Home

Rechtbank Haarlem, 10-02-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:340 BW6146, 11/790

Rechtbank Haarlem, 10-02-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:340 BW6146, 11/790

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
10 februari 2012
Datum publicatie
5 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BW6146
Zaaknummer
11/790

Inhoudsindicatie

Bijtelling voor privegebruik auto. Gebrekkige rittenregistratie. Ook nadat de rittenregistratie is aangevuld met informatie uit eisers agenda is niet aangetoond dat minder dan 500 privékilometers zijn gereden. Die omstandigheid levert geen opzet of grove schuld op.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/790

Uitspraakdatum: 10 februari 2012

Uitspraak in het geding tussen

X, wonende te Y, eiser,

gemachtigde: drs. C.F.N.M. de Boer

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost Landelijk Coördinatiecentrum Auto, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag Loonbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd ten bedrage van € 7.925. Voorts zijn bij beschikkingen een boete van € 3.962 opgelegd en is € 395 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 januari 2011 de naheffingsaanslag en de beide beschikkingen gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2011. Namens zijn daar A en B verschenen. Namens verweerder zijn C en D verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven om de ter zitting overgelegde agenda van eiser te bestuderen en daarop een reactie te geven. Bij brief van 28 september 2011 heeft verweerder zijn standpunt gegeven over de agenda van eiser. Bij brief van 12 oktober 2011 heeft eiser hierop gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is in het jaar 2008 in loondienst werkzaam geweest bij Z BV. Hij is in dat jaar 71 jaar oud. Aan eiser werd door zijn werkgever een auto, merk Mercedes Benz 240E met kenteken 00-XX-XX, ter beschikking gesteld.

2.2. Eiser heeft op 7 december 2005 verzocht om een Verklaring geen privé-gebruik auto als bedoeld in artikel 13 bis van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Met dagtekening 9 december 2005 heeft eiser deze verklaring verkregen.

2.3. Met dagtekening 25 februari 2010 heeft verweerder aan eiser verzocht om informatie te verstrekken over de door eiser gereden privé kilometers over de periode 1 januari 2008 tot en met 22 februari 2010.

2.4. Met dagtekening 10 maart 2010 heeft eiser een door hem ingevuld vragenformulier (loonheffing geen privégebruik auto, bijlage 4 bij het verweerschrift) aan verweerder geretourneerd. In dit vragenformulier heeft eiser bij vraag 3a ingevuld in 2010 niet meer dan 500 privékilometers te hebben gereden. Voorts heeft eiser bij vraag 6 ingevuld dat hij een volledige rittenregistratie bijhoudt. De rittenregistratie over het jaar 2008 heeft eiser als bijlage bij het vragenformulier gevoegd. Onder vraag 10 van het vragenformulier heeft eiser onder meer ingevuld dat hij privé gebruik maakt van het openbaar vervoer en taxi’s en dat zijn dienstverband bij Z BV in maart 2010 is geëindigd.

2.5. Bij brief van 17 mei 2010 heeft verweerder aan eiser om nadere informatie verzocht ten aanzien van de overgelegde rittenregistratie. In deze brief heeft verweerder – voor zover hier van belang – de volgende vragen gesteld:

- “Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op zaterdag 12 april 2008 in de omgeving van E met uw auto 00-XX-XX is gereden. Deze rit staat niet vermeld in uw rittenregistratie. Kunt u dit verklaren?

- Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op zondag 11 mei 2008 in de Gemeente F met uw auto 00-XX-XX is gereden. In uw rittenregistratie geeft u aan dat u hebt getankt en dat u 5 kilometer hebt gereden. Kunt u dit verklaren?

- Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op zaterdag 2 augustus 2008 in de Gemeente G met uw auto 00-XX-XX is gereden. Deze rit staat niet vermeld in uw rittenregistratie. Kunt u dit verklaren?

- (…)”

2.6. Bij brief van 26 mei 2010 heeft eiser – voor zover van belang – het volgende geantwoord op verweerders vragen:

“Dat er op Zaterdag 12 april 2008 in de omgeving van E met de auto is gereden kan ik mij niet herinneren. Echter E is ca. 1,5 km van mijn woning. Waarschijnlijk heb ik de auto even laten wassen in de buurt of iets dergelijks en heb ik deze 4 á 5 km niet als privé gebruik genoteerd.

T.a.v. Zondag 11 mei 2008 Gemeente F is er kennelijk een foutje ontstaan in mijn administratie, hoe is mij een raadsel, maar helaas het zij zo.

F tot mijn woning visa versa is 58 km. Minus de genoteerde 5 km is dit dan 53km.

Zaterdag 2 augustus 2008 G.

Op onverklaarbare wijze heb ik dit kennelijk verzuimd te noteren.

