Rechtbank Haarlem, 08-10-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:3347, AWB-11_2855
Rechtbank Haarlem, 08-10-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:3347, AWB-11_2855
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2012
- Datum publicatie
- 29 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2012:3347
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:2870, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-11_2855
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
De pleitnota en brief kunnen worden aangemerkt als beroepschrift. Het beroep is ontvankelijk. Eiser heeft aanzienlijke belastinginkomsten genoten die hij ten onrechte niet heeft aangegeven in zijn aangifte ib/pvv
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 11/2855, 11/5852 en 11/5853
Uitspraakdatum: 8 oktober 2012
Uitspraak in de gedingen tussen
[X] , wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. A.P. Flinterman,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor[B], verweerder.
11/2855
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 met dagtekening 11 april 2007 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 244.222 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.260. Bij beschikkingen met dezelfde dagtekeningen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 12.473 en is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 61.056.
1.1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 met dagtekening 11 april 2007 ambtshalve een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 390.350 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.848. Bij beschikkingen met dezelfde dagtekeningen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 10.347 en is een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 113.
1.1.3. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 met dagtekening 11 april 2007 ambtshalve een aanslag premie ziekenfondswet zelfstandigen (hierna: zfw) opgelegd, berekend naar een premie-grondslag van € 21.050. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 40.
1.1.4. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 met dagtekening 13 november 2009 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 254.106 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.395. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 19.758.
1.1.5. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 met dagtekening 13 november 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.015. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is tevens heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 88.
1.2. Eiser heeft tegen de aanslagen en beschikkingen vermeld onder 1.1.1 tot en met 1.1.5 bezwaar gemaakt. De bezwaarschriften tegen de aanslagen en beschikkingen vermeld onder 1.1.1 tot en met 1.1.3 zijn op 17 april 2007 binnengekomen bij verweerder. De bezwaarschriften tegen de aanslagen en beschikkingen vermeld onder 1.1.4 en 1.1.5 zijn op 22 oktober 2009 binnengekomen bij verweerder.
1.3. Eiser heeft bij fax van 18 mei 2012 beroepen ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen onder de volgende zaaknummers geregistreerd: het beroep betreffende de onder 1.1.1 vermelde aanslag en beschikkingen is geregistreerd onder nummer 11/2855, de beschikkingen en aanslagen vermeld onder 1.1.2 en 1.1.3 zijn geregistreerd onder nummer 11/5852 en de beschikkingen en aanslagen vermeld onder 1.1.4 en 1.1.5 zijn vermeld onder nummer 11/5853.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Verweerder heeft hangende het beroep bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2011 de aanslag ib/pvv 2004 en de heffingsrentebeschikking vermeld onder 1.1.1 gehandhaafd en de boetebeschikking vermeld onder 1.1.1 verminderd naar € 58.556. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 augustus 2011 de aanslagen en beschikkingen vermeld onder 1.1.2 tot en met 1.1.5 gehandhaafd.
1.6. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen M. Baarslag-Clement, bijgestaan door M. Cremers. De rechtbank heeft de zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om het verweerschrift aan te vullen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 29 juni 2012. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen M. Baarslag-Clement, bijgestaan door M. Cremers.
1.8. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting hebben partijen aan de rechtbank enkele brieven gezonden. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien tot heropening van het onderzoek en heeft de stukken retour gezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser is geboren op[datum], is gehuwd en heeft twee kinderen.
Eiser is één van de vennoten in [A] onder firma (hierna: de VOF). De overige vennoten zijn de echtgenote en de zoon van eiser. De VOF drijft een [A1].
Bij uitspraak van 4 oktober 2011, parketnummer [#], heeft Gerechtshof Amsterdam na verwijzing, arrest gewezen in een strafzaak tegen eiser. Daarbij is eiser vrijgesproken van het zelf organiseren van illegale kansspelen en het gebruik maken van illegaal georganiseerde kansspelen. De vrijspraak is – voor zover hier van belang – als volgt gemotiveerd:
“Het hof is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verdachte het voor derden mogelijk maakte om in de Duitse Lotto te spelen. Deze gedraging valt niet onder artikel 1 onder a (het zelf organiseren van illegale kansspelen) of c (het gebruik maken van illegaal georganiseerde kansspelen) van de Wet onder de kansspelen, maar onder artikel 1 onder b van de Wet op de Kansspelen. Het gaat immers om het bevorderen van deelname aan een buitenlandse lotto. Die overtreding is, zoals eerder opgemerkt, niet uitdrukkelijk ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ook geen wijziging van de tenlastelegging gevorderd.”
