Home

Rechtbank Haarlem, 01-06-2012, BW7492, 11/2197, 11/2198 en 11/2199

Rechtbank Haarlem, 01-06-2012, BW7492, 11/2197, 11/2198 en 11/2199

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
1 juni 2012
Datum publicatie
5 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BW7492
Zaaknummer
11/2197, 11/2198 en 11/2199

Inhoudsindicatie

Gelet op alle gebreken in de administratie is de omkering van de bewijslast terecht. De rechtbank acht de berekening en de schatting van verweerder van het aantal ontbrekende kilometers redelijk. Ook de opgelegde boetes wegens (voorwaardelijk) opzet worden gehandhaafd. De overschrijding van de redelijke termijn met 8 maanden is aan eiseres toe te rekenen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 11/2197, 11/2198 en 11/2199

Uitspraakdatum: 1 juni 2012

Uitspraak in de gedingen tussen

X te Z, eiseres,

gemachtigde: A,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 30 november 2009 over het tijdvak

1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 (hierna: 2005) een naheffingsaanslag loonheffingen (LH) opgelegd ten bedrage van € 74.224 en bij beschikking € 12.862 heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is bij beschikking een boete van € 37.112 opgelegd.

1.1.2. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 10 december 2009 over het tijdvak

1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 (hierna: 2006) een naheffingsaanslag LH opgelegd ten bedrage van € 150.199 en bij beschikking € 20.312 heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is bij beschikking een boete van € 70.083 opgelegd.

1.1.3. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 10 december 2009 over het tijdvak

1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 (hierna: 2007) een naheffingsaanslag LH opgelegd ten bedrage van € 211.286 en bij beschikking € 17.824 heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is bij beschikking een boete van € 102.741 opgelegd.

1.2.1. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2011 de naheffingsaanslag LH 2005 verminderd tot € 61.176, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 10.597 en de boete verminderd tot € 30.588.

1.2.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 maart 2011 eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslag LH 2006 en ambtshalve de naheffingsaanslag verminderd tot € 30.275, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 4.094 en de boete verminderd tot € 15.137.

1.2.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 maart 2011 eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslag LH 2007 en ambtshalve de naheffingsaanslag verminderd tot € 87.695, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 7.398 en de boete verminderd tot € 43.847.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij fax van 14 april 2011 beroepen ingesteld. De beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de volgende zaaknummers: naheffingsaanslag 2005: 11/2197, naheffingsaanslag 2006: 11/2198 en naheffingsaanslag 2007: 11/2199.

1.4. Eiseres heeft op 19 mei 2011, op dezelfde datum ontvangen door de rechtbank, in alle zaken een nader stuk ingediend.

1.5. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.6. Op 30 september 2011 heeft de rechtbank een aanvulling op de beroepschriften van eiseres ontvangen. Deze brief is in kopie doorgezonden aan verweerder.

1.7. De rechtbank heeft op 28 oktober 2011 een nader stuk van verweerder ontvangen, welk stuk in kopie is doorgezonden aan eiseres.

1.8. De rechtbank heeft op 13 januari 2012 een nader stuk van eiseres ontvangen. Een afschrift daarvan is naar verweerder verzonden.

1.9. De rechtbank heeft op 13 april 2012 een nader stuk van verweerder ontvangen, welk stuk in kopie is doorgezonden aan eiseres.

1.10. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Namens eiseres is verschenen B, alsmede haar gemachtigde, vergezeld van C. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. D, E, mr. F, G, H, I en J. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld met het beroep van eiseres tegen een naheffingsaanslag belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 11/2200), de beroepen van X Holding BV tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2005 en aanslagen vennootschapsbelasting 2006 en 2007 (AWB 11/2179, 11/2180 en 11/2181), de beroepen van de fiscale eenheid X Holding BV tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting 2005 tot en met 2007 (AWB 11/2183, 11/2184 en 11/2186), het beroep van XY BV tegen een naheffingsaanslag belasting op personenauto’s en motorrijwielen (AWB 11/2188) en de beroepen van XY BV tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (AWB 11/2190 en 11/2191).

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres drijft een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van een taxibedrijf in de regio Z.