De afstand G tot mijn woonadres visa versa is 82 km, welke dan als privé gebruik aangemerkt dienen te worden.

Resumerend: 5 km op 12 april 2008

52 km op 11 mei 2008

82 km op 2 augustus

---------

Is totaal 139 km

Hetgeen resulteert in 340 km + 139 km = 479 km totaal in 2008.

(…)”

2.7. Naar aanleiding van de verkregen informatie heeft verweerder besloten de voornoemde naheffingsaanslag en boete op te leggen omdat de rittenregistratie van eiser geen beeld van de werkelijke gegevens met betrekking tot de routes, afstanden en /of kilometerstanden zou geven. Verweerder heeft daarbij een tabelloon per jaar van € 78.223, een cataloguswaarde van € 60.965 en een bijtellingspercentage van 25% gehanteerd.

3. Geschil

3.1. In geschil is of het voordeel uit privégebruik van de door eiser gebruikte auto op nihil moet worden gesteld en of eiser opzet verweten kan worden ten aanzien van de boete.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 13bis, lid 1, Wet LB (tekst 2008, hierna: Wet LB) luidt, voor zover hier van belang,:

“Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, met dien verstande dat het voordeel op jaarbasis op 14% van de waarde van de auto wordt gesteld indien de officiële specifieke CO2-uitstoot van de auto niet hoger is dan:

a. 95 gram per kilometer, bij een auto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, en

b. 110 gram per kilometer, bij een auto met een andere soort motor.”

4.2. Voorts bepaalt het tweede lid van artikel 13bis Wet LB:

“Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.”

4.3. Het op artikel 13bis, lid 5, Wet LB gebaseerde artikel 21c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (tekst 2008, hierna: UR LB 2001) bepaalt:

“De rittenregistratie bedoeld in artikel 13bis, tweede lid, bevat ten minste de volgende gegevens:

a. merk, type en kenteken van de auto;

b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

c. per rit:

1º. datum;

2º. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

3º. beginadres en eindadres;

4º. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

5º. het karakter van de rit.”

4.4. De hoogte van de naheffingsaanslag en de berekening die verweerder aan de naheffingsaanslag ten grondslag heeft gelegd, is tussen partijen niet in geschil. Voorts is niet in geschil dat eiser in het onderhavige jaar beschikte over een door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Op eiser rust derhalve de bewijslast om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aantonen, dat er sprake is van een privégebruik van niet meer dan 500 kilometer per jaar. Hiervoor geldt een vrije bewijsleer, hetgeen voor dit geval betekent dat een rittenregistratie niet bij voorbaat dient te worden verworpen indien deze niet aan alle in de UR LB 2001 aangehaalde vereisten voldoet, doch dat een administratie tenminste zodanig sluitend dient te zijn dat daaruit eenduidig kan worden afgeleid hoeveel kilometers met de auto privé is gereden. Een dergelijk bewijs kan ook geleverd worden door andere middelen naast een kilometerregistratie. Daarbij zij opgemerkt dat de rechter vrij is in de keuze en waardering van de bewijsmiddelen.

4.5. Ter ondersteuning van zijn stelling dat hij in het jaar 2008 niet meer dan 500 privékilometers heeft gereden, heeft eiser een rittenregistratie overgelegd. Met betrekking tot deze rittenregistratie heeft verweerder geconstateerd dat eisers auto op 12 april 2008, 11 mei 2008 en 2 augustus 2008 op de weg is gesignaleerd, terwijl er in de rittenregistratie op die data geen melding wordt gemaakt dat eiser met zijn auto heeft gereden. Bij brief van 26 mei 2010 en 1 juli 2010 heeft eiser erkend dat er op de data 11 mei 2008 en 2 augustus 2008 fouten zijn gemaakt in de rittenregistratie en heeft hij ten aanzien van de datum 12 april 2008 gesteld dat hij waarschijnlijk is gaan tanken en verzuimd heeft deze kilometers als privékilometers te noteren. Eiser stelt dat op de data die verzuimd zijn in de rittenregistratie op te nemen in totaal niet meer dan 139 privékilometers zijn gereden en stelt zich op het standpunt dat hij daarom over het gehele jaar 2008 niet meer dan 479 privékilometers heeft gereden. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat alle ritten in zijn agenda staan, dat hij iedere dag de eindstanden in zijn agenda heeft genoteerd en dat uiteindelijk over het jaar 2008 de kilometerstanden daarom zouden moeten kloppen.