Eiser is bij genoemd arrest wel veroordeeld voor onder meer: “Het plegen van witwassen een gewoonte maken” en “Medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod”. De bewezenverklaring dienaangaande luidt als volgt:
“Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 primair hij op tijdstippen in de periode van 2 februari 2004 tot en met 5 september 2006 te[B], en/of te [C], voorwerpen te weten: - hoeveelheden Euro’s heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en hiervan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3 hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 5 september 2006 te[B] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk accijnsgoederen, te weten een hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken.
(…)
Oplegging van straf en/of maatregel
(…)
Verdachte heeft grote hoeveelheden geld voorhanden gehad en gewisseld waarvan hij wist dat die van misdrijf afkomstig waren.”
Eiser is tegen voormeld arrest in cassatie gegaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Tijdens een onderzoek van de FIOD-ECD is gebleken dat eiser beschikt over diverse buitenlandse bankrekeningen.
In 2004 heeft eiser mimimaal ter waarde van € 238.653 aan contante bedragen op de buitenlandse bankrekening met rekeningnummer [#1] gestort. De stortingen zijn niet vermeld in de aangifte ib/pvv 2004.
In 2005 heeft eiser ter waarde van € 369.206 aan contante bedragen op de buitenlandse bankrekening met rekeningnummer [#1] gestort. De stortingen zijn niet vermeld in de aangifte ib/pvv 2005.
In 2006 heeft eiser mimimaal ter waarde van € 230.000 aan contante bedragen op de buitenlandse bankrekening met rekeningnummer [#1] gestort. De stortingen zijn niet gemeld in de aangifte ib/pvv 2006.
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 29 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Het is niet bekend hoeveel verdachte [X] [eiser] heeft verdiend met zijn werkzaamheden, hijzelf heeft verklaard dat hij voor het wisselen van € 80.000,00 een bedrag van € 500,00 als onkostenvergoeding kreeg, dit komt neer op 0,625% van het gewisselde bedrag. Zijn broer [D] heeft verklaard dat het algemeen bekend is dat je voor het wisselen van € 500,00 een vergoeding krijgt van € 5,00 ofwel 1% van het gewisselde bedrag.
Uitgaande van een vergoeding van 1% van het gewisselde bedrag heeft [X] in het jaar 2004 derhalve een bedrag verdiend van 1% van € 2.152.000,00 ofwel € 21.520,00.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 28 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In verschillende verklaringen wordt gesproken over een beloning voor het witwassen van 1% van het witgewassen bedrag.
In de jaren 2004, 2005 en 2006 is in totaal ten minste € 7.584.050,00 gewisseld door de verdachten [X] en [D] [achternaam].
Uitgaande van de juistheid dat zij daarmee 1% hebben verdiend, betekent dit dat zij samen een bedrag van € 75.840,50 aan wederrechtelijk verkregen voordeel hebben behaald.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 24 oktober 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In afgeluisterde telefoongesprekken wordt gesproken over het afleveren van sigaretten, en de bijbehorende prijzen. Daarbij worden prijzen van € 15 of € 16 per slof, waarbij gezegd wordt dat deze zijn voorzien van Nederlandse banderolles. Gelet op deze prijzen betstaat het vermoeden dat deze sigaretten niet in de heffing van accijns zijn betrokken. De normale kleinhandelsprijs van een slof sigaretten van gangbare merken bedraagt ongeveer € 40,00.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 24 oktober 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“De verdachten [X] (…) houden zich vermoedelijk bezig met het organiseren van dan wel gelegenheid geven tot deelname aan illegale kansspelen, een lotto en een toto.
