaat op grond van artikel 203, eerste lid, van het CDW indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Ingevolge het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 februari 2001, zaak C-66/99, D. Wandel, moet het begrip ‘onttrekking’ aan het douanetoezicht worden opgevat als elke handeling of elk nalaten die/dat tot gevolg heeft, dat de bevoegde douaneautoriteit, zij het tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de controles uit te voeren als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het CDW.

4.3. In het arrest van 29 april 2004, C-222/01, British American Tobacco, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen:

“(…)

52. Blijkens deze bepalingen alsmede artikel 13, sub a, van verordening nr. 222/77, volgens hetwelk de aangever onder meer verplicht is de goederen ongeschonden aan het kantoor van bestemming aan te brengen, speelt het document voor douanevervoer T 1, onder geleide waarvan het vervoer van onder de regeling voor extern communautair douanevervoer geplaatste goederen plaatsvindt, ontegenzeglijk een wezenlijke rol voor de goede werking van deze regeling. Derhalve kan het ook slechts tijdelijk wegnemen van dit document afbreuk doen aan de met deze regeling nagestreefde doelstellingen, wanneer hierdoor in strijd met het bepaalde in artikel 20 van verordening nr. 222/77 wordt belet dat dit document eventueel op verzoek van de douane wordt overgelegd. Een dergelijk tijdelijk wegnemen bemoeilijkt voorts eveneens zowel de identificatie van de goederen die het voorwerp zijn van de procedure van douanevervoer als de vaststelling van de daarop toepasselijke douaneregeling.

53. Onder deze omstandigheden moet het tijdelijk wegnemen van het document voor douanevervoer T 1 van de goederen waarop het betrekking heeft, worden gekwalificeerd als „onttrekking” van die goederen aan het douanetoezicht. Volgens de door het Hof in de voormelde arresten D. Wandel, Liberexim en Hamann International gegeven uitlegging is dit wegnemen namelijk een handeling die tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de in de communautaire douanewetgeving voorziene controles uit te voeren.

54. Wat voorts de opmerking van de verwijzende rechter betreft dat het wegnemen van het document voor douanevervoer in casu geen concrete gevolgen heeft gehad voor de als identificatiemaatregel door de douaneautoriteiten aangebrachte verzegeling, omdat die autoriteiten op geen enkel moment de daadwerkelijke overlegging van dit document hebben gevorderd of hebben vastgesteld dat dit document hun niet zonder aanzienlijke vertraging had kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met eraan te herinneren dat volgens vaste rechtspraak voor onttrekking van goederen aan het douanetoezicht enkel aan objectieve voorwaarden dient te zijn voldaan, zoals bijvoorbeeld de fysieke afwezigheid van de goederen op de toegelaten opslagplaats op het moment waarop de douaneautoriteit deze wenst te inspecteren (zie arresten D. Wandel, punt 48, en Liberexim, punt 60, beide reeds aangehaald). (…)”

4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige zending bananen is begeleid door aangifte 1, terwijl deze aangifte reeds was gezuiverd. Gelet op de toelichting van eiseres ter zitting - hetgeen niet is weersproken door verweerder - staat vast dat per abuis aangifte 1 nog achter de CMR zat en dat deze documenten met de vervoerder naar Zwitserland zijn gegaan. Niet in geschil is dat de zending bananen is ingevoerd in Zwitserland. Nu echter een niet meer bestaande aangifte de onderhavige zending heeft begeleid en de wel bij de zending behorende aangifte 2 de zending niet heeft begeleid kan geen andere conclusie worden getrokken dat de goederen en de daarbij behorende aangifte aldus gescheiden van elkaar waren ten tijde van het douanetoezicht. Dit heeft tot gevolg gehad dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, de toegang werd belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en werd belet de in de communautaire douanewetgeving voorziene controles uit te voeren. Gelet op de onder 4.2 en 4.3 genoemde arresten is er derhalve sprake van een onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht. Dat de douaneautoriteiten niet de overlegging van aangifte 2 hebben gevorderd, doet aan het voorgaande niet af.

4.5. Met betrekking tot de plaats van het ontstaan van de douaneschuld bepaalt artikel 215, eerste lid, aanhef en eerste gedachtestreepje, van het CDW dat de douaneschuld ontstaat op de plaats waar de feiten zich voordoen die tot het ontstaan van deze schuld leiden. Gelet op het onder 4.4 overwogene stelt de rechtbank vast dat de douaneschuld in Nederland is ontstaan.

Ten aanzien van de heffing van omzetbelasting

4.6. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna Wet OB) vormt het in Nederland onttrekken van goederen aan - voor zover hier van belang - de regeling douanevervoer, het belastbare feit invoer in de zin van omzetbelasting. In zijn arrest van 11 juli 2002, zaak C-371/99, Liberexim, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voor wat betreft het begrip onttrekking in de zin van artikel 7, derde lid, van de Zesde richtlijn, verwezen naar de omschrijving gegeven in het hiervóór onder 4.2 vermelde arrest Wandel. Het bepaalde in artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB dient volgens het Unierecht te worden uitgelegd conform het bepaalde in de opvolger van de hiervoor genoemde bepaling van de inmiddels ingetrokken Zesde richtlijn, namelijk artikel 71, eerste lid, van de Btw-richtlijn.

4.7. Uit het onder 4.4 en 4.5 overwogene volgt dat er sprake is van een onttrekking aan het douanetoezicht en dat de douaneschuld in Nederland is ontstaan. Gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen, geldt dan voor de omzetbelasting evenzeer dat er sprake is van onttrekking aan het douanetoezicht.

4.8. Ingevolge het bepaalde in artikel 22 van de Wet OB zijn ter zake van de belastingen bij invoer de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet van toepassing. Dit betekent - voor zover hier van belang - dat de omzetbelastingschuld wordt geheven overeenkomstig de bepalingen van het CDW en dat eiseres terecht als schuldenaar voor de omzetbelasting ter zake van de invoer is aangemerkt. De rechtbank overweegt hierbij voorts dat niet is gesteld noch is gebleken dat de omzetbelasting op de voet van artikel 23 van de Wet OB verlegd had moeten worden. Nu de heffing met de onder 1.1 genoemde utb heeft plaatsgevonden overeenkomstig de bepalingen van de Douanewet, is de onder 1.1 genoemde utb terecht aan eiseres uitgereikt.

4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.