2.2. Verweerder is bij eiseres (en aan haar gelieerde besloten vennootschappen) op 2 juni 2008 een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften:

- vennootschapsbelasting van het jaar 2005 van X Holding BV, kenmerk [kenmerknummer] ;

- loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 van X BV, kenmerk [kenmerknummer];

- omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 van de fiscale eenheid X Holding BV, XY BV, XZ BV, kenmerk [kenmerknummer]

Dit onderzoek is uitgebreid naar de juistheid van de door de kentekenhouders gedane verzoeken tot teruggaven van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen, betreffende de auto’s met de volgende kentekens:

00-AA-BB;

11-AA-BB;

22-AA-BB;

33-AA-BB;

44-AA-BB;

55-AA-BB;

66-AA-BB.

2.3. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een concept-controlerapport dat op 1 oktober 2009 naar eiseres is verzonden. Het definitieve rapport dateert van 19 oktober 2009 en is op 20 oktober 2009 naar eiseres verzonden. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:

“De in dit rapport opgenomen onderwerpen betreffende de vennootschapsbelasting over de jaren 2006 en 2007 vloeien voort uit het onderzoek voor de omzetbelasting en loonbelasting. Tevens zijn de doorwerkende correcties van 2005 opgenomen in de jaren 2006 en 2007 voor de vennootschapsbelasting. De overige elementen van de aangiften 2006 en 2007 zijn niet beoordeeld.

(…)

Bestuurders

Naam B BY

(…)

De fiscale eenheid voor de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting bestaat uit:

1. X Holding B.V.

2. X B.V.

3. XY B.V.

4. X Vastgoed B.V. (voorheen XZ B.V.)

2.3 Bedrijfsactiviteiten

X Holding B.V.

Het oprichten en deelnemen in andere ondernemingen.

XY B.V.

Ter beschikking stellen van 15 auto’s en 2 bussen ten behoeve van het taxibedrijf van X B.V.

X Vastgoed B.V.

In deze B.V. bevindt zich het onroerend goed van de fiscale eenheid. (…)

X B.V.

Exploitatie van een taxi bedrijf in de regio Z en omstreken. Hierin bevindt zich het personeel. Tijdens het onderzoek waren bij de onderneming zowel mensen in vaste dienst als mensen in dienst als oproepkracht. In 2005 waren er in totaal 27 werknemers in dienst. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het vervoeren van personen tegen betaling. Tevens verpacht/ verhuurt zij haar taxivergunning aan zelfstandige rijders die geen eigen taxivergunning hebben, hiertoe zijn de volgende samenwerkingsverbanden opgestart:

(…)

3.4 Kasadministratie

3.4.1 Algemeen

Belastingplichtige realiseert de omzet grotendeels in contanten. De kasadministratie is daarom een belangrijk bewijsmiddel ten aanzien van de volledigheid van de aangegeven omzet. Er wordt geen kasboek bijgehouden waaruit het werkelijke saldo te bepalen is. De heer B heeft hiervoor als reden aangegeven dat hij slecht/niet kan schrijven door zijn fysieke beperkingen.

(…)

3.4.2 Gebreken kasadministratie

Volgens B doet de chauffeur zijn rittenstaat, taxameterbon, creditcard-, horecabon(nen) en contante geld samen in een “zakje” in de kluis na afloop van zijn/haar dienst. Na één of enkele dagen wordt het in de kluis aanwezige contante geld per chauffeur geteld en vergeleken met het totale opgereden bedrag volgens de rittenstaat per chauffeur.

(…)

Conclusie:

(…)

Gezien het feit dat er geen kasboek wordt bijgehouden ter onderbouwing van de aangegeven bedrijfsresultaten, hoewel de omzet grotendeels in contanten gerealiseerd wordt en inkopen veelal contant worden afgerekend, ontbreekt voor zowel belastingplichtige als de Belastingdienst de mogelijkheid tot een afdoende controle op de gerealiseerde omzet van belastingplichtige.

(…)

3.5.4. Bekeuringen

In de gecontroleerde jaren heeft de belastingplichtige diverse auto’s in haar bezit gehad en in deze periode gebruikt als taxi. In de periode dat de auto’s als taxi zijn gebruikt zijn de rittenstaten vergeleken met derden gegevens. Onder andere zijn de gegevens van het CJIB naast de rittenstaten gelegd. Hieruit blijkt dat er gereden wordt met de auto op momenten dat die niet aansluiten met de gereden kilometers volgens de rittenadministratie.

(…)

3.5.5 Creditcardafrekeningen

Belastingplichtige geeft de klant de mogelijkheid om per creditcard af te rekenen. Op de creditcardafrekening wordt soms de naam van de chauffeur genoteerd. Diverse aangetroffen creditcardafrekeningen van 2005 zijn op de rittenadministratie en de loonstaten niet terug te vinden. Hieruit blijkt ook dat er gereden wordt met de auto en er geen aansluiting tussen de gereden kilometers en de rittenadministratie is.