In afgeluisterde telefoongesprekken worden veelvuldig cijferreeksen met bedragen genoemd, alsmede de namen van voetbalclubs met daarbij weer bedragen. (…) Verder worden er ook cijferreeksen doorgegeven welke vermoedelijk betrekking hebben op de lottotrekkingen.”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 28 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Vraag verbalisanten [aan eiser] : Wat wordt er bedoeld met de volgende termen en uitdrukkingen: tweespan, driespan, rond spelen, recht voor zijn kop?
Antwoord: “Het spelen van een tweespan is het spelen van twee nummers. Dat betaalt 36 tegen 1 uit. Een driespan zijn drie nummers. Dat betaalt 275x de inzet uit. Als je 10 euro inzet krijg je 275 Euro uitgekeerd. Rond spelen is, als er één nummer valt van het spel driespan wordt vijf keer uitbetaald. Recht voor zijn kop is als alle drie de getallen vallen dan krijg je 575x uitbetaald.
(…)
(Getuige verklaring van [D], de broer van [X] [eiser] )
Met betrekking tot de rol van [X] met betrekking tot illegaal gokken heeft [D] het volgende verklaard.
Vraag verbalisanten:
Kunt u nog een nadere toelichting verstrekking over het illegale gokken?
Antwoord:
[E] en [F] (verre neven van elkaar) en ik spelen samen de lotto. Dat spelen we bij cafe [G]. [H] is de organisator van dit spel. (…) Mijn broer (…) en mijn broer [X] speelden mee bij[I] uit [J].
(…)
(Getuigeverklaring van [K] e/v [X] [eiser])
Met betrekking tot het gelegenheid geven tot spelen van illegale lotto heeft [K] het volgende verklaard:
Vraag verbalisanten:
Wat is de reden dat [L] aan u getallen door geeft ?
Antwoord:
“Dat kan ook best dat het voor een Lotto-spel is. [L] kwam vaak geld lenen,[L] is een man. Hij heeft een tijdje in de shit gezeten en mijn man heeft hem geld geleend. Ik schrijf die nummers op voor mijn man. Ik zeg tegen mijn man dat [L] heeft gebeld en dan geef ik die nummers door aan mijn man. Ik noteer die nummers en als er wat door de brievenbus wordt gegooid dan geef ik dat aan mijn man. Ik maak zijn post nooit open. Ik had niet in de gaten dat het voor een Lotto-spel zou kunnen zijn. U moet bij mijn man zijn.”
En verder
Ik heb die nummers genoteerd en dan geef ik het later door aan mijn man.”
(…)”
In een proces-verbaal van de FIOD-ECD, opgesteld op 28 september 2006, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Onder de bankbescheiden bevond zich een schrijven van de [M]. In dit schrijven geeft de [M] [C]een overzicht van een aandelenrekening met nummer[#2], dit betreft het jaar 2004, het overzicht is gericht aan[X], [adres] (…)
Deze rekening registreert een aandelenpakket dat op naam staat van [X] en [K].
De waarde van het aandelenpakket is € 203.857, 85 per 31 december 2004.
(…)
Verdachte [X] heeft verklaard:
Ik geef toe dat ik tekort geschoten ben. Ik had de aandelenrekening in Duitsland net zo als de aandelen van de[O] moeten melden bij de Belastingdienst”.
2.7.2. Met betrekking tot 2004 kan op basis van bij het verweerschrift gevoegde banksaldi en in de brief van verweerder d.d. 11 april 2007 aangekondigde correctie ib/pvv 2004, het volgende overzicht worden gemaakt van de bankrekeningen van eiser:
Nummer saldo € 01/01/2004 saldo € 31/12/2004
[#3] ? ?
[#4] 1.495 5.078
[#5] 417 ?
[#6] 83.161 203.857
[#1] 113.291 ?
[#7] 9.695 9.915
[#8]5.795 ?
[#9] 72.416 77.949
[#10] 1.384 1.536
In de aangifte ib/pvv 2004 zijn de rekeningnummers [#4], [#5], [#6], [#1] en [#10] met bijbehorend saldo niet aangegeven.
