Rechtbank Haarlem, 10-02-2012, BW6160, 11/2252
Rechtbank Haarlem, 10-02-2012, BW6160, 11/2252
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 10 februari 2012
- Datum publicatie
- 5 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2012:BW6160
- Zaaknummer
- 11/2252
Inhoudsindicatie
Van de verkochte, maar nog niet geleverde woning kan de hypotheekrente niet worden afgetrokken omdat niet aannemelijk is dat de woning als hoofdverblijf diende.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 11/2252, 11/2253 en 11/2254
Uitspraakdatum: 10 februari 2012
Uitspraak in de gedingen tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: E. van 't Hof
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.
1. Procesverloop
1.1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer 1710.35.653.H47) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 52.296. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 9.835 en is een bedrag van € 4.925 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer 1710.35.653.H57) ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.728 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 11.386. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 10.821 en is een bedrag van € 4.336 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.3. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag (aanslagnummer 1710.35.653.H67) ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.728 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 16.224. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van € 3.425 en is een bedrag van € 1.242 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 maart 2011 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2006 niet-ontvankelijk verklaard, de andere bewaren afgewezen en de navorderingsaanslagen, de boeten en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2004 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer 11/2252, het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2005 onder nummer 11/2253 en het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2006 onder nummer 11/2254. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2011. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft de gemachtigde bij aangetekende brief, verzonden op 2 november 2011 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 3 november 2011 is uitgereikt, is de uitnodiging om op de zitting te verschijnen aldus op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres aangeboden. Namens verweerder zijn verschenen M. Baarslag-Clement en mr. drs. M. Cremers.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser is geboren op 22 mei 1966. Eiser is gehuwd met Y en heeft twee kinderen.
2.2. Eiser en zijn gezin hebben in de gemeentelijke basisadministratie achtereenvolgens ingeschreven gestaan op de volgende adressen:
AAA te A (16 juli 2002 tot 18 oktober 2004)
BBB te B (18 oktober 2004 tot 7 juni 2005)
CCC te C (7 juni 2005 tot 24 juli 2005)
DDD te D (24 juli 2005 tot 1 oktober 2009).
2.3. Op 13 oktober 2003 hebben eiser en zijn echtgenote EEE te B (hierna: de woning) gekocht tegen een koopsom van € 630.000. De woning is een rijksmonument en is gekocht in verbrande toestand. Op 8 december 2003 is de leveringsakte gepasseerd.
2.4. Op 31 december 2003 hebben eiser en zijn echtgenote de woning verkocht aan W (hierna: W). In de koopakte van 31 december 2003 is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt
de woonboerderij met schuren, erf en verder toebehoren, (…) plaatselijk bekend (…) EEE, (…) tegen een koopsom van € 980.000,-,
(…)
artikel 3 Eigendomsoverdracht
3 1 De akte van levering zal gepasseerd worden op uiterlijk 01 juni 2004 (…).
(…)
Artikel 19
Voor rekening van verkoper zullen de volgende werkzaamheden voor de datum van notariële overdracht worden uitgevoerd:
* het renoveren van het dak en de zolderverdieping conform de offerte van bouwbedrijf A. te
B d.d. 27-11-2003
* het aanbrengen van een volledig nieuwe rieten kap ter grootte van ca. 800m², conform de offerte van B te E d.d. 29-09-2003 (…)’
2.5. Op 15 oktober 2004 heeft eiser het pand AAA te A verkocht. Het gezin van eiser heeft daarna een huurwoning in B betrokken.