(…)

3.9 Niet voldoen aan de administratieplicht

De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige duidelijk blijken.

Er is geen sprake geweest van het bijhouden van een (controleerbare) kilometeradministratie en de kilometeradministratie voldoet niet aan de eisen zoals vermeldt in artikel 52 van de AWR:

- Niet alle rittenstaten van alle auto’s zijn aanwezig.

- Niet van alle diensten van chauffeurs zijn de rittenstaten aanwezig.

- Niet alle taxameterprinten zijn aanwezig.

- Niet altijd is de combinatie van rittenstaat met taxameterprint aanwezig.

- Niet alle rittenstaten zijn goed en volledig ingevuld.

- Diverse auto’s rijden met hetzelfde taxameternummer rond.

- De rittenstaten zijn niet of niet volledig ingevuld.

- De werkmappen zijn niet bewaard dan wel het niet naar de eisen van het bedrijf ingevuld.

Door deze gebreken is de controle op de juistheid en volledigheid van de overige administratie onmogelijk geworden.

Tevens zijn er gebreken aan de uitgaande facturen geconstateerd, er is:

- geen opeenvolgend factuurnummer;

- geen vermelding van het BTW-identificatienummer van belastingplichtige.

3.10 Niet voldoen aan de bewaarplicht

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn (deels) niet bewaard:

- kas notities;

- overzichtsstukken dagelijkse omzet;

- kasboek;

- inkoopfacturen;

- verkoopfacturen (auto’s)

- rittenstaten;

- taxametergegevens.

4 Omkering bewijslast

Uit de hiervoor genoemde punten blijkt dat de administratie niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening:

- Het niet bijhouden van een degelijke kasadministratie, zoals vermeld in punt 3.4;

- Niet bewaren of printen van de taxameteruitdraaien, zoals vermeld in punt 3.6;

- Het niet volledig invullen van de rittenstaten, zoals vermeld in punt 3.7;

- Niet voldaan aan de administratieve verplichtingen, zoals vermeld in punt 3.9.

Belastingplichtige heeft niet volledig voldaan aan haar verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR.

Belastingplichtige wordt erop gewezen dat bij eventuele fiscale procedure deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg kunnen hebben op grond van artikel 25, lid 3 of 27e AWR.

(…)

7.1 Loonadministratie

(…)

Uit het bovenstaande blijkt dat niet is voldaan aan de administratieve verplichtingen conform artikel 52 AWR. Uit de loonadministratie is niet (volledig) te herleidden aan wie het loon is uitbetaald en zijn er tevens werkzame personen aangetroffen die niet zijn verantwoord in de loonadministratie.

De belastingplichtige wordt er op gewezen dat bij eventuele procedure deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg kunnen hebben op grond van artikel 25, lid 3 of 27e AWR.

(…)”

2.4. Op grond van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn de in geding zijnde naheffingsaanslagen en beschikkingen opgelegd.

2.5. Eiseres heeft op 25 november 2009 een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslagen 2006 en 2007 en op 8 december 2009 tegen de naheffingsaanslag 2005.

Bij brief van 29 juni 2010 heeft eiseres de bezwaarschriften gemotiveerd.

2.6. Op 25 november 2010 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld om nog nadere stukken in te dienen.

2.7. Op 23 december 2010 heeft een tweede hoorgesprek plaatsgevonden.

2.8. De motivering van de uitspraken op bezwaar dateert van 17 februari 2011.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Voorts zijn de boetes in geschil.

3.2. Eiseres is primair van mening dat verweerder zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld, dat dit tot vernietiging van de aanslagen moet leiden. Eiseres voert daartoe aan dat zij slechts twee weken de tijd heeft gekregen om op het concept-controlerapport te reageren, terwijl het onderzoek van de Belastingdienst bijna 1,5 jaar heeft geduurd. Voorts voert eiseres in dit verband aan dat het rapport op gebrekkige en onzorgvuldige wijze is opgesteld, aangezien

in het rapport wordt geconcludeerd tot in totaal 771.831 aan ontbrekende kilometers in de in geding zijnde jaren, terwijl dit aantal in bezwaar is teruggebracht tot 324.944. Indien de rechtbank de aanslagen niet reeds op bovengenoemde gronden vernietigt, is eiseres van mening dat gelet op de ondeugdelijkheid van het controlerapport in ieder geval geen plaats is voor omkering van de bewijslast.

