Home

Rechtbank Haarlem, 29-12-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:5260 BV0008, 10/5310

Rechtbank Haarlem, 29-12-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:5260 BV0008, 10/5310

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 december 2011
Datum publicatie
3 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BV0008
Zaaknummer
10/5310

Inhoudsindicatie

Aanslag is tijdig opgelegd.

Verkrijgingsprijs van aanmerkelijkbelangaandelen vastgesteld op nominale waarde nu eiseres de door haar voorgestane hogere verkrijgingsprijs niet heeft onderbouwd.

Geen beroep op door verweerder opgewekt vertrouwen over de hoogte van de verkrijgingsprijs van deze aandelen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/5310

Uitspraakdatum: 29 december 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

gemachtigde: R.J. van Houten,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.892, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 319.491 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 344, en bij beschikking een bedrag van € 13.887 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2010 de aanslag gehandhaafd en de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 7.331.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 oktober 2010, ontvangen bij de rechtbank op 7 oktober 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2011. Namens eiseres is daar voormelde gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen J.G.A. de Ruiter en P.J.H. Baltus. (De gemachtigde van) eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres verkreeg bij de oprichting van B.V. [BEDRIJF A] (hierna: de BV) drie aandelen van fl. 500 nominaal per aandeel, zijnde een belang van 75%. Het vierde aandeel was eigendom van haar echtgenoot. Met betrekking tot het vierde aandeel heeft haar echtgenoot in 1975 testamentair bepaald dat eiseres gelegateerd zou krijgen het vruchtgebruik van het vierde aandeel. Als gevolg van het overlijden van de echtgenoot van eiseres in 1980 is het vruchtgebruik van het vierde aandeel in handen van eiseres gekomen. De (erfgenamen van de) kinderen van de echtgenoot (hierna: de kinderen) hebben bij die gelegenheid het bloot eigendom van het vierde aandeel verkregen.

2.2. Op 28 januari 2005 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van de BV besloten tot ontbinding over te gaan. Eiseres is daarbij tot vereffenaar benoemd. Ter zake van de vereffening van het vermogen heeft een liquidatie-uitkering plaatsgevonden van € 426.897.

2.3. Bij notariële akte van 22 juni 2006 hebben eiseres en de kinderen vastgesteld dat de waarde van het vierde aandeel ten tijde van de liquidatie € 106.725 bedroeg. Voorts is in deze akte vermeld dat eiseres datzelfde bedrag – onder zekerheidstelling – schuldig erkende aan de kinderen.

2.4. De gemachtigde van eiseres heeft voor het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 middels de uitstelregeling belastingconsulenten uitstel gevraagd. Hierop heeft verweerder aan eiseres 12 maanden uitstel verleend en wel tot 1 april 2007.

2.5. Op 13 november 2006 heeft eiseres elektronisch aangifte gedaan voor het onderhavige jaar. In de aangifte heeft eiseres een voordeel uit aanmerkelijk belang opgegeven ter grootte van € 208.852. Onder ‘overdrachtsprijs aanmerkelijk belang’ is vermeld een bedrag van € 320.172. Onder ‘verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang’ is een bedrag van € 111.320 opgenomen.

2.6. Bij brief van 7 september 2009 heeft verweerder meegedeeld voornemens te zijn van het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang af te wijken. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 6 oktober 2009. Verweerder heeft eiseres vervolgens bij brief van 9 december 2009 onder meer het volgende meegedeeld:

“Nu de aanslagtermijn bijna verstreken is heb ik besloten van de aangifte af te wijken en de aanslag vast te stellen zonder uw antwoord omtrent de verkrijgingsprijs af te wachten. Hierna leest u nogmaals waarom ik van de aangifte van uw cliënte ben afgeweken (…)”,

en

“U heeft in de aangifte driekwart van de liquidatie-uitkering (€ 320.172) vermeld bij de voordelen uit aanmerkelijk belang. U vermeldt daarbij een bedrag van € 111.320 als verkrijgingsprijs van de aandelen. Met betrekking tot deze verkrijgingsprijs van de aandelen die een nominale waarde hebben van € 226,90 (f 500), heb ik u om een nadere toelichting gevraagd. Ook bij de behandeling van de (liquidatie) aangifte vennootschapsbelasting 2005 van B.V. [BEDRIJF A] is hier al om gevraagd. Omdat tot op heden van de hogere verkrijgingsprijs niets is gebleken ga ik bij de berekening van de voordelen uit aanmerkelijk belang uit van de nominale waarde van de aandelen van totaal € 681 (f 1.500). Dit betekent dat het bedrag dat als verkrijgingsprijs is aangegeven te hoog is. Ik ben op dit punt van de aangifte afgeweken met een bedrag van € 110.639.”

2.7. Met dagtekening 31 december 2009 heeft verweerder de onderhavige aanslag opgelegd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag is vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn. Voorts is de correctie van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in geschil.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.

3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en – naar de rechtbank begrijpt – primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de heffingsrente en vermindering van de heffingsrente.