4.6. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de door eiser overgelegde rittenregistratie onjuistheden bevat. Hierdoor zijn ook de begin- en eindstanden van de rittenregistratie niet juist. Immers, indien sprake is van onjuistheden in de kilometerregistratie zou dit eiser direct moeten opvallen bij de volgende registratie van reisafstanden aangezien hij heeft gesteld de begin- en eindstanden van de kilometerteller te registreren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser met uitsluitend de rittenregistratie niet heeft doen blijken dat hij minder dan 500 privékilometers in 2008 heeft gereden. Thans dient de rechtbank dan ook te beoordelen of eiser met de overlegging van zijn agenda de rittenregistratie zodanig heeft aangevuld dat hij met die gezamenlijke stukken wel aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan dat niet meer dan 500 privékilometers zijn gereden. Hierbij merkt de rechtbank op dat het enkel aannemelijk maken dat er 500 of minder privékilometers gereden zijn daartoe niet voldoende is. Eiser dient overtuigend aan te tonen dat hij in 2008 de auto voor niet meer dan 500 kilometer per kalenderjaar voor privédoeleinden heeft gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.

De rit van 12 april 2008

Op 12 april 2008 is eisers auto gesignaleerd te E. De rittenregistratie en eisers agenda vermelden op die dag geen ritten. Eiser stelt dat de rit die hij op 12 april 2008 heeft gemaakt 6 kilometer bedraagt en verwerkt is in de afstand die hij op 14 april 2008 heeft gereden. In de agenda van eiser is op die datum vermeld dat de beginstand van de kilometerteller 114.048 bedroeg en de eindstand 114.159 zodat eiser op die dag kennelijk een afstand van 111 kilometer heeft gereden. Voorts is in eisers agenda het volgende vermeld:

H I

J K

De rechtbank leidt hieruit af dat eiser niet alleen naar K is gereden, maar ook naar I.

Eiser heeft in zijn brief van 12 oktober 2011 aangegeven dat hij op 14 april 2008 naar I is gereden. Volgens eiser is de retourafstand naar dit adres 95 kilometer. Tezamen met de privérit van 6 kilometer op 12 april 2008 zou dan volgens eiser 101 kilometer zijn gereden op die dag. Eiser heeft evenwel geen verklaring gegeven voor het feit dat op 14 april 2008 in de agenda is genoteerd dat 111 kilometer is gereden en evenmin op welke wijze eiser naar K is gereden en wat de afstand is van eisers rit naar n. Zonder nadere verklaring, die ontbreekt, acht de rechtbank eisers stelling, dat de “vergeten” rit van 12 april 2008 verwerkt is op 14 april 2008, dan ook niet aannemelijk.

De rit van 11 mei 2008

Op 11 mei 2008 is eisers auto gesignaleerd in F. Eisers rittenregistratie en zijn agenda vermelden op die dag geen rit naar F, maar uitsluitend een tankbeurt. Eiser stelt dat de rit naar F een afstand van 58 kilometer bedraagt en verwerkt is in de afstand die hij op 13 mei 2008 heeft gereden. In de agenda van eiser is op die dag vermeld dat de beginstand van de kilometerteller 115.300 bedraagt en de eindstand 115.406 zodat eiser op die dag kennelijk 106 kilometer heeft gereden. Voorts is in eisers agenda het volgende vermeld:

I

J

De rechtbank leidt hieruit af dat eiser niet alleen naar J is gereden, maar ook naar I.

In zijn brief van 12 oktober 2011 heeft eiser aangegeven dat de retourafstand naar J 47 kilometer bedraagt. Tezamen met de rit van 11 mei 2008 zou volgens eiser dan op 13 mei 2008 een afstand van 105 gereden moeten zijn. Eiser heeft evenwel geen verklaring gegeven hoe de rit naar I in zijn berekening past. Zonder nadere verklaring, die ontbreekt, acht de rechtbank eisers stelling, dat de rit van 11 mei 2008 verwerkt is op 13 mei 2008, dan ook niet aannemelijk.

De rit van 2 augustus 2008

Op 2 augustus 2008 is eisers auto gesignaleerd in G. Eisers rittenregistratie en zijn agenda vermelden op die dag geen ritten. Eiser stelt dat de rit naar G een afstand van 82 kilometer bedraagt en verwerkt is in de afstand die hij op 6 augustus 2008 heeft gereden omdat hij die dag uitsluitend naar I is gereden en de genoteerde afstand op die dag daarvoor te lang is. In eisers agenda is op 6 augustus 2008 een beginstand van 119.897 genoteerd en een eindstand van 119.994 zodat eiser op die dag kennelijk 97 kilometer heeft gereden. In zijn brief van 12 oktober 2011 heeft eiser aangegeven dat hij 4 augustus 2008 in zijn agenda heeft genoteerd dat hij naar I is gereden en dat de afstand 23 kilometer bedroeg. Eisers agenda vermeldt dat hij op 6 augustus 2008 eveneens naar I is gereden. Gelet op de genoteerde afstand van 97 kilometer op die dag acht eiser het aannemelijk dat de 82 kilometer retourafstand naar G op die dag is verwerkt en dat de retourafstand naar I op die dag 15 kilometer bedraagt.