2.6. Op 15 juli 2005 is tussen eiser en W een nadere overeenkomst gesloten in aanvulling op de onder 2.4 genoemde overeenkomst. Daarbij is de datum van levering van de woning uitgesteld tot 31 januari 2006 onder uitdrukkelijke instandhouding van de overeenkomst van 31 december 2003. Voorts bevat de overeenkomst van 15 juli 2005 aanvullende afspraken ter zake van door W te betalen vergoedingen met ingang van 1 juni 2004. In de overeenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘1. op een en dertig december tweeduizend drie is tussen verkoper en koper een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot:
de woonboerderij met schuren, erf en verder aan- en toebehoren (…) EEE
2. (…)
3. dat koper aan verkoper heeft verzocht de levering tot een nader te bepalen tijdstip uit te stellen, waarmee verkoper, onder door hem gestelde voorwaarden, heeft ingestemd;
4. dat partijen vervolgens zijn overeengekomen dat de levering zou plaatsvinden op vier juli
tweeduizend vijf;
5. dat koper op laatst gemelde datum nogmaals aan verkoper heeft verzocht de levering uit te stellen;
6. dat verkoper zich andermaals bereid heeft verklaard de levering van het verkochte uit te stellen, tot uiterlijk een en dertig januari tweeduizend zes (31-01-2006) en wel onder uitdrukkelijke instandhouding van de voormelde koopovereenkomst aangevuld met de navolgende voorwaarden en bedingen:
a. koper zal aan verkoper per direct, voor zover dit niet reeds is geschied, tien procent
(10 %) van de koopsom voldoen, welke gedeelte van de koopsom later bij de levering
en de betaling van de koopsom tussen partijen zal worden verrekend;
partijen constateren dat gemelde betaling door koper aan verkoper reeds heeft plaatsgevonden;
b. koper zal maandelijks vanaf een juni tweeduizend vier (01-06-2004) tot aan een juli
tweeduizend vijf (01-07-2005) vier duizend twee en dertig euro en zeven en zestig
eurocent (€ 4.032,67) vergoeden en met ingang van een juli tweeduizend vijf (01-07-
2005) tot aan de datum van levering aan verkoper een bedrag ad drie duizend zeven
honderd vijftig euro (€ 3.750,00) vergoeden;
c. koper zal uiterlijk op negentien juli tweeduizend vijf (19-07-2005) een bedrag ad een
honderd vijf en tachtig duizend zeven honderd zeven en tachtig euro en vier en vijftig
eurocent (€ 185.787,54) aan verkoper, als voorschot betaling op de koopprijs voldoen, welk laatstgemeld bedrag eveneens tussen partijen worden verrekend bij de levering en de betaling van de koopsom;’
2.7. Op 22 juli 2005 hebben eiser en zijn echtgenote de eigendom van het pand DDD te D verkregen.
2.8. Op een ongedateerd verhuisformulier van ‘Eneco energie’, waarop als datum opname meterstanden 26 april 2006 is geprint, heeft de echtgenote van eiser vermeld dat de woning vanaf 8 december 2003 leeg heeft gestaan en er dus geen gebruik is geweest, maar dat er wel een vast bedrag is betaald.
2.9. Op 27 april 2006 is de woning bij notariële akte door eiser aan W geleverd.
2.10. De (definitieve) aanslag ib/pvv 2004 is opgelegd met dagtekening 21 december 2006.
2.11. Bij brief van 18 december 2007 heeft verweerder in verband met de behandeling van de aangifte ib/pvv 2005 aan de toenmalige gemachtigde van eiser – voor zover van belang – verzocht om de volgende informatie:
‘Eigen woning
Volgens mijn informatie bedraagt de WOZ-waarde van het pand aan DDD te D geen € 600.000 maar € 844.000. Tenzij mijn gegevens onjuist zijn, ben ik van plan de aangifte overeenkomstig aan te passen. Tevens verzoek ik u mij naast toezending van de betalingsbewijzen van de opgevoerde kosten ten bedrage van € 54.378 tevens te berichten wat de reden is dat in de rubriek eigen woning ook het pand aan EEE te B is vermeld. Eveneens ontvang ik gaarne de bescheiden omtrent de hypotheekverhoging en een overzicht waarvoor deze verhoging is gebruikt.’
2.12. Op 5 maart 2008 heeft de echtgenote van eiser vragen van J. Verhoeven van de Belastingdienst telefonisch beantwoord. In het verweerschrift heeft verweerder als weergave van dat gesprek het volgende opgenomen:
‘Belanghebbende heeft alleen in de boerderij gewoond, omdat er een poging tot kraak is gedaan. Zij en het gezin zijn niet in het pand gaan wonen, omdat het pand nog niet voor bewoning gereed was. Zij en de kinderen verbleven in het huurhuis. De boerderij is uiteindelijk te koop gezet omdat er geen monumentenhypotheek werd verstrekt en de kosten van de verbouwing te hoog waren.’
2.13. Bij brief van 12 maart 2008 hebben eiser en zijn echtgenote op vragen van
J. Verhoeven van de Belastingdienst het volgende geantwoord:
‘Mijn man heeft in de boerderij gewoond, nadat wij het gekocht hebben in december is er een poging gedaan tot kraak. Zijn ook politierapporten van.