Uit de eindsaldi 2004 en de beginsaldi 2006 volgen met betrekking tot 2005 de volgende banksaldi:
Nummer saldo € 01/01/2005 saldo € 31/12/2005
[#3] ? 35.733
[#4] 5.078 140.275
[#5] ? ?
[#6] 203.857 310.438
[#1] ? ?
[#7] 9.915 9.904
[#9] 77.949 0
[#10] 1.536 ?
Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv 2005 geen van de bankrekeningen met bijbehorend saldo opgegeven.
Met betrekking tot 2006 kan op basis van bij het verweerschrift gevoegde banksaldi en in de brief van verweerder d.d. 6 oktober 2009 aangekondigde correctie ib/pvv 2006, het volgende overzicht worden gemaakt van de bankrekeningen van eiser:
Nummer saldo € 01/01/2006 saldo € 31/12/2006
[#3] 35.733 36.760
[#4] 140.275 124.835
[#5] ? ?
[#6] 310.438 309.474
[#1] ? 12.496
[#7] 9.904 10.190
[#9] 0 42.288
[#10] ? 1.536
In de aangifte ib/pvv 2006 zijn de rekeningnummers [#4], [#5], [#6], [#1] en [#10] met bijbehorend saldo niet aangegeven.
Ten opzichte van de door eiser ingediende aangifte ib/pvv 2004 heeft verweerder de volgende correcties aangebracht:
Aangegeven inkomen uit werk en woning € 10.855
Correctie (ROW) € 238.653
Vastgesteld inkomen uit werk en woning € 249.508
1-1-2004 31-12-2004
Aangegeven effectenbezit € 69.298 € 72.416
Niet aangegeven bezit € 199.331 € 560.471
Bezittingen € 268.629 € 632.887
Gemiddelde bezittingen € 450.758
Gemiddelde schuld € 0
Rendementsheffingsgrondslag € 450.758
Heffingsvrij vermogen € 19.525
Rendementsgrondslag € 431.506
Voordeel uit sparen en beleggen € 17.260
Met betrekking tot 2005 heeft verweerder het inkomen als volgt geschat:
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 390.350
1-1-2005 31-12-2005
Saldo banktegoeden en effecten € 632.887 € 848.590
Rendementsheffingsgrondslag € 740.738
Heffingsvrij vermogen € 19.522
Rendementsgrondslag € 721.216
Voordeel uit sparen en beleggen € 28.848
Het inkomen met betrekking tot 2006 heeft verweerder als volgt vastgesteld:
Aangegeven inkomen uit werk en woning:
Winst € 25.500
Af: toevoeging FOR € -/-3.060
Af: zelfstandigenaftrek € -/-6.807
Af: meewerkaftrek € -/- 674
Winst uit onderneming € 14.959
Vastgesteld inkomen uit werk en woning:
Winst uit onderneming € 25.000
Resultaat uit overige werkzaamheden € 230.000
Inkomsten uit eigen woning € -/- 894
€ 254.106
Correctie € 239.147
Vastgesteld inkomen uit sparen en beleggen:
Vermogensbestanddelen 01-01 plus 31-12 € 1.348.590
:2
Gemiddelde rendementsgrondslag € 674.295
Heffingsvrij vermogen -/- 39.396
Grondslag Box 3 € 634.899
x 4% € 25.396
Bij brief van 6 oktober 2009 van verweerder aan eiser betreffende “Afwijking op aangifte [X]” heeft eiser, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Uw fax van 25 september 2009 heb ik in goede orde ontvangen. Deze fax heb ik meegenomen in mijn beoordeling. Ik heb besloten af te wijken van de ingediende aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2006. In onderstaande brief leest u waarom ik besloten heb af te wijken van de ingediende aangifte.”
3 Geschil
Primair is in geschil of eiser ontvankelijk kan worden verklaard in zijn beroepen. Indien deze vraag bevestigend beantwoord wordt, is subsidiair in geschil of de aanslagen ib/pvv 2004 tot en met 2006, zfw 2005 en zvw 2006 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens zijn de boete- en heffingsrentebeschikkingen in geschil.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de jaren 2004 tot en met 2006 winst uit onderneming uit een bloemenhandel genoot.
