Rechtbank Haarlem, 15-02-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:371 BV9024, AWB 11/4516
Rechtbank Haarlem, 15-02-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:371 BV9024, AWB 11/4516
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 15 februari 2012
- Datum publicatie
- 15 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2012:BV9024
- Zaaknummer
- AWB 11/4516
Inhoudsindicatie
Activiteiten derde in de bezwaarfase van een WOZ-zaak zijn qua aard en omvang hoofdzakelijk aan te merken als werkzaamheden van een rechtsbijstandverlener en niet als die van een deskundige, De proceskostenvergoeding wordt conform vastgesteld. Geen samenhangende bezwaarprocedures.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 11/4516
Uitspraakdatum: 15 februari 2012
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) met dagtekening 28 februari 2011 de waarde van de onroerende zaken [A] en [B] te Amsterdam (hierna ook de woningen [A/B]) voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld. In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerendezaakbelasting 2011 bekendgemaakt.
1.2. Eiseres persoonlijk heeft op 2 april 2011, ingekomen bij verweerder op 6 april 2011, een beperkt gemotiveerd bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2011 de bij beschikking vastgestelde waarden verlaagd en de aanslagen overeenkomstig verminderd. De vergoeding voor proceskosten heeft verweerder daarbij vastgesteld op € 40,87.
1.3. Eiseres heeft uitsluitend tegen het proceskostenbesluit beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2012. Het beroep is gezamenlijk behandeld met het beroep van eiseres in de zaak AWB 11/4691. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zoon [C] en R. van Trappen, die verbonden is aan Makelaarsgroep AMEO (hierna: Van Trappen, respectievelijk AMEO). Verweerder is verschenen in de persoon van B. Brekveld, bijgestaan door T.R. Sint.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 8 maart 2011 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op die zitting zijn bezwaren van eiseres in twee procedures tegen wozbeschikkingen met betrekking tot de onroerende zaken van eiseres aan de [A] en [B] over (een) eerder(e) jaar(jaren) behandeld. Van Trappen heeft eiseres toen bijgestaan.
2.2. Op 4 mei 2011 zijn de onroerende zaken die voorwerp van geschil waren in onderhavige en de onder 2.1 bedoelde twee procedures bezocht. Daarbij waren een vertegenwoordiger van verweerder en Van Trappen aanwezig.
2.3. Op 5 mei 2011, ingekomen op 10 mei 2011, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de waardebeschikkingen 2011 en aanslagen onroerendezaakbelasting 2011 voor de onroerende zaken [D] (hierna: de woningen [D]).
2.4. Van de stukken bedoeld onder 1.5 maakt onderdeel uit het volgende overzicht van AMEO:
“Overzicht declaratie [A] en [B]
De verrichte werkzaamheden door makelaarsgroep AMEO bestaan in hoofdzaak uit:
Beschrijving werkzaamheden aantal uren
Het plaatselijk opnemen en het verzamelen gegevens en vergelijkingen 6
Het beoordelen van vergelijkingen DGBA; gebruikt voor het bepalen van de WOZ waarde 2
Het voorbereiden van stukken o.a. het produceren van tekeningen (reeds in het bezit van DGBA) 3
Het rondleiden van de taxateur(s) van de DGBA (2x) ter plekke 6
Het bijstaan hoorzitting bij DGBA op 8 maart 2011 2
Het afronden van de waarderingen in overleg met DGBA op 8 juni 2011 3,5
totaal uren 22,5
uurtarief € 80,00
totaal ex btw € 1.800,00
btw 19% € 342,00
totaal € 2.142,00 ”
2.5. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de omvang van de proceskostenvergoeding als volgt berekend, waarbij met de eerste 0,5 kennelijk 0,5 punt voor proceshandelingen is bedoeld:
0,5 punt rechtskundige bijstand/bezwaar is niet ingediend
door professionele rechtsbijstandverlener
x € 218,00
x 1 wegingsfactor vanwege vermenging van functies rechtsbijstand
en deskundige
x 1,5 wegingsfactor voor 4 samenhangende zaken
Verweerder heeft vervolgens de vergoeding over de vier bezwaarzaken verdeeld en in elke zaak € 40,87 toegekend.