Ik heb met de kinderen (baby zoon en dochter van twee) in een huurhuis gewoond op GGG/ en daarna HHH te H, omdat de verwarming het nog niet goed deed in de boerderij, onze zoon in die tijd heel erg ziek is geweest.
De reden waarom we uiteindelijk de boerderij te koop hebben gezet is, dat wij geen
monumentenhypotheek konden krijgen en de kosten van het verbouwen cq afmaken van de boerderij volgens de monumentencommissie voor ons te hoog werden. Zie toegevoegde rapporten. Al ons privé/spaargeld in de boerderij geïnvesteerd.’
2.14. Op dezelfde datum heeft eiser aan verweerder een groene map met stukken ter inzage verstrekt.
2.15. De (definitieve) aanslag ib/pvv 2005 is opgelegd met dagtekening 17 april 2008 en de (definitieve) aanslag ib/pvv 2006 is opgelegd met dagtekening 19 maart 2009.
2.16. Bij brief van 10 november 2009 heeft verweerder onder andere navorderingsaanslagen ib/pvv aangekondigd met boeten over de jaren 2004 tot en met 2006. In de aankondiging is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘Motivering navordering
(…)
Over het belastingjaar 2005 zijn vragen gesteld over genoemde woning. Deze vragen zijn gesteld om te beoordelen of de woning terecht als eigen woning in box 1 in aanmerking wordt genomen.
(…)
Het dossier over de verbouwing is door u afgegeven en na beoordeling weer teruggegeven.
(…)
Uit de mij thans ter beschikking staande gegevens blijkt echter dat u al op 31 december 2003 een koopovereenkomst heeft gesloten met de heer W. De akte van levering zal in eerste instantie op uiterlijk 1 juni 2004 passeren. Verder blijkt dat u het pand heeft aangekocht voor een prijs van € 630.00 en de verkoopprijs drie weken later is vastgesteld op € 980.000. In de koopovereenkomst is opgenomen dat voor uw rekening de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd.
- het renoveren van het dak en de zolderverdieping;
- het aanbrengen van een volledig nieuwe rieten kap.
Uit deze gegevens kan ik niet anders concluderen dan dat bij aankoop van het pand op
8 december 2003 duidelijk is geweest dat het pand niet is aangekocht als eigen woning. Als het pand toch als eigen woning is aangekocht dan is in ieder geval op 31 december 2003 duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een eigen woning.
Ik ben dan ook voornemens om de in aftrek gebrachte rente en kosten over de jaren 2003 tot en met 2006 aangaande het pand EEE te B, na te vorderen.
(…)
Motivering boete
Ik ben voornemens de navorderingsaanslagen op te leggen met een boete van 50%.
Vanaf de aankoop van het pand EEE te B heeft u dit pand aangemerkt als eigen woning in box 1. Tijdens de behandeling van uw aangifte 2005 zijn vragen gesteld over de woning en heeft u volgehouden dat het pand een eigen woning in box 1 is. U heeft dit kracht bijgezet om bewijsstukken van de verbouwing in te laten zien.
Vanaf de aankoop van het pand en in ieder geval vanaf 31 december 2003 is duidelijk geweest dat het pand niet als eigen woning in box 1 zou dienen. U heeft immers op 31 december 2003 een verkoopovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat de akte van levering uiterlijk 1 juni 2004 zal passeren. Tevens is in deze overeenkomst opgenomen dat voor de notariële overdracht de volgende werkzaamheden moeten zijn uitgevoerd, waarvan de kosten voor uw rekening zouden zijn.
- Het renoveren van het dak en de zolderverdieping;
- Het aanbrengen van een volledig rieten kap.
Gelet op de te verrichten werkzaamheden zou het pand tot overdracht niet als eigen woning kunnen dienen.
De overdracht is een aantal keren uitgesteld. U heeft van 1 juni 2004 een vergoeding ontvangen van de koper, de titel van deze vergoeding is mij niet bekend.
Door het sluiten van de overeenkomst heeft u duidelijk gemaakt dat het pand niet als eigen woning box 1 kan worden betiteld. Omdat u het pand toch als eigen woning box 1 heeft aangemerkt en daardoor de hypotheekrente en kosten in mindering heeft gebracht, heeft u dus willens en wetens de aangifte onjuist ingevuld. Tevens heeft u tijdens de behandeling van uw aangifte 2005 opzettelijk onjuiste informatie verstrekt.
