Rechtbank Haarlem, 10-05-2012, BW5839, 11/42
Rechtbank Haarlem, 10-05-2012, BW5839, 11/42
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 10 mei 2012
- Datum publicatie
- 15 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5839
- Zaaknummer
- 11/42
Inhoudsindicatie
Terbeschikkingstelling. Aftrekbare kosten. Toepassing foutenleer
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 11/42
Uitspraakdatum: 10 mei 2012
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. J.S. van Daal,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [A NUMMER]) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.518 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2010 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.619 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.
1.3. Bij ambtshalve vermindering van 4 december 2010 heeft verweerder de aanslag verlaagd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.619.
1.4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Dit beroep is op 4 januari 2011 door de rechtbank ontvangen. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2011. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en haar echtgenoot [A] Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. H.B. van Houten-Bücker en mr. M. van Elk. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en verweerder.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres pacht sinds 1969 van de Staat een perceel grond gelegen in de gemeente [PLAATSNAAM] (hierna: het perceel). Het perceel is bestemd voor bomenteelt.
2.2. Eiseres verpacht het perceel op haar beurt aan [BEDRIJF A] BV, een vennootschap waarvan eiseres 100% van de aandelen bezit (hierna: de bv). De verpachting vormt voor eiseres een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 3.92 Wet IB 2001. Eiseres heeft tot het jaar 2007 geen inkomsten uit een terbeschikkingstelling aangegeven in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
2.3. De Staat heeft het pachtrecht enige tijd niet erkend. Bij dagvaarding van 20 mei 1992 heeft eiseres een verklaring voor recht gevorderd dat zij pachter is van het perceel. De pachtkamer heeft deze vordering afgewezen omdat de Staat het pachtrecht inmiddels had erkend. Per 1 januari 1993 heeft de Staat het perceel weer ter beschikking gesteld aan eiseres.
2.4. Op 27 december 2001 heeft eiseres de Staat opnieuw gedagvaard en geëist dat de Staat het puin uit de grond zou verwijderen. Bij vonnis van 25 juni 2002 heeft de pachtkamer de vordering toegewezen.
2.5. Op 20 februari 2003 is de Staat een herroepingsprocedure jegens eiseres begonnen wegens vermeend bedrog. Deze vordering is bij vonnis van 26 mei 2004 afgewezen.
2.6. Op 18 mei 2006 is de Staat een nieuwe herroepingsprocedure jegens eiseres begonnen wegens vermeend bedrog. Ook deze vordering is bij vonnis van 14 februari 2007 afgewezen.
2.7. In laatstgenoemde procedure heeft eiseres in reconventie een schadevergoeding geëist. Deze vordering in reconventie is door de pachtkamer afgewezen bij vonnis van 14 februari 2007.
2.8. Eiseres is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. De vordering is door het gerechtshof afgewezen. Het hof heeft overwogen dat niet eiseres, maar de bv inkomensschade had kunnen vorderen, voorzover die zou zijn geleden.
2.9. Eiseres heeft in de periode 2001 tot en met 2008 kosten gemaakt in verband met de gevoerde procedures en andere kosten. Deze kosten zijn door eiseres als volgt gespecificeerd:
Kosten gerechtelijke procedures € 37.335,03
Pachtcanon € 1.864,46
Procedure ‘[PLAATSNAAM]’ € 9.815,37
Gebruiksklaar maken van het perceel € 3.974,60
Kosten tuin € 1.237,60
Kosten voor het maaien € 470,00
Afwaardering rentebaten van vordering op de bv € 3.776,00
Totaal € 58.473,06
2.10. De over de jaren 2001 tot en met 2006 gemaakte kosten van rechtsbijstand zijn door de respectieve advocaten gedeclareerd aan de bv dan wel de echtgenoot van eiseres. Door eiseres is in 2007 € 1.464,31 aan advocaatkosten op aan haar zelf gerichte facturen voldaan.
2.11. De bv heeft eiseres op 31 december 2007 een factuur gestuurd waarin het volgende staat vermeld:
VERLEENDE BIJSTAND JURISTEN,
(VOORGESCHOTEN)
[NAAM] BETAALD € 4.663,73
onbetaald - 15.545,24
nog berekenen 10.000,-- € 30.208,97
[NAAM] betaald € 3.148,27
Onbetaald - 1.422,46 € 4.570,73
2.12. Met de post "nog te berekenen 10.000,--" is een door [NAAM] op 17 april 2007 genoemd bedrag aan onderhanden werk bedoeld. Voor dat bedrag is door [NAAM] nimmer een factuur verzonden.