4 Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroepen
De motivering van de uitspraak op bezwaar d.d. 30 augustus 2011 vermeldt in het slot: “De uitspraak op bezwaar krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn”. Vervolgens heeft eiser met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2004 een uitdraai met dagtekening 14 november 2011 houdende “Vermindering” ontvangen. Op deze vermindering staat aangegeven dat daartegen geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld. De rechtbank is gelet op deze gang van zaken van oordeel dat de uitspraak op bezwaar betreffende de ib/pvv 2004 van 14 november 2011 dateert.
Eiser heeft ter zitting d.d. 10 november 2011 een pleitnota ingebracht waarin hij heeft uiteengezet het niet eens te zijn met de aanslag ib/pvv 2004. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze pleitnota in ieder geval worden aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen de aanslag ib/pvv 2004. Het beroep is weliswaar prematuur nu de formele uitspraak op bezwaar op dat moment nog niet vanuit Apeldoorn aan eiser was toegezonden, doch gelet op de motivering van de uitspraak op bezwaar mocht eiseres ervan uit gaan dat de uitspraak op bezwaar ten tijde van de indiening van de pleitnota tot stand was gekomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het beroep inzake de aanslag ib/pvv 2004 ontvankelijk moet worden verklaard.
De uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslagen 2005 en 2006 hebben een dagtekening van 30 augustus 2011. Het beroepschrift van eiser met betrekking tot de aanslagen 2005 en 2006 is bij de rechtbank prematuur ontvangen per fax op 18 mei 2011. Eiser heeft vervolgens bij brief van 21 september 2011 nadere stukken ingediend bij de rechtbank betreffende deze aanslagen. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 21 september 2011 aangemerkt kan worden als een tijdig ingediend beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen 2005 en 2006. Het voorgaande betekent dat eiser kan worden ontvangen voor de inhoudelijke behandeling van zijn beroepen.
Ontvankelijkheid bezwaar ib/pvv 2006 en zvw 2006
De rechtbank heeft geconstateerd dat het bezwaarschrift met dagtekening 20 oktober 2009, door verweerder ontvangen op 22 oktober 2009, prematuur is ingediend. Uit de brief van 6 oktober 2009 van verweerder aan eiser, vermeld onder 2.9, leidt de rechtbank af dat de aanslag waartegen het bezwaar zich richt, op het moment van indiening van het bezwaarschrift al was vastgesteld. Dit betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van artikel 6:10, eerste lid, onderdeel a, van de Awb terecht achterwege is gebleven.
Inhoudelijk
Omkering bewijslast
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat om die reden de bewijslast dient te worden omgekeerd. Wat betreft de aangiften ib/pvv 2004 en 2006 heeft eiser in box I alleen zijn inkomsten uit de onderneming ([A1]) aangegeven. De hoogte van deze inkomsten is niet in geschil.
Artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Indien de vereiste aangifte niet is gedaan (..)
(…)
verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
De vorige volzin vindt geen toepassing, voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.”
Blijkens de hierboven weergegeven bewezenverklaring en de strafmotivering van het Gerechtshof te Amsterdam alsmede de stukken van het geding heeft eiser in de onderhavige jaren grote hoeveelheden geld gewisseld en daarover provisie ontvangen. De rechtbank acht gelet op genoemd arrest en de overige feiten en omstandigheden voorts aannemelijk dat eiser in 2005 en 2006 sigaretten heeft verkocht zonder banderol. Het is niet bekend hoeveel eiser met deze activiteit heeft verdiend. Voorts acht de rechtbank gelet op bovenvermeld arrest, de weergegeven verklaringen van getuigen en verdachte en gelet op hetgeen volgt uit afgeluisterde telefoongesprekken, aannemelijk dat eiser in de onderhavige jaren inkomsten heeft genoten wegens zijn betrokkenheid bij gehouden kansspelen. Met het Hof is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken blijkt dat eiser het voor derden mogelijk maakte om in de Duitse Lotto te spelen. Aannemelijk is voorts dat eiser hiermee inkomsten heeft genoten. Eiser heeft hiertegen onvoldoende ingebracht om tot een ander oordeel te komen. De in het arrest gegeven vrijspraak betreft een ander feit, zodat dit niet tot een ander oordeel leidt. De omstandigheid dat het arrest nog niet onherroepelijk vaststaat omdat eiser hiertegen in cassatie is gegaan, brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Vaststaat voorts dat eiser beschikte over een aandelenpakket ter waarde van € 203.857,85 per 31 december 2004 en dat in de jaren 2004 tot en met 2006 Duitse bankrekeningen op eisers naam stonden met daarop aanzienlijke bedragen. Eiser heeft het saldo van een groot deel van deze rekeningen niet in zijn aangiften ib/pvv 2004 tot en met 2006 aangegeven. Ook staat vast dat eiser in 2004 tot en met 2006 aanzienlijke bedragen stortte op de Duitse bankrekening [#1], welke bankrekening eveneens op eisers naam stond.