3. Geschil
In geschil is uitsluitend of verweerder de hoogte juist heeft vastgesteld van de vergoeding voor proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de onder 1.1 genoemde besluiten heeft gemaakt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a en b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan - voor zover thans van belang - een proceskostenvergoeding betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (hierna kortweg: rechtsbijstandverlener) of kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen dan wel aan een partij verslag heeft uitgebracht. In artikel 2 van dat besluit is geregeld hoe de kosten worden vastgesteld. Ten aanzien van de rechtsbijstandverlener worden deze kosten op grond van de bijlage bij het Bpb afhankelijk van het aantal proceshandelingen dat hij heeft verricht, als hoofdregel op forfaitaire wijze vastgesteld. Ten aanzien van een door een partij ingeschakelde deskundige wordt de vergoeding kort samengevat bepaald op het aantal uren dat hij aan het uitbrengen van verslag of het meegaan naar zitting heeft besteed en vermenigvuldigd met een uurvergoeding die aan een wettelijk maximum is gebonden.
4.2. Partijen houdt in de eerste plaats verdeeld het antwoord op de vraag of Van Trappen zijn werkzaamheden heeft verleend als rechtsbijstandverlener, waar verweerder vanuit gaat, of als deskundige, welk standpunt eiseres bepleit.
4.3. Uit de stukken en hetgeen ter zitting door of namens partijen is verklaard, leidt de rechtbank het volgende af. Het bezwaarschrift heeft Van Trappen niet opgesteld of ingediend. Hij heeft eiseres bijgestaan op de hoorzitting op 8 maart 2011. Op die zitting waren waardebeschikkingen over dezelfde onroerende zaken aan de orde als in de beschikkingen waartegen de bezwaren van 2 april 2011 en 5 mei 2011 waren gericht. Tussen partijen was verschil van mening over de juistheid van de afbakening van de woz-objecten en over de waardering. Op 4 mei 2011 heeft Van Trappen verweerder rondgeleid in de objecten. Hij heeft daarnaast ten behoeve van de discussie over objectafbakening en waardering tekeningen en andere stukken aangeleverd en daartoe gegevens verzameld. Niet is gesteld of gebleken dat hij aan eiseres een verslag (deskundigenrapport) heeft uitgebracht. Hij heeft daarnaast nader overleg gevoerd met verweerder over de bezwaren. De rechtbank acht aannemelijk, zoals eiseres onderbouwd met stukken van AMEO heeft gesteld en verweerder niet overtuigend heeft weerlegd, dat dat nader overleg tussen (vertegenwoordigers van) verweerder (met name de heer Van der Helm) op een bijeenkomst ook heeft plaatsgehad op 8 juni 2011. De door Van Trappen voor eiseres verrichte werkzaamheden hadden betrekking op de wozwaardebeschikkingen van de woningen [A/B] en [D]. voor zowel een of meer jaren voor 2011 als voor 2011.