2.13. Eiseres heeft het door de bv gefactureerde bedrag geboekt in rekening-courant.
2.14. Na 31 december 2007 zijn noch door de bv, noch door eiseres betalingen verricht op de in de factuur van de bv als onbetaald aangeduide rekeningen van advocaten.
2.15. Van de door eiseres gestelde kosten gerechtelijke procedures heeft een bedrag van € 11.936 betrekking op in 2008 gedateerde facturen.
2.16. De jaarlijkse canon bedraagt € 266,35. In de post pachtcanon heeft eiseres de pacht over de jaren 2001 tot en met 2007 verwerkt.
2.17. Eiseres heeft de in 2.9 genoemde kosten op het resultaat uit terbeschikkingstelling in mindering gebracht. Verweerder heeft bij de aanslagregeling deze aftrek in eerste instantie geweigerd, maar in de aanslagregelende fase heeft verweerder alsnog een aftrek toegestaan van € 16.488.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of de onder 2.9 genoemde kosten in het onderhavige jaar aftrekbaar zijn.
3.2. Verweerder concludeert dat het beroep ongegrond is en beroept zich, voor zover grieven van eiseres zouden slagen, op interne compensatie.
3.3. Voor de overige standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Verweerder heeft niet de aftrek bestreden van de kosten voor het gebruiksklaar maken van het terrein ad € 3.974,60, de canon voor zover betrekking hebbend op 2007 ad € 266,36, de kosten van het maaien ad € 470 en de kosten van de afwaardering rentebaten ad € 3.776. Eiseres heeft in haar nader stuk van 4 november 2011 gesteld dat de kosten voor de tuin privékosten zijn en niet aan de terbeschikkingstelling zijn toe te rekenen. De aftrek van deze kosten zijn derhalve geen onderwerp meer van het geschil.
4.2. In het jaar 2007 is voor een bedrag ad € 10.000 weliswaar door een advocaat aan onderhanden werk genoemd, doch daarvoor is nimmer een factuur aangekondigd of verstuurd. Dit bedrag heeft geen betrekking op daadwerkelijk gemaakte kosten en thans moet worden vastgesteld dat dit in 2007 evenmin toekomstige kosten waren welke op grond van goed koopmansgebruik aan 2007 kunnen worden toegerekend.
4.3. De overige facturen van gerechtelijke kosten welke in 2007 zijn gedateerd is het bedrag ad € 1.464,31 dat door eiseres is voldaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet aftrekbaar zijn omdat die betrekking hebben op een procedure inzake inkomensschade waarvan het gerechtshof heeft vastgesteld dat eiseres die niet heeft geleden. Verweerder meent dat deze kosten daarom bij de bv thuis horen.
4.4. De rechtbank verwerpt dit standpunt van verweerder. Eiseres heeft een vordering voor inkomensschade ingesteld. Niet gebleken is dat zij in de procedure een niet verdedigbaar standpunt heeft ingenomen. Het enkele feit dat haar vordering niet is toegewezen behoeft niet tot de conclusie te leiden dat de gemaakte kosten geen betrekking hebben op de terbeschikkingstelling. De advocaatkosten uit 2007 ten bedrage van € 1.464,31 kunnen derhalve in 2007 ten laste van het resultaat worden gebracht.
4.5. De kosten inzake gerechtelijke procedures welke in 2008 in rekening zijn gebracht ad € 11.936 kunnen niet ten laste van het resultaat van 2007 komen nu geen feiten zijn gesteld waaruit blijkt dat die aan 2007 kunnen worden toegerekend.
4.6. De overige in geschil zijnde kosten zijn:
- de canon over de jaren 2001 tot en met 2006 voor een totaalbedrag van € 1.598,10;
- een bedrag van € 13.954,72 wegens in 2007 door de bv aan eiseres in rekening gebrachte advocaatkosten over de jaren tot en met 2007, welke noch door bv noch door eiseres aan de advocaat zijn betaald;
- een bedrag van € 9.815,37 wegens in 2007 door de bv aan eiseres in rekening gebrachte advocaatkosten voor de procedure “[PLAATSNAAM]” over de jaren 2003 tot en met 2005, waarvan door eiseres of de bv € 310,79 aan de advocaat is betaald; de overige advocaatkosten van deze procedure zijn onbetaald gebleven.
4.7. Inzake de kosten van de canon overweegt de rechtbank dat slechts de kosten voor het jaar 2007 ad euro 266,35 in aftrek kunnen komen. De canon van eerdere jaren vormden kosten in die betreffende jaren en kunnen in 2007 niet als kosten in aftrek worden gebracht.