Door opzettelijk een onjuiste aangifte te doen en onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken, ben ik voornemens een boete op te leggen van 50%.’
2.17. De navorderingsaanslagen ib/pvv 2004 en ib/pvv 2005 zijn opgelegd met dagtekening 31 december 2010. De navorderingsaanslag ib/pvv 2006 is opgelegd met dagtekening 18 december 2010.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2004 dient te worden vernietigd, omdat deze buiten de termijn is opgelegd. Voorts is eiser, subsidiair voor 2004 en primair voor 2005 en 2006, van mening dat het verweerder ontbreekt aan een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De navorderingsaanslagen dienen daarom te worden vernietigd. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de betaalde hypotheekrente die betrekking heeft op de woning in elk geval (deels) aftrekbaar is omdat sprake was van een eigen woning. Alsdan dienen de navorderingsaanslagen te worden verminderd. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslagen, vernietiging van de boetebeschikkingen en vernietiging dan wel vermindering van de heffingsrente.
3.2. Verweerder heeft aangevoerd dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2004 tijdig is opgelegd, aangezien de termijn voor het opleggen van de navorderingsaanslag wordt verlengd met de duur van het desgevraagd verleende uitstel. Voorts heeft verweerder zich ten aanzien van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Eiser is niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens termijnoverschrijding en het beroep bevat geen gronden waarom de termijnoverschrijding eiser niet kan worden aangerekend. Verweerder heeft zich voorts – voor zover voor de onderscheidenlijke jaren relevant - op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd aangezien hij beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit, heeft verweerder gesteld dat eiser te kwader trouw heeft gehandeld door verweerder informatie met betrekking tot de verkoop van de woning op 31 december 2003 te onthouden. Alsdan zijn de navorderingsaanslagen eveneens terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2006
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken (hierna: de termijn). Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
4.2. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het, op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, nog tijdig ingediend indien het bezwaarschrift vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan één week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.3. De dagtekening van de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 is zaterdag18 december 2010. Gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 19 december 2010. Alsdan had het bezwaarschrift uiterlijk op maandag 31 januari 2011 bij verweerder ingediend moeten worden, dan wel niet later dan 31 januari 2011 ter post zijn bezorgd en uiterlijk 7 februari 2011 door verweerder ontvangen moeten zijn.
4.4. Het bezwaarschrift is, zo blijkt uit wederzijds overlegde kopieën, gedagtekend 4 februari 2011. Verweerder heeft het bezwaarschrift, zo blijkt uit de door hem overgelegde kopie, op 8 februari 2011 ontvangen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaarschrift niet uiterlijk op 31 januari 2011 heeft ontvangen. Gezien de dagtekening van het bezwaarschrift en het ontbreken van aanwijzingen die tot een andere conclusie zouden moeten leiden, moet er voorts van worden uitgegaan dat eiser het bezwaarschrift evenmin uiterlijk op 31 januari 2011 ter post heeft bezorgd, nog daargelaten dat verweerder het bezwaarschrift pas na afloop van één week na het einde van de termijn heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is derhalve buiten de termijn ingediend.
4.5. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg zou staan. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep in zaak 11/2254 moet dus ongegrond worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 komt de rechtbank niet meer toe.
Uitstelregeling aangifte ib/pvv 2004
4.6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2004 is vastgesteld buiten de termijn van vijf jaren als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Awr, aangezien verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor het doen van aangifte ib/pvv 2004 uitstel is verleend. Omdat de navorderingsaanslag niet is vastgesteld binnen vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan dient, aldus eiser, reeds daarom de navorderingsaanslag te worden vernietigd. Verweerder heeft aangevoerd dat de navorderingstermijn op grond van artikel 16, derde lid, tweede volzin, van de Awr in het onderhavige geval dient te worden verlengd met de duur van het verleende uitstel voor het doen van de aangifte. Verweerder heeft daartoe een overzicht overgelegd van gegevens uit zijn geautomatiseerd systeem waaruit blijkt dat hij aan de toenmalige adviseur van eiser, Stolwijk Registeraccountants en Belastingadviseurs, op verzoek zogenoemd beconuitstel heeft verleend. Eiser heeft de juistheid van die gegevens niet bestreden. Aan laatstgenoemde adviseur is blijkens het overzicht voor het doen van aangifte ib/pvv 2004 ten name van eiser uitstel verleend tot 1 april 2006. Het verleende uitstel bedraagt dan één jaar. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag ib/pvv 2004 met één jaar wordt verlengd tot en met 31 december 2010. Nu verweerder de navorderingsaanslag heeft vastgesteld met dagtekening 31 december 2010, heeft hij deze binnen de wettelijke termijn en dus tijdig vastgesteld.