Ook heeft verweerder naar de mening van eiseres het vertrouwensbeginsel geschonden. Zij stelt daartoe dat verweerder tijdens het eerste hoorgesprek in de compromissfeer heeft voorgesteld het aantal ontbrekende kilometers te stellen op 180.783. Eiseres werd daarbij nog in de gelegenheid gesteld een laatste controle uit te voeren omdat eiseres meende dat het aantal ontbrekende kilometers ongeveer 80.000 bedroeg. Reeds de volgende dag is verweerder op het genoemde aantal van 180.783 teruggekomen en heeft hij het aantal ontbrekende kilometers op ruim 460.000 gesteld.

Eiseres berekent het aantal ontbrekende kilometers op in totaal 134.063. Eiseres onderbouwt deze stelling met een berekening overgelegd als bijlage 9 bij de brief van 30 september 2011.

Verder voert eiseres in dit verband aan dat het zeer wel mogelijk is dat het aantal ontbrekende kilometers van 134.063 door slechts één of twee personen is gereden, te weten de heren B en BY. Alsdan bestaat geen grond voor toepassing van het anoniementarief, aldus eiseres.

Tot slot stelt eiseres dat sprake is van een pleitbaar standpunt zodat de opgelegde boetes dienen te worden vernietigd.

3.3. Verweerder bestrijdt dat sprake is geweest van een onzorgvuldige handelwijze. Hij geeft daarbij aan dat er tussen het eindgesprek op 20 augustus 2009 en de verzending van het definitieve rapport negen weken zijn verstreken zonder dat enige actie van de zijde van eiseres heeft plaatsgevonden. Voorts is het grote verschil in aantal ontbrekende kilometers vastgesteld in de controlefase enerzijds en de bezwaarfase anderzijds het gevolg van het feit dat eiseres in de bezwaarfase alsnog veel administratieve bescheiden - waar tijdens het boekenonderzoek bij herhaling naar was gevraagd - heeft overgelegd. Op grond daarvan is de controle voor wat betreft de kilometeradministratie voor een groot deel opnieuw uitgevoerd, hetgeen heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van de aanslagen in de bezwaarfase.

Verweerder weerspreekt een compromisvoorstel te hebben gedaan. Per abuis is tijdens het eerste hoorgesprek een onjuist aantal ontbrekende kilometers genoemd en dit is reeds een dag later, onder aanbieding van excuses, hersteld.

Verweerder beroept zich op de omkering van de bewijslast op grond van het feit dat eiseres niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht. De in dit verband gedane constateringen tijdens het boekenonderzoek gelden nog steeds, ondanks de in bezwaar overgelegde stukken.

Verweerder verwerpt de door eiseres gehanteerde berekening, omdat daarbij het aantal ontbrekende kilometers wordt vastgesteld per auto, terwijl er geen rittenstaten per kenteken werden bijgehouden.

Met betrekking tot de boetes neemt verweerder het standpunt in dat terecht vergrijpboetes van 50% zijn opgelegd omdat het aan (voorwaardelijk) opzet van eiseres is te wijten dat te weinig belasting op aangifte is afgedragen. In het kader van een eventuele overschrijding van de redelijke termijn stelt verweerder dat een periode van 20 weken na 8 februari 2010 en een periode van 12 weken na 1 december 2010 aan eiseres moeten worden toegerekend.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep betreffende de naheffingsaanslag 2005, en tot gegrondverklaring van de beroepen betreffende de naheffingsaanslagen 2006 en 2007 omdat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat verweerder het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen 2006 en 2007 niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van een motivering. Thans heeft verweerder het standpunt ingenomen dat zulks ten onrechte is gebeurd. De rechtbank heeft geen reden verweerder daarin niet te volgen. Dat betekent dat eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslagen 2006 en 2007. In zoverre zijn de beroepen met betrekking tot deze naheffingsaanslagen gegrond.

Zorgvuldigheid

4.2. Eiseres beroept zich er primair op dat de naheffingsaanslagen vernietigd moeten worden vanwege de onzorgvuldige handelwijze van verweerder.