De stellingen van eiser (1) dat hij aanzienlijke (niet belastbare) inkomsten heeft behaald met paardenrennen in Duitsland, (2) dat hij in het jaar 2000 een boot voor 500.000 gulden met 400.000 gulden (onbelaste) winst heeft verkocht en (3) dat over genoemde bankrekeningen ook aandelentransacties liepen, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel nu eiser geen inzicht heeft verschaft of en in hoeverre bovenvermelde stortingen en vermogen hieruit afkomstig zouden zijn dan wel afkomstig zijn uit de andere hierboven genoemde (illegale) activiteiten van eiser.
De stelling van eiser dat de stortingen op de Duitse bankrekening [#1] het omwisselen van geld van derden betrof, brengt de rechtbank evenmin af van het oordeel dat zowel absoluut als relatief gezien aanzienlijke bedragen niet zijn aangegeven voor de ib/pvv van de onderhavige jaren. In de afschriften van de betreffende bankrekening is weliswaar te zien dat tegenover stortingen ook opnames staan van bedragen van enigszins vergelijkbare omvang, maar daarmee is onvoldoende weersproken dat de stortingen gelden van eiser zelf betroffen. Gelet op de aard en de omvang van de activiteiten van eiser in de onderhavige jaren, namelijk het tegen provisie omwisselen van grote hoeveelheden geld, handel in sigaretten zonder banderol en betrokkenheid bij gokspelen, en ook gelet op de omvang van bedragen en aandelen op de tot zijn beschikking staande buitenlandse bankrekeningen, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser in de onderhavige jaren (in absolute en relatieve zin) aanzienlijke belastbare inkomsten heeft genoten en ten onrechte niet heeft aangegeven in zijn aangiften ib/pvv.
Het telkens niet aangeven van de inkomsten en het vermogen voormeld in de aangiften ib/pvv 2004 tot en met 2006 heeft ertoe geleid dat de volgens de aangiften verschuldigde belastingbedragen verhoudingsgewijs aanzienlijk lager zijn dan de verschuldigde belastingbedragen. Ook zijn de belastingbedragen die als gevolg van dit verzuim niet zouden zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Dit brengt mee dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan ten gevolge waarvan voornoemde bewijsregel van artikel 27e van de AWR toepassing vindt. Dit betekent dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard, tenzij eiser doet blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De bewijslast rust derhalve op eiser. Overigens geldt wel dat, ook al is er sprake van omkeringen van de bewijslast, de aanslagen niet naar willekeur mogen worden vastgesteld, maar dient te berusten op een redelijke schatting (vgl. Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38039, BNB 2003/203, LJN AF6486).