4.4. In onderhavige zaak is verschil van opvatting mogelijk over de vraag in hoeverre de werkzaamheden van Van Trappen ten behoeve van eiseres van rechtskundige aard waren dan wel betrekking hadden op werkzaamheden als deskundige op het gebied van taxatie van onroerende goed (kortweg taxatietechnische deskundigheid). De rechtbank wil wel aannemen dat Van Trappen, die verbonden is aan een makelaarskantoor, in het overleg met verweerder namens eiseres zijn wetenschap en kunde over de onroerendgoedmarkt heeft ingebracht. Vragen van objectafbakening in het kader van de Wet woz vormen – uitzonderingen daargelaten, die niet zijn gesteld of gebleken – echter juridische vragen waarvoor enerzijds rechtens relevante feiten moeten worden verzameld en anderzijds een juridische kwalificatie aan die feiten moet worden gegeven. In het kader van waardering op grond van de Wet woz kunnen zowel rechtskundige vragen rijzen die feitenonderzoek vergen – bijvoorbeeld wat is precies het in het kader van de Wet woz te taxeren object? - en samenhangen met de interpretatie van die wet, als discussies over marktgegevens en vertaling van die gegevens naar de taxatie van het object, die als wetenschap van een taxatietechnische deskundige moeten worden aangemerkt. Anders dan eiseres kennelijk veronderstelt, zijn het verzamelen van gegevens over de objecten, het bepalen van oppervlakten van objecten en het vaststellen van objectafbakeningen niet per definitie werkzaamheden van taxatietechnische aard die specifiek en uitsluitend tot de werkzaamheden van een taxatietechnisch deskundige behoren. Aangezien het Bpb – overigens in navolging van de Algemene wet bestuursrecht – onderscheid maakt tussen rechtsbijstand en inbreng door een door eiseres ingeschakelde deskundige is het als regel niet mogelijk de vergoeding voor de inschakeling van één persoon deels aan te merken als rechtsbijstand en deels als bijstand door een deskundige. Zoals de rechtbank in de uitspraak van 30 november 2006 (zaaknummer 06/1171) reeds overwoog, moeten die rollen controleerbaar worden onderscheiden.
Gelet op de hiervoor vastgestelde inhoud van de werkzaamheden van Van Trappen komt de rechtbank tot de conclusie dat hij in deze zaak optrad als rechtsbijstandverlener en niet als deskundige. Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat er kennelijk een aantal geschillen van juridische aard waren over met name de objectafbakening en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn taxatietechnische inbreng ten opzichte van zijn juridische inbreng overheersend was. Van een expliciet verzoek van eiseres als bedoeld in artikel 7:8 Awb is ook niet gebleken. In dat artikel is neergelegd dat meegebrachte deskundigen op de hoorzitting op verzoek worden gehoord. Het gezamenlijk met verweerder afronden van de vaststelling van de waarderingen over de verschillende jaren is onvoldoende voor een ander oordeel. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat Van Trappen/AMEO geen taxatierapport heeft opgemaakt ter zake van de in geschil zijnde panden en dat eiseres zich niet anderszins heeft laten bijstaan door een rechtshulpverlener. De activiteiten die Van Trappen heeft verricht en voor zover die zijn komen vast te staan, zijn daarom in feite te kenschetsen als werkzaamheden die een rechtsbijstandverlener pleegt te verrichten. Specifieke activiteiten die gewoonlijk door een taxatietechnisch deskundige worden verricht, voor zover die zijn gebleken, blijven hier ook qua tijdsbeslag bij achter. Dat betekent dat de rechtbank de wijze van berekening van de vergoeding voor de werkzaamheden van Van Trappen zoals door eiseres voorgestaan, niet volgt, maar dat het gelijk aan verweerder is en die werkzaamheden niet anders dan als door een derde verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten overvloede merkt de rechtbank daar nog bij op, dat ook al zouden de werkzaamheden wel als kosten van een deskundige moeten worden aangemerkt, dan nog niet alle gespecificeerde uren voor vergoeding in aanmerking zouden komen, omdat dan alleen de kosten voor het meebrengen naar een zitting waren vergoed, omdat Van Trappen aan eiseres geen verslag (taxatierapport) heeft uitgebracht.