Nog daargelaten of onzorgvuldig handelen van verweerder moet leiden tot de consequentie die eiseres daaraan verbindt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van onzorgvuldig handelen aan de kant van de Belastingdienst. Met betrekking tot de genoemde korte reactietermijn die eiseres is gegund om op het concept-controlerapport te reageren overweegt de rechtbank dat het boekenonderzoek is gestart op 2 juni 2008, dat gedurende het onderzoek vele gesprekken tussen verweerder en eiseres hebben plaatsgevonden, dat eiseres in de periode vanaf het begin van het onderzoek tot aan de verzending van het concept-rapport een en ander maal is verzocht de administratie, waaronder ook de rittenstaten, over te leggen en dat regelmatig aan eiseres is verzocht om een reactie te geven op herberekeningen aan de hand van de op dat moment door eiseres overgelegde gegevens, tussentijdse constateringen en conclusies van verweerder. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres na het eindgesprek op 20 augustus 2009 geen gegevens meer heeft verstrekt noch op enige andere wijze op de standpunten en de berekeningen van de Belastingdienst heeft gereageerd, hoewel dat bij het eindgesprek was afgesproken en eiseres dat nadien nog tweemaal heeft toegezegd. Bij die stand van zaken acht de rechtbank de handelwijze van verweerder, waarbij op 1 oktober 2009 een concept-rapport aan eiseres wordt toegezonden en op 20 oktober 2009 het definitieve rapport, niet onzorgvuldig. Dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van eiseres op 16 oktober 2009 om haar zes weken uitstel te verlenen voor een reactie op het concept-rapport, wat daar ook van zij, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande evenmin onzorgvuldig. Verweerder heeft bovendien bij brief van 20 oktober 2009 gemotiveerd aangegeven waarom hij geen aanleiding zag het onderzoek op te schorten en het uitbrengen van het definitieve controlerapport uit te stellen.

De stelling van eiseres dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat het rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen aangezien het in het controlerapport vastgestelde aantal ontbrekende kilometers in bezwaar drastisch is verlaagd, kan de rechtbank evenmin volgen. De verlaging van het vastgestelde aantal ontbrekende kilometers vloeit immers louter voort uit het feit dat eiseres eerst in de bezwaarfase - door verweerder al tijdens het boekenonderzoek gevraagde - relevante bescheiden heeft overgelegd op basis waarvan verweerder steeds nieuwe berekeningen heeft gemaakt. De omstandigheid dat verweerder in de controlefase niet over de later overgelegde stukken beschikte, kan ook geenszins worden toegerekend aan verweerder. Op eiseres rust immers, op grond van artikel 52, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), de verplichting de administratie zodanig in te richten en de daarbij behorende bescheiden en gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat controle daarvan door verweerder binnen redelijke termijn mogelijk is.

Vertrouwensbeginsel

4.3. Eiseres heeft zich nog op het standpunt gesteld dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, aangezien hij voornemens was het aantal ontbrekende kilometers in de compromissfeer te stellen op 180.783 en zich daar niet aan heeft gehouden. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Het enkele feit dat verweerder tijdens het eerste hoorgesprek op 25 november 2010 op enig moment een aantal ontbrekende kilometers heeft genoemd van “tenminste” 180.783, maakt niet dat eiseres dat zonder meer mocht opvatten als een compromisvoorstel. De rechtbank leidt uit het hoorverslag ook niet af dat op dat moment tussen partijen in de compromissfeer werd gesproken. Integendeel, eiseres heeft zich tijdens dat gesprek op het standpunt gesteld dat het aantal ontbrekende kilometers op circa 80.000 diende te worden gesteld. Er is op dat moment daarom ook geen overeenstemming bereikt over het aantal kilometers. Eiseres wenste bovendien nog nader onderzoek te doen, hetgeen aanleiding was een nieuwe datum vast te stellen voor nader overleg. Uit het hoorverslag kan evenmin worden afgeleid dat verweerder enige toezegging heeft gedaan over de door hem in aanmerking te nemen ontbrekende kilometers en eiseres heeft zulks overigens ook niet aannemelijk gemaakt. Onder die omstandigheden kan verweerder niet gehouden worden het aantal ontbrekende kilometers te handhaven op 180.783 en kan het beroep op opgewekt vertrouwen niet worden gehonoreerd.

Omkering en verzwaring van de bewijslast

4.4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de administratie niet kan dienen als basis voor de fiscale winstberekening. De bewijslast ten aanzien van de naheffingsaanslagen dient daarom te worden omgekeerd en verzwaard op grond van artikel 25 en 27e van de AWR aangezien eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR, aldus verweerder.

4.4.2. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de administratie- en bewaarplicht heeft voldaan en heeft daartoe verwezen naar de bevindingen ter zake zoals die zijn opgenomen in het controlerapport en de bevindingen nadien in de bezwaarfase.