Eiser heeft gesteld dat zijn inkomen als volgt vastgesteld moet worden:
2004 (€)
Inkomen uit werk en woning 10.855
2005 (€ )
Winst uit onderneming:
Inkomsten [A1] 23.960
Omwisselen provisie 17.500
Af reiskosten 3.953
13.547
Verkoop sigaretten 1.000
Af: Accijnzen en OB 26.884
-/-25.884
Zelfstandigenaftrek -/- 8.386
FOR (nog toe te passen)
Inkomsten eigen woning:
Forfait 550
Hyprente: (26.000 X 4%) -/-1.040
-/- 490
Box 3
(subsidiair)
Vermogen 311.620
Rendement 4% 12.464
Verzamelinkomen 15.211
2006 (€ )
Winst uit onderneming:
Inkomsten [A1] 25.500
Omwisselen provisie 17.500
Af: reiskosten 3.953
13.547
In beslag genomen
Kasgeld bloemen 15.000
Zelfstandigenaftrek -/- 6.807
Inkomsten eigen woning:
Forfait 550
Hyprente: (26.000 X 4%) -/-1.040
-/- 490
Box 3
(subsidiair)
Vermogen 309.474
12.436
Rendement 4% 12.876
Verzamelinkomen 29.626
Voorts heeft eiser gesteld dat de stortingen op bankrekening [#1] ten onrechte als inkomen uit werk en woning zijn aangemerkt. Volgens eiser moeten de stortingen als inkomen uit sparen en beleggen aangemerkt worden.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet heeft doen blijken dat de aanslagen ib/pvv 2004 tot en met 2006 moeten worden vastgesteld conform de onder 4.11 vermelde opstelling, dan wel dat de stortingen als inkomen uit sparen en beleggen aangemerkt moeten worden. Eiser heeft derhalve met hetgeen hij heeft aangevoerd niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Ter zitting heeft eiser in dit verband nog een aanbod tot getuigenbewijs gedaan. Dit aanbod betreft het door de rechtbank horen van de heer [N], accountmanager bij [M] te [C], Duitsland, en mevrouw [R], eveneens aldaar werkzaam. Zij zouden volgens eiser kunnen verklaren over de stortingen en het omwisselen van grote en kleine coupures in Duitsland. Aan dit getuigenaanbod van eiser gaat de rechtbank voorbij, omdat, in het licht van artikel 8:63, tweede lid, van de Awb de rechtbank van oordeel is dat de door eiser genoemde getuigen redelijkerwijs niet kunnen bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. Weliswaar zouden genoemde personen kunnen verklaren dat eiser grote coupures omwisselde in kleine coupures en/of andersom, echter dat eiser grote coupures in kleine coupures omwisselde is op zichzelf tussen partijen niet in geschil. Tussen partijen is in geschil de herkomst van de gelden. Gesteld noch gebleken is dat genoemde personen over de herkomst van de op de Duitse bankrekeningen gestalde gelden en de stortingen kunnen verklaren.
Verweerder is bij het schatten van het inkomen uit werk en woning uitgegaan van de stortingen op bankrekening [#1]. Deze door verweerder gemaakte schatting betreffende het door eiser in de jaren 2004 tot en met 2006 genoten inkomen acht de rechtbank redelijk nu geen enkel ander aanknopingspunt kan worden gevonden om een schatting te kunnen maken van de door eiser met zijn (illegale) activiteiten genoten inkomsten. Eiser heeft -tegenover de door verweerder gemotiveerde standpunten - onvoldoende inzicht verschaft in zijn inkomen en de totstandkoming van zijn vermogenspositie teneinde een betere schatting te kunnen maken van zijn belastbare inkomen in de onderhavige jaren. Wel is de rechtbank met betrekking tot 2006 van oordeel dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zelfstandigenaftrek nu tussen partijen niet in geschil is dat eiser in 2006 winst uit onderneming genoot en gesteld noch gebleken is dat eiser niet aan het urencriterium voldoet. Derhalve dient het inkomen uit werk en woning betreffende 2006 verminderd te worden met € 6.807.