Nieuw feit navorderingsaanslagen ib/pvv 2004 en 2005
4.7.1. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslagen rechtvaardigt, aangezien verweerder ten tijde van de vaststelling van de (definitieve) aanslagen ib/pvv 2004 en 2005 bekend was dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met het feit dat eiser de woning reeds op 31 december 2003 aan W had verkocht.
4.7.2. De aanslag ib/pvv 2004 is opgelegd met dagtekening 21 december 2006. Eiser heeft gesteld dat er diverse malen contact is geweest met J. Verhoeven van de Belastingdienst met betrekking tot de fiscale verwerking van de woning en aangevoerd dat hij in dat verband aan Verhoeven een groene map heeft overgelegd. Uit de vaststaande feiten blijkt dat de besprekingen en contacten met Verhoeven waarop eiser doelt en de overlegging van de groene map, hebben plaatsgevonden in het kader van de behandeling van de aangifte ib/pvv 2005. Verhoeven heeft, zo volgt uit de feiten, in dat verband voor het eerst op 18 december 2007 schriftelijk aan eiser onder andere de vraag gesteld waarom naast het pand DDD te D, ook de woning in de aangifte ib/pvv 2005 in de rubriek ‘Eigen woning’ was opgenomen. Dat er eerder contact is geweest tussen partijen over de fiscale behandeling van de woning blijkt niet uit het dossier. Zowel de door verweerder gestelde vragen met betrekking tot de woning als ook de door eiser verstrekte antwoorden (al dan niet in de vorm van aanlevering van stukken) dateren derhalve van na de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2004. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat anderszins tussen verweerder en eiser voorafgaand aan de vaststelling van de definitieve aanslag ib/pvv 2004 contact is geweest over de fiscale verwerking van de woning of dat verweerder over aanwijzingen beschikte dat de woning reeds eind 2003 was verkocht, was verweerder toen niet bekend en had hij redelijkerwijs niet bekend kunnen zijn met het feit dat eiser de woning reeds op 31 december 2003 aan W had verkocht. Aldus beschikt verweerder over een nieuw feit dat navordering over 2004 rechtvaardigt.
4.7.3. De definitieve aanslag ib/pvv 2005 is opgelegd met dagtekening 17 april 2008. Verweerder heeft zich ten aanzien 2005 op het standpunt gesteld dat eiser bij de behandeling van de aangifte geen (duidelijke) of zelfs onjuiste of (bewust) onvolledige informatie heeft verstrekt. Om die reden had verweerder ten tijde van de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2005 redelijkerwijs niet bekend kunnen zijn met het feit dat eiser de woning reeds op 31 december 2003 aan W had verkocht. De rechtbank volgt verweerder niet in dat standpunt en overweegt daartoe het volgende. Op 18 december 2007 stelt verweerder de onder 2.13 weergegeven vragen ten aanzien van de woning. De echtgenote van eiser heeft op 5 maart 2008 verklaard dat de boerderij uiteindelijk te koop is gezet omdat er geen “monumentenhypotheek” werd verstrekt en de kosten van de verbouwing te hoog werden. Bij brief van 12 maart 2008 heeft zij eveneens verklaard dat de reden waarom de boerderij te koop is gezet, was gelegen in de omstandigheid dat zij en eiser geen “monumentenhypotheek” konden krijgen en de kosten van het verbouwen en afmaken van de boerderij voor hen te hoog werden. Nog daargelaten of de verkoopovereenkomst van 31 december 2003 deel uitmaakte van de stukken in de groene map die eiser op 12 maart 2008 aan verweerder ter inzage heeft verstrekt, hadden de antwoorden van eiser en zijn echtgenote voor verweerder aanleiding moeten zijn nadere vragen te stellen over het moment van verkoop van de woning. Een dergelijk gegeven is immers zo relevant voor het vaststellen van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente en andere kosten dat verweerder daaraan niet zo maar voorbij had mogen gaan, te meer nu de woning al in 2003 was aangekocht en het de behandeling van de aangifte over het jaar 2005 betrof. Het antwoord van de echtgenote, dat zij geen “monumentenhypotheek” konden krijgen en mede daarom de woning te koop hadden gezet, had bovendien op zichzelf ook aanleiding moeten geven nadere vragen te stellen. Immers, doorgaans wordt een hypothecaire lening afgesloten bij de aankoop van een woning. Eiser maakte echter duidelijk dat het niet verkrijgen van een zodanige lening voor eiser nu juist de aanleiding was de woning te koop te zetten. Bovendien was sprake van een verbrand gebouw, waaraan werkzaamheden moesten worden verricht om het te kunnen betrekken. Dat eisers de exacte verkoopdatum niet hebben vermeld, kan hen niet worden aangerekend omdat verweerder daar niet expliciet naar had gevraagd. Gelet op het vorenstaande had verweerder er daarom niet zonder nadere informatie te verzamelen vanuit mogen gaan dat de woning pas na 2005 te koop was gezet dan wel was verkocht. Dat betekent dat hij redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met de verkoopovereenkomst van 31 december 2003.