4.4.3. Eiseres heeft in dit verband betoogd dat er geen sprake kan zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast op het moment dat de Belastingdienst een ondeugdelijk rapport uitbrengt.

4.4.4. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat eiseres, door het niet bijhouden van een kasboek in een onderneming waarin het grootste deel van de omzet in contanten wordt gerealiseerd, geen enkel controleerbaar inzicht heeft geboden in de ontvangsten. Voorts verwijst de rechtbank naar de bevindingen van het boekenonderzoek, in het bijzonder naar hetgeen in het controlerapport is vermeld onder punt 3.5.4, 3.5.5, 3.9 en 3.10, hiervoor opgenomen onder 2.3, welke constateringen door eiseres niet dan wel onvoldoende zijn weersproken. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door eiseres gevoerde administratie zodanige gebreken vertoont dat niet kan worden gezegd dat deze voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR. In dit kader acht de rechtbank voorts nog van belang dat ook volgens de thans ingebrachte berekening van eiseres nog sprake is van het ontbreken van 134.063 kilometer. Nu eiseres niet heeft voldaan aan haar administratieplicht en bewaarplicht zoals bedoeld in artikel 52 van de AWR, moeten de in geding zijnde naheffingsaanslagen, op grond van artikel 27e, aanhef en onder b, van de AWR (tekst tot 1 juli 2011), door de rechtbank voor juist worden gehouden, tenzij eiseres doet blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres het van haar verlangde bewijs niet geleverd. Daarbij overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat voor wat betreft de hoogte van de in geding zijnde aanslagen alleen het vastgestelde aantal ontbrekende kilometers wordt bestreden. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn, in de beroepsfase een berekening overgelegd. Deze berekening bevat weliswaar een opstelling van het aantal ontbrekende kilometers, maar biedt geen inzicht in de wijze waarop deze berekening tot stand is gekomen, nog los van het feit dat geen onderliggende stukken zijn overgelegd ter adstructie van de door eiseres uitgevoerde berekening. Met deze berekening heeft eiseres derhalve niet aan de op haar rustende (verzwaarde) bewijslast voldaan.

Redelijke schatting

4.6.1. Omkering van de bewijslast betekent evenwel niet dat naar willekeur een aanslag kan worden vastgesteld. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft bij de berekening van de naheffingsaanslagen bij uitspraak op bezwaar de volgende systematiek gehanteerd (zie bladzijde 3 van het verweerschrift):

“ 2005 2006 2007

A. feitelijk verreden kilometers 644.215 559.352 677.279

B. AF: tijdens vakantie verreden km’s privé 4.947 7.727 0

C. AF: verreden km’s tijdens verhuurde perioden 55.959 240.427 256.281

D. AF: verreden km’s volgens de loonstaten 435.830 245.298 261.998

E. Ontbrekende km’s per jaar 147.479 65.900 159.000

F. AF: correctie taxi AA-BB-00, later bleek dat deze

auto in 2006 verkocht is en in 2007 weer gekocht is: 13.531 9.021

G. AF: woon-werkverkeer gereden km’s dhr. X 7.200 7.200 7.200

H. AF: afwijking km-teller versus taxameter 1%-marge 1.403 452 1.428

I: ontbrekende c.q. niet-verantwoorde km’s 138.876 44.717 141.351

(km’s: 200 x (8x8) *** =) verzwegen netto loonsom € 44.440 € 14.309 € 45.232

*** 200 is het aantal gereden kilometers per dienst, 8 is het aantal uren per dienst, € 8 is het netto uurloon.

De vetgedrukte cijfers zijn de door dhr. X zelf verstrekte cijfers en zijn derhalve niet in discussie.”

4.6.2. Op grond van deze berekening en de daarbij gegeven toelichting in het verweerschrift en ter zitting acht de rechtbank de schatting van verweerder van het aantal ontbrekende kilometers redelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij zijn berekening met betrekking tot het totaal aantal verreden kilometers, de verreden kilometers volgens de loonstaten en de privékilometers in verband met vakantie, heeft aangesloten bij door eiseres zelf verstrekte gegevens. Voorts is door de behandelaars van het bezwaar de nodige coulance betracht, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal kilometers dat door derden is gereden en derhalve niet aan eiseres is toegerekend.

Eiseres heeft geen concrete gronden aangevoerd tegen de door verweerder gemaakte opstelling van het aantal ontbrekende kilometers, anders dan de in beroep door haar zelf ingebrachte berekening, ten aanzien waarvan de rechtbank hiervoor onder 4.5 reeds heeft overwogen dat deze berekening zonder enige onderbouwing niet kan worden gevolgd.