4.8. Wat betreft de kosten van de gerechtelijke procedures uit de jaren 2001 tot en met 2006 welke per factuur van 31 december 2007 door de bv aan eiseres zijn gefactureerd, stelt eiseres dat zij die kosten pas in 2007 verschuldigd is geworden en dat deze daarom in dat jaar aftrekbaar zijn. De rechtbank kan eiseres niet volgen in deze stelling. Niet in geschil is dat deze kosten voor eiseres zijn. Voor zover de bv deze kosten voor haar rekening heeft genomen had de bv reeds op het moment dat ze dit deed een vordering op eiseres en dienen deze aan de betreffende jaren te worden toegerekend. De rechtbank verwerpt derhalve de stelling van eiseres dat op basis van de door de bv gezonden factuur de gerechtelijke kosten van eiseres uit de jaren 2001 tot en met 2006 aan 2007 kunnen worden toegerekend.
4.9. Eiseres heeft vervolgens een beroep op de foutenleer gedaan. Eiseres stelt namelijk dat sprake is van een fout in de beginbalans van het jaar 2007. Voor een succesvol beroep op de foutenleer dient er sprake te zijn van een fout in de eindbalans van het laatst vastgestelde jaar. De foutenleer strekt ertoe om te voorkomen dat, ingeval het eindvermogen van het voorafgaande jaar niet naar de voorschriften van de wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik is vastgesteld, een stuk bedrijfswinst – in strijd met het in artikel 3.8 Wet IB 2001 neergelegde beginsel dat de winst alle voordelen omvat die uit onderneming worden verkregen – onbelast blijft hetzij dubbel belast wordt (HR 23 december 2011, LJN BR6326). Gelet op het bepaalde in artikel 3.94 Wet IB 2001 is het totaalresultaat met betrekking tot een werkzaamheid gelijkluidend aan het totaalwinst begrip in artikel 3.8 van de wet en wordt ingevolge het bepaalde in artikel 3.95 juncto 3.25 Wet IB 2001 het jaarlijkse resultaat met overeenkomstige toepassing van de regels van goed koopmansgebruik bepaald alsof de werkzaamheid een onderneming vormt. De rechtbank is gelet op dit een en ander van oordeel dat de foutenleer zich leent voor toepassing op het onderhavige geval waarin, naar tussen partijen niet in geschil is, in voorgaande jaren ook reeds sprake is geweest van een werkzaamheid. Weliswaar heeft eiseres over het jaar 2006 en over eerdere jaren geen fiscale balans opgemaakt en geen resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, maar zij had dit wel behoren te doen. Indien thans alsnog een balans over het jaar 2006 zou worden opgemaakt zouden daarop verschuldigde advocaatkosten in beginsel als schuld jegens de bv dan wel als voorziening in aanmerking dienen te worden genomen en derhalve op de beginbalans 2007 dienen te staan. De rechtbank is van oordeel dat – in het kader van een juiste berekening van de totaalwinst - de situatie dat in het geheel geen balans over het jaar 2006 is opgemaakt in zoverre moet worden gelijk gesteld met de situatie dat een balans 2006 is opgemaakt met een onjuiste balanswaardering van activa en passiva. Van de aan de bv in rekening gebrachte nog in geschil zijnde advocaatkosten is echter slechts een bedrag ad € 310,79 door de bv aan de advocaten betaald. De overige kosten zijn tot op heden noch door de bv noch door eiseres betaald, en door eiseres is ook niet gesteld dat en wanneer deze advocaatkosten alsnog betaald gaan worden. Er bestond ultimo 2006 geen redelijke mate van zekerheid dat deze kosten alsnog door eiseres betaald zouden gaan worden. De rechtbank is van oordeel dat slechts het daadwerkelijk aan advocaten betaalde bedrag ad € 310,79 euro in 2006 als schuld jegens de bv dan wel als voorziening had kunnen worden opgenomen, en laat met toepassing van de foutenleer daarom slechts dit bedrag in 2007 in aftrek toe.
4.10. De canon over de jaren 2001 tot en met 2006 kan evenmin met toepassing van de foutenleer in 2007 in aftrek worden gebracht, nu dit in die jaren verschuldigde en betaalde kosten betreffen welke niet leiden tot een balanspost per 1 januari 2007.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat van de onder overweging 2.9 genoemde kosten een bedrag van € 10.262,05 in het jaar 2007 aftrekbaar is. Nu bij de uitspraak op bezwaar een aftrek is verleend van € 16.488, is de aanslag niet te hoog vastgesteld.
4.12. De slotsom luidt dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koole, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. G.H. de Soeten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.