Kwade trouw navorderingsaanslag ib/pvv 2005
4.8.1. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat eiser te kwader trouw was door willens en wetens een onjuiste aangifte te doen, terwijl hij wist dat de woning in 2005 geen ‘eigen woning’ was in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
4.8.2. Ook hypotheekrente die wordt betaald na verkoop van een woning en voorafgaande aan de levering is onder omstandigheden aftrekbaar. Aangezien de woning, zo is niet in geschil, oorspronkelijk is aangekocht om tot hoofdverblijf te gaan dienen, kan daarom niet worden uitgesloten dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat de door hem betaalde hypotheekrente en andere kosten voor aftrek in aanmerking kwamen tot het moment van de levering van de woning. Verweerder heeft in het licht van het voorgaande zijn stelling dat eiser wist dat de hypotheekrente en andere kosten met betrekking tot de woning niet aftrekbaar waren, niet toereikend onderbouwd. Met hetgeen verweerder heeft ingebracht, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat eiser willens en wetens een onjuiste aangifte heeft gedaan en evenmin dat eiser te kwader trouw heeft gehandeld bij het nadien verstrekken van informatie.
Gevolgen ib/pvv 2005 en boete
4.9. Nu verweerder voor 2005 niet beschikt over een nieuw feit en niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser met betrekking tot de aftrek van hypotheekrente en andere kosten te kwader trouw was, dient de navorderingsaanslag ib/pvv 2005 te worden vernietigd. Eenzelfde lot treft dan de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking 2005. Het beroep in zaak 11/2253 is dus gegrond.
Eigen woning ib/pvv 2004
4.10.1. Met betrekking tot de woning heeft eiser over 2004 € 48.392 aan hypotheekrente en andere kosten in aftrek gebracht. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de woning in 2004 een eigen woning is in de zin van, naar de rechtbank begrijpt, artikel 3.111, eerste lid of derde lid, van de Wet IB 2001. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is nog in geschil tot welk bedrag de aftrek in aanmerking mag worden genomen.
4.10.2. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de woning hem in 2004 ondanks de verkoop op 31 december 2003 anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan, kan de rechtbank eiser niet volgen. Eiser heeft nooit ingeschreven gestaan op het adres van de woning. Het gezin van eiser heeft tot 18 oktober 2004 gewoond op het adres AAA te A en daarna op het adres BBB te B. In de onder 2.14 en 2.15 weergegeven antwoorden hebben eiser en zijn echtgenote verklaard dat de woning nog niet voor bewoning gereed was en de verwarming het niet goed deed. De woning was bovendien verbrand en moest worden verbouwd. Op het verhuisformulier van Eneco heeft de echtgenote van eiser vermeld dat de woning vanaf 8 december 2003 leeg heeft gestaan en er dus geen gebruik is geweest, maar dat er wel een vast bedrag is betaald. Hieruit volgt dat er geen energiegebruik is geweest. Eiser heeft niet meer gesteld dan dat hij ter voorkomen van kraken alleen in de woning zou zijn getrokken. Hij heeft daar geen bewijs van bijgebracht. Tegen de achtergrond van de vaststaande omstandigheden heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de woning voor hem in 2004 tot hoofdverblijf heeft gediend in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. Als eiser tijdelijk als kraakwacht in de woning zou hebben verbleven, zou dat het oordeel niet anders maken, omdat, nog daargelaten of dat “hoofdverblijf” zou zijn, op grond van artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 bij partners, als eiser en zijn echtgenote, slechts één woning als hoofdverblijf in aanmerking kan worden genomen en onbestreden is dat pand waar het gezin verbleef als zodanig is aangegeven. Overige argumenten heeft eiser in dit verband niet aangevoerd.