Eiseres heeft geen andere grieven ingebracht tegen de systematiek van de berekening van de aanslagen aan de hand van het aantal ontbrekende kilometers, noch tegen de andere componenten die verweerder in zijn berekening tot uitgangspunt heeft genomen - zoals een netto uurloon van € 8, een aantal van 8 arbeidsuren per dienst en een aantal van 200 kilometer per dienst - en de rechtbank ziet ook zelf geen grond om de toegepaste systematiek onredelijk te achten.

Met betrekking tot de hoogte van de naheffingsaanslagen is eiseres alsdan nog wel van mening dat verweerder ten onrechte het anoniementarief genoemd in artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft toegepast, omdat het zeer goed mogelijk is dat een ontbrekend aantal van 134.063 kilometer uitsluitend door de heren B en BY is gereden. De rechtbank verwerpt deze blote stelling van eiseres. In de eerste plaats omdat de rechtbank van oordeel is dat moet worden uitgegaan van 324.994 ontbrekende kilometers en niet van 134.063. Voorts geldt dat de ontbrekende kilometers niet kunnen worden gekoppeld aan een specifieke werknemer zodat op die grond ten aanzien van de gereden ontbrekende kilometers niet is vast te stellen of de inhoudingsplichtige aan haar administratieve verplichtingen in de loonadministratie heeft voldaan. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat blijkens punt 7 van het controlerapport bij eiseres werkzame personen zijn aangetroffen die niet (volledig) zijn verantwoord in de loonadministratie. Verweerder heeft daarom terecht toepassing gegeven aan het anoniementarief.

Nu de rechtbank de berekening van het aantal ontbrekende kilometers en de daarmee samenhangende ontbrekende uren in de loonadministratie en de wijze waarop op basis daarvan de naheffingsaanslagen zijn vastgesteld, niet onredelijk acht, en eiseres de overige door verweerder toegepaste correcties niet heeft bestreden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de in geding zijnde aanslagen niet naar willekeur heeft vastgesteld.

Boetes

4.7.1. Verweerder heeft aan eiseres ter zake van de naheffing vergrijpboetes van 50% opgelegd wegens (voorwaardelijk) opzet. Op grond van artikel 67f van de AWR in samenhang met de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 kan verweerder een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100% van de grondslag voor de boete als het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt de grondslag voor de boete gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige niet (tijdig) is betaald.

4.7.2. De rechtbank overweegt dat eiseres, door de wijze waarop zij haar administratie heeft gevoerd, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat als gevolg hiervan te weinig belasting zou worden betaald. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het niet gaat om slordigheden of een incidentele vergissing, maar om structurele en ernstige gebreken in de administratie. Dat heeft er onder meer toe geleid dat eiseres gewerkte en uitbetaalde uren niet in de administratie heeft verwerkt, waarbij het om zowel absoluut als relatief omvangrijke bedragen aan loonheffingen gaat. Eiseres was wel op de hoogte van het feit dat loonheffingen op het uit te betalen loon dienden te worden ingehouden en afgedragen, aangezien ter zake van het loon van de werknemers die in de loonadministratie zijn opgenomen, wél loonheffingen zijn ingehouden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het niet betalen van de verschuldigde loonheffingen te wijten is aan (voorwaardelijke) opzet van de zijde van eiseres.

4.7.3. Het betoog van eiseres dat zij, gelet op het gehele feitencomplex, een pleitbaar standpunt heeft ingenomen omdat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het standpunt van verweerder niet houdbaar is, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Als pleitbaar standpunt wordt beschouwd een stelling waarvoor aanknopingspunten kunnen worden gevonden in de toepasselijke regelgeving of jurisprudentie. Daarvan is in casu geen sprake. Dat eiseres in bezwaar administratieve bescheiden heeft overgelegd die grond hebben gevormd voor vermindering van de naheffingsaanslagen, kan niet als een pleitbaar standpunt worden opgevat. De rechtbank acht dit standpunt van eiseres overigens onbegrijpelijk in het licht van het feit dat eiseres erkent dat sprake is van 134.063 ontbrekende kilometers.