4.5. De berekening van verweerder van de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand bevat echter wel ernstige fouten en is niet juist. Verweerder gaat ten eerste ten onrechte uit van vier samenhangende bezwaarprocedures. Dat is gelet op artikel 3 Bpb al niet juist omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van vier gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig gemaakte bezwaren. De feiten sluiten ook uit dat er sprake was van gelijktijdigheid omdat ten tijde van de hoorzitting in maart 2011 onderhavige waardebeschikkingen nog niet waren opgelegd en onderhavig bezwaar en het bezwaar 2011 met betrekking tot de woningen [D]. nog niet waren ingediend. Laatstgenoemd bezwaar dateert ook van een andere datum dan onderhavig bezwaar. Het is de rechtbank daarnaast onduidelijk wat verweerder bedoelt met een wegingsfactor 1 voor vermenging van functie rechtsbijstand en deskundige omdat in het Bpb een dergelijke omstandigheid niet als relevant is benoemd. Voor de wegingsfactor gewicht van de zaak ziet de rechtbank overigens geen aanleiding om de zaak anders dan gemiddeld te achten zodat die wegingsfactor 1 moet zijn. Gelet op de datum van indiening van het bezwaar kunnen aan onderhavige bezwaarprocedure zowel de bijeenkomst op 4 mei 2011 (bezichtiging en bespreking) en de bespreking bij verweerder / taxateur Van der Helm op 8 juni 2011 worden toegerekend. Voorts heeft verweerder bij de gedingstukken wel het summier gemotiveerde bezwaarschrift maar geen andere tussen partijen gewisselde stukken of verslagen van bijeenkomsten, c.q. hoorzittingen, overgelegd. De bijeenkomsten op 4 mei 2011 en 8 juni 2011 moeten, gelet op hetgeen over de afwikkeling van onderhavig bezwaar is gebleken, redelijkerwijze als hoorzitting en nadere hoorzitting worden aangemerkt. De bestreden besluiten met betrekking tot de woningen [A/B] zijn toen immers besproken en Van Trappen heeft eiseres daar vertegenwoordigd. Voor die zittingen moet derhalve anderhalve punt worden toegekend.
Vorenstaande neemt niet weg dat in bijzondere omstandigheden van de forfaitaire berekening kan worden afgeweken. Die situatie kan zich voordoen als sprake is van een zeer groot aantal, niet samenhangende zaken waarin in wezen een zelfde geschilpunt en daardoor relatief – per zaak – beperkte werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener aan de orde zijn (vgl. Hoge Raad 8 april 2011, LJN BQ0415). Die situatie doet zich echter niet voor. Bovendien zijn de vergoedingen voor de twee procedures tegen de waardebeschikkingen met betrekking tot dezelfde woningen over de jaren voor 2011 inmiddels onherroepelijk en is daarin niet meer dan € 40,87 per zaak toegekend, zodat er te minder reden is in onderhavige zaak niet volgens het forfait af te wikkelen.
4.6. De proceskostenvergoeding in bezwaar dient als volgt te worden vastgesteld: hoorzitting en nadere hoorzitting 1,5 punt, waarde per punt € 218, zodat de totale vergoeding € 327 moet bedragen.
4.7. In wezen ten overvloede maar voor het geval eiseres met het onder 2.4 bedoelde stuk bedoeld heeft te verzoeken om in afwijking van de hoofdregel van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, Bpb op de voet van het derde lid van dat artikel om vergoeding van het volledige factuurbedrag (integrale proceskostenvergoeding), merkt de rechtbank op dat haar geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen, zodat voor een veroordeling in de integrale proceskosten dan ook geen aanleiding is.
4.8. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet het proceskostenbesluit worden vernietigd. De rechtbank zal de juiste vergoeding vaststellen.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. In dit verband heeft eiseres namelijk aangegeven, dat er in beroep geen sprake is van rechtskundige bijstand en dat zij ter zake geen vergoeding vraagt. In de gelijktijdig behandelde en voor wat betreft het beroep samenhangende zaak 11/4691 zal de rechtbank heden een vergoeding voor reiskosten toekennen. Voor de zaken 11/4691 en de onderhavige zaak is eenmaal griffierecht geheven en wel in onderhavige zaak, zodat de rechtbank in onderhavige zaak een opdracht tot vergoeding van griffierecht zal uitspreken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover de uitspraak betrekking heeft op de toegekende proceskostenvergoeding;
- stelt de vergoeding voor de proceskosten van eiseres in bezwaar vast op € 327 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.