4.10.3. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de woning in 2004 ondanks de verkoop op 31 december 2003 als eigen woning in de zin van artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001 moet worden aangemerkt, omdat de woning is bestemd om hem in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren als eigen woning in de zin van het eerste lid ter beschikking te staan, verwerpt de rechtbank dat standpunt eveneens. Eiser heeft de woning verkocht waarbij is overeengekomen dat de levering zal plaatsvinden uiterlijk 1 juni 2004. Uit de omstandigheid dat eiser de woning op 31 december 2003 heeft verkocht en dat hij deze blijkens het verkoopcontract binnen een half jaar nadien diende te leveren, volgt reeds dat eiser in 2004 niet aan de voorwaarde van het derde lid voldoet. De woning is dan immers al op het moment van verkoop niet langer bestemd om als hoofdverblijf te gaan dienen (en heeft overigens ook niet als zodanig gediend). Dat de levering enkele malen is uitgesteld doet aan het oordeel niet af.
4.10.4. Eiser heeft aldus geen recht op aftrek van hypotheekrente en andere kosten. De overige grieven behoeven dan geen behandeling meer. De navorderingsaanslag 2004 is juist vastgesteld.
Boete ib/pvv 2004
4.11. Verweerder heeft naast de navorderingsaanslag ib/pvv 2004 een boete opgelegd van 50% in verband met het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte en wegens het opzettelijk verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie. Zoals de rechtbank onder 4.8.2 heeft overwogen, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan en evenmin dat eiser bewust onjuiste, althans misleidende informatie heeft verstrekt. Verweerder heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het aan opzet van eiser is te wijten dat de aanslag 2004 tot een te laag bedrag is vastgesteld. De boete dient daarom te worden vernietigd.
Heffingsrente
4.12. Over de verschuldigde belasting 2004 is heffingsrente verschuldigd. Eiser heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag heffingsrente in rekening is gebracht. Het beroep daartegen faalt dan ook.
4.13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ib/pvv 2006 ongegrond te worden verklaard en dienen de beroepen ib/pvv 2004 en 2005 gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
5.1. Nu twee van de drie beroepen gegrond zijn, vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van het forfaitaire tarief af te wijken. Eiser heeft verzocht verweerder te veroordelen in de werkelijke kosten van bezwaar en beroep en heeft daartoe aangevoerd dat verweerder niet beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de werkelijke kosten die eiser in verband met de bezwaren en beroepen heeft moeten maken. Omdat eiser wat betreft het materiële geschil met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2004 in het ongelijk zal worden gesteld, de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 gehandhaafd blijft en verweerder zich met betrekking tot het nieuwe feit bij de navorderingsaanslag ib/pvv 2005 op een pleitbaar standpunt heeft gesteld, kan niet worden gezegd dat verweerder tegen beter weten in heeft gehandeld. Ook overigens zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in het Besluit gesteld of gebleken, zodat er geen grond bestaat voor een vergoeding van de werkelijke kosten. Dit betekent dat voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase derhalve een forfaitaire kostenvergoeding zal worden toegekend.
5.2. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 873 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van
€ 218,-, een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaken en een wegingsfactor 1 voor minder dan vier samenhangende zaken; 1 punt voor indienen van de beroepschriften, met een waarde per punt van € 437,-, een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaken en een wegingsfactor 1 voor minder dan vier samenhangende zaken). Van andere op grond van het besluit voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 2004 en 2005 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2004 voor zover betrekking hebbend op de boete en laat de uitspraak voor het overige in stand;
- vernietigt de boete met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2004 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2005;
- vernietigt de navorderingsaanslag ib/pvv 2005, vernietigt de beschikking heffingsrente, vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 873, en
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. R. van Scharrenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.