4. Beoordeling van het geschil

Tijdigheid aanslag

4.1. Ingevolge artikel 11, derde lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Op grond van de tweede volzin van genoemd artikellid wordt deze termijn verlengd met de duur van uitstel dat voor het doen van aangifte is verleend. Nu vaststaat dat verweerder uitstel voor het doen van aangifte heeft verleend voor de duur van twaalf maanden, is de bevoegdheid van verweerder tot het vaststellen van de aanslag vervallen per 1 januari 2010. Dit brengt mee dat de aanslag, gelet op de dagtekening 31 december 2009, tijdig is vastgesteld. Het standpunt van eiseres dat de hiervoor bedoelde termijn moet worden verkort, nu eiseres reeds op 13 november 2006 aangifte heeft gedaan en derhalve niet de gehele duur van verleend uitstel heeft benut, vindt geen steun in het recht.

Correctie aanmerkelijk belang

4.2. De rechtbank stelt voorop dat partijen desgevraagd ter zitting hebben verklaard dat in dit verband uitsluitend de verkrijgingsprijs van de drie aandelen die eiseres vanaf de oprichting in eigendom heeft gehad, in geschil is.

4.3. Verweerder heeft bij de berekening van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang een verkrijgingsprijs van € 227 (fl. 500) per aandeel gehanteerd, zijnde hetgeen per aandeel is geplaatst en gestort (de nominale waarde). Eiseres heeft hier echter een verkrijgingsprijs van € 37.106 per aandeel tegenover gesteld. De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting over de door haar gehanteerde verkrijgingsprijs heeft verklaard dat verweerder haar, naar aanleiding van de verdeling van de nalatenschap van haar echtgenoot, in 1982 heeft bericht dat de verkrijgingsprijs van haar aandelen zou worden verhoogd met de waarde van een tot het vermogen van de BV behorend pand. Voorts is van de zijde van eiseres ter zitting verklaard dat er in 1982 bij haar inkomen uit aanmerkelijk belang is vastgesteld. Verweerder heeft hier tegen ingebracht dat het niet aannemelijk is dat ten aanzien van de aandelen ooit enige afrekening in de sfeer van de inkomstenbelasting heeft plaatsgevonden bij eiseres. Nu eiseres haar stelling niet met stukken heeft kunnen staven, en ook overigens geen onderbouwing heeft kunnen geven van de door haar genoemde verkrijgingsprijs van € 37.106 per aandeel, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om van een andere verkrijgingsprijs uit gaan dan verweerder heeft gehanteerd.

4.4.1. Eiseres heeft in dit verband nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat verweerder in de brief van 7 september 2009 het voornemen heeft geuit van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 69.617, waaruit – aldus eiseres – volgt dat verweerder heeft aangesloten bij de door eiseres gehanteerde verkrijgingsprijs. Voorts heeft verweerder volgens eiseres het rechtens te beschermen vertrouwen gewekt met de brief van 9 december 2009. Verweerder heeft weersproken dat sprake is van gewekt vertrouwen.

4.4.2. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. In de brief van verweerder van 7 september 2009 heeft verweerder weliswaar opgemerkt dat hij het vervreemdingsvoordeel heeft berekend op € 69.617, maar gelet op de omstandigheid dat uit de brief kan worden afgeleid dat verweerder in die brief slechts is ingegaan op de door de gemachtigde namens de BV gegeven toelichting over het vierde aandeel (het aandeel dat tot diens overlijden in eigendom was van de echtgenoot van eiseres), kan bedoelde opmerking naar het oordeel van de rechtbank niet aldus worden opgevat dat verweerder akkoord is gegaan met de door eiseres gehanteerde en thans in geschil zijnde verkrijgingsprijs. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres, die ook optrad als gemachtigde van de BV ten tijde van de aanslagregeling vennootschapsbelasting voor het jaar 2005, ondanks daartoe strekkende vragen van verweerder nimmer bescheiden ter staving van de gehanteerde verkrijgingsprijs heeft overgelegd, waarna verweerder de gemachtigde bij brief van 26 juni 2008 onder meer heeft meegedeeld dat de aanslag vennootschapsbelasting 2005 is vastgesteld, dat een collega van de afdeling inkomstenbelasting de gevolgen van de ontbinding en de vereffening van de BV voor de heffing van inkomstenbelasting zal behandelen, dat die kwestie helaas nog niet duidelijk is en dat de betreffende collega contact zal opnemen over de openstaande vraagpunten en onduidelijkheden. Voor zover eiseres haar beroep op het vertrouwensbeginsel stoelt op de brief van verweerder van 9 december 2009, oordeelt de rechtbank dat gelet op de onder 2.6 opgenomen passages uit die brief, niet valt in te zien op welke wijze verweerder bij eiseres de indruk kan hebben gewekt dat hij haar zou volgen in de door haar gehanteerde verkrijgingsprijs.

Heffingsrente

4.5. Verweerder heeft aangevoerd dat de heffingsrente bij uitspraak op bezwaar op een te hoog bedrag is vastgesteld. De door eiseres verschuldigde heffingsrente dient, aldus verweerder, berekend te worden op een bedrag van € 7.129. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij de aldus berekende heffingsrente niet (langer) bestrijdt. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen niet te volgen in het thans tussen partijen in confesso zijnde bedrag van € 7.129.

Slotsom

4.6. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat de aanslag te verminderen. Wel dient het beroep gegrond te worden verklaard gelet op het overwogene onder 4.5 met betrekking tot de heffingsrente.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de heffingsrente;

- vermindert de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente tot op € 7.129;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.