Voor het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is verweerder uitgegaan van de bekende beginsaldi 2004 op de bankrekeningen van eiser. De eindwaarde 2004 van de bankrekeningen met nummers [#5] en [#1] zijn niet bekend. De storting van € 238.653 is gedaan op rekeningnummer [#1]. Verweerder heeft de waarde van de niet exact bekende bankgegevens daarom geschat op € 350.000. Voor het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 2005 is voor het saldo van het vermogen ultimo 2005 aangesloten bij de bij verweerder bekende bankrekeningen, de effectenportefeuille en de mutatie van de buitenlandse rekeningen. Voor het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 2006 is voor het saldo van het vermogen ultimo 2006 de waarde van de bezittingen van eiser geschat op € 500.000. De rechtbank acht deze schattingen redelijk in de gegeven feiten en omstandigheden, waarbij veel bankgegevens ontbreken en onduidelijkheid is blijven bestaan over saldi van de verschillende bankrekeningen van eiser.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de aanslagen ib/pvv 2004 en 2005 en de aanslagen zfw 2005 en zvw 2006 ongegrond en het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2006 gegrond dient te worden verklaard. Met betrekking tot de beschikkingen heffingsrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Nu het beroep met betrekking tot de aanslagen ib/pvv 2004 en 2005 en de aanslag zfw 2005 en zvw 2006 ongegrond en met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2006 gegrond is, dient het beroep tegen de gelijktijdig met de aanslagen ib/pvv 2004 en 2005 en zfw 2005 en zvw 2006 opgelegde beschikkingen heffingsrente ongegrond en het gelijktijdig met de aanslag ib/pvv 2006 opgelegde beschikking heffingsrente gegrond verklaard te worden.
Vergrijpboete
Verweerder heeft met betrekking tot 2004 een boete opgelegd van 50%, te weten € 61.065, over het bedrag van het belastingnadeel, met toepassing van artikel 67d van de AWR en paragrafen 25 en 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB). Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bedrag van de boete vanwege undue delay verminderd met € 2.500 naar € 58.565.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser inkomsten uit bovengenoemde (illegale) activiteiten heeft verzwegen en dat eiser willens en wetens de opbrengst van inkomsten hieruit in zijn aangifte heeft verzwegen. Het is aldus aan opzet van eiser te wijten dat de aanslag ib/pvv 2004 tot een te laag bedrag is opgelegd.
Inzake de hoogte van de boete neemt de rechtbank in aanmerking dat in het onderhavige geval de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan met behulp van omkering van de bewijslast en schattingen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het schatten van genoten voordeel en daarmee de alsnog verschuldigde belasting naar zijn aard de mogelijkheid mee dat de in werkelijkheid genoten inkomsten lager zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank in het onderhavig geval grond voor de conclusie dat het voordeel lager kan zijn geweest dan geschat zodat hierin een rechtvaardiging kan worden gevonden voor enige matiging van de boete en wel met 20%, zodat de boete dient te worden gesteld op € 46.852. De rechtbank acht deze boete passend en geboden.
Ten slotte dient beoordeeld te worden of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan (zie HR 22 april 2005, nr. 37 984, LJN AO9006, BNB 2005/337). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen met de brief van 11 april 2007 waarin verweerder eiser op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen om af te wijken van de door hem ingediende aangifte ib/pvv 2004 en heeft meegedeeld een boete te zullen opleggen. Deze termijn is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank. De totale behandelingsduur bedraagt dus ruim 5 jaar en 5 maanden zodat de redelijke termijn is overschreden met ruim 3 jaar en 5 maanden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de hierboven vastgestelde boete verder te matigen met 20% (vergelijk Hof Amsterdam 5 juli 2012, nrs. 06/00464 en 06/00465, LJN BX1532). De boete bedraagt derhalve € 37.481.
Het beroep tegen de vergrijpboete is gegrond.
Verzuimboete
Indien de belastingplichtige de aangifte niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn (van aanmaning) heeft gedaan, vormt dit ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR (tekst 2007) een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 1.134 kan opleggen. Op grond van paragraaf 21 van het BBBB bedraagt de boete bij een eerste verzuim € 113.
Verweerder heeft met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2005 een verzuimboete opgelegd van € 113. Met betrekking tot deze verzuimboete heeft eiser geen afzonderlijke klachten naar voren gebracht. Afwezigheid van alle schuld is gesteld noch gebleken De rechtbank ziet geen grond de oplegging van de verzuimboete in strijd met het recht of qua hoogte niet passend of geboden te achten. Het beroep is in zoverre ongegrond.