4.7.4. In de omstandigheid dat de naheffingsaanslagen tot stand zijn gekomen met omkering en verzwaring van de bewijslast ziet de rechtbank geen reden de vergrijpboetes te matigen. De naheffingsaanslagen zijn immers gebaseerd op concrete en gemotiveerde berekeningen van verweerder op basis van de door eiseres zelf verstrekte gegevens en eiseres heeft niets naar voren gebracht op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de niet-verantwoorde uren in de loonadministratie in werkelijkheid een lager aantal bedroegen. De rechtbank acht de naheffingsaanslagen door verweerder dan ook voldoende aannemelijk gemaakt zonder omkering en verzwaring van de bewijslast. Er bestaat derhalve geen grond om voor de bepaling van de boetes uit te gaan van lagere grondslagen dan die voor de belastingheffing met gebruikmaking van de verzwaring van de bewijslast zijn vastgesteld.

4.7.5. Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat de continuïteit van de onderneming in het geding is indien alle aanslagen inclusief boetes worden gehandhaafd. De rechtbank ziet in deze niet nader onderbouwde stelling geen aanleiding om de opgelegde boetes vanwege de financiële omstandigheden van eiseres te matigen.

4.7.6. De rechtbank acht de vergrijpboetes zowel absoluut als relatief passend en geboden.

4.7.7. Tot slot dient de rechtbank nog te beoordelen of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. In het arrest van 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een boetezaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot vermindering van de boete.

De rechtbank is van oordeel dat deze termijn is aangevangen op 2 oktober 2009. Op die datum is tezamen met het concept-controlerapport, de kennisgeving van de boetes op grond van artikel 67k van de AWR aan eiseres verzonden. Sindsdien zijn, gerekend tot de datum van deze uitspraak, 2 jaar en 8 maanden verstreken, hetgeen betekent dat de redelijke termijn met 8 maanden is verstreken. Verweerder heeft aangevoerd dat van dit procesverloop een periode van 20 weken (bijna 5 maanden) na 8 februari 2010, de datum waarop de gronden van het bezwaar hadden moeten zijn ingediend, alsmede een periode van 12 weken (3 maanden) na 1 december 2010, waarin het doen van uitspraak op bezwaar is vertraagd omdat eiseres alsnog stukken wenste aan te leveren, in betekenende mate door eiseres is beïnvloed, welke vertraging aan haar dient te worden toegerekend.

Eiseres heeft erkend dat de periode van 8 februari 2010 tot het indienen van de motivering van het bezwaar op 29 juni 2010, aan haar is te wijten. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze periode van 5 maanden dan ook aan eiseres te worden toegerekend.

Met betrekking tot de periode van 12 weken heeft verweerder gesteld dat hij als gevolg van de uitgebreide behandeling van het bezwaarschrift en de diverse berekeningen voorafgaand aan het hoorgesprek op 1 december 2010, in beginsel direct daarna uitspraak op bezwaar had kunnen doen, ware het niet dat eiseres wederom in de gelegenheid gesteld wenste te worden nadere stukken in te dienen. Ten gevolge hiervan dateert de motivering van de uitspraken op bezwaar pas van 17 februari 2011. De rechtbank begrijpt dat verweerder daarmee stelt dat de uitspraak op bezwaar hierdoor ook eerst op 17 februari 2011 kon worden gedaan (feitelijk is dit op 10 maart 2011 gebeurd). Eiseres heeft deze gang van zaken niet weersproken. Om de door verweerder genoemde reden is de vertraging van drie maanden ontstaan door toedoen van eiseres en dient deze periode daarom eveneens aan haar te worden toegerekend.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat in casu geen aanleiding bestaat de boetes te verminderen.

4.8. Eiseres heeft de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de naheffingsaanslagen geen doel treffen, zullen de beschikkingen heffingsrente delen in het lot van de naheffingsaanslagen.

4.9. Op grond van al het vorenoverwogene zal het beroep betreffende de naheffingsaanslag 2005 ongegrond worden verklaard en zullen de beroepen tegen de naheffingsaanslagen 2006 en 2007, vanwege het onder 4.1 overwogene, gegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van de beroepen met betrekking tot de naheffingsaanslagen LH 2006 en 2007 redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand – voor de twee beroepen tezamen – vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaken en een wegingsfactor 1 in verband met het aantal samenhangende zaken). Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer tweede klas die de heer B heeft moeten maken om de zitting bij te kunnen wonen. De rechtbank stelt deze kosten op € 12,40.

6. Beslissing

Met betrekking tot de naheffingsaanslag LH 2005

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Met betrekking tot de naheffingsaanslagen LH 2006 en 2007

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- verklaart de bezwaren alsnog ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- handhaaft de naheffingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen, zoals deze ambtshalve zijn verminderd;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 886,40;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. S.K.A. Efstratiades en

mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.