De rechtbank kan deze redenering van eiser niet volgen. In eisers agenda is op diverse dagen genoteerd dat hij naar I is geweest (bijvoorbeeld op 28 maart 2008 met afstand 19 kilometer, op 4 april 2008 met afstand 23 kilometer, 7 mei 2008 met afstand 23 kilometer en 4 juni 2008 met afstand 25 kilometer). In al die gevallen bedraagt de afstand minstens 19 kilometer en vaak is de afstand nog iets groter. Gelet op die afstanden acht de rechtbank niet aannemelijk dat de afstand naar I op 6 augustus 2008 15 kilometer heeft bedragen. Weliswaar is opvallend dat eisers rit naar I op 6 augustus 2008 een veel grotere afstand vermeldt dan op eerdere dagen, maar het is aan eiser om hiervoor een sluitende verklaring te geven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser, met de enkele veronderstelling dat op 6 augustus 2008 waarschijnlijk de rit naar G is verwerkt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kilometers die eiser op 2 augustus 2008 heeft gereden zijn doorgerekend in de afstand die hij op 6 augustus 2008 heeft genoteerd.

4.7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser met de rittenregistratie en de overlegging van zijn agenda niet heeft doen blijken dat hij in 2008 minder dan 500 privékilometers heeft gereden.

Heffingsrente

4.8. Het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de naheffingsaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de heffingsrentebeschikking eveneens ongegrond worden verklaard.

De boete

4.9. Verweerder heeft aan eiser een vergrijpboete opgelegd op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In paragraaf 25, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB) is, voor zover hier van belang, bepaald dat vergrijpboeten alleen kunnen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijke opzet. Tevens is bepaald dat grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en mede grove onachtzaamheid bevat. In geval van opzet legt de inspecteur een vergrijpboete op van 50 procent en in het geval van grove schuld een vergrijpboete op van 25 procent. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het aan opzet of grove schuld van eiser te wijten is dat te weinig belasting is betaald.

4.10. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd dat eisers rittenadministratie geen beeld geeft van de werkelijke situatie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aan de opzet dan wel de grove schuld van eiser is te wijten dat daardoor ten onrechte bijtelling bij het loon wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde auto achterwege zou blijven.

4.11. De rechtbank overweegt hierover dat eiser geen goede registratie heeft bijgehouden van de door hem gereden kilometers. De omstandigheid dat de rittenregistratie geen volledig beeld geeft van de gereden kilometers heeft tot gevolg dat eiser een bewijsprobleem heeft met betrekking tot het aantal gereden privékilometers. Hierdoor heeft eiser niet aan de op hem rustende zware bewijslast kunnen voldoen dat hij minder dan 500 privékilometers heeft gereden zodat een bijtelling bij zijn loon dient plaats te vinden. Dat eiser met de onvolledige rittenregistratie willens en wetens de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat te weinig loonbelasting zou worden betaald, acht de rechtbank evenwel niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat eiser dienaangaande grove schuld kan worden verweten. Eiser is weliswaar nalatig geweest in het registreren van het aantal gereden kilometers, maar ernstig acht de rechtbank eisers handelwijze niet omdat het hier gaat om drie incidenten en de rechtbank geloofwaardig acht dat eiser oprecht van mening is dat hij ondanks deze drie incidenten minder dan 500 privékilometers heeft gereden. In dit verband heeft de rechtbank de algehele staat van de rittenregistratie van eiser meegewogen, die verder geen grote gebreken of slordigheden bevat. De doorwerking van de drie incidenten in de latere kilometerregistratie en het niet kunnen verklaren hoe de incidenten in de begin- en eindstanden zijn verwerkt, acht de rechtbank – gelet ook op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en gelet op de leeftijd van eiser – onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiser grove schuld kan worden verweten ter zake van het niet in aanmerking nemen van de bijtelling wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde auto. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat eiser een grote hoeveelheid (117) taxibonnen betreffende het onderhavige jaar heeft overgelegd en niet in geschil is dat eiser in deze periode veelvuldig gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan de opzet of grove schuld van eiser te wijten is dat te weinig belasting is betaald zodat de boete ten onrechte is opgelegd en het beroep in zoverre gegrond verklaard dient te worden.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond verklaard wordt, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1 voor de bezwaarfase alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1 voor de beroepsfase).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 18 januari 2011 voor zover het de boete betreft;

- vernietigt de boetebeschikking van 19 augustus 2010;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.092, en

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.