Rechtbank Haarlem, 25-05-2012, BW8592, AWB 11 / 1046, 11 / 1165, 11 / 1166 & 12 / 1348
Rechtbank Haarlem, 25-05-2012, BW8592, AWB 11 / 1046, 11 / 1165, 11 / 1166 & 12 / 1348
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 25 mei 2012
- Datum publicatie
- 18 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2012:BW8592
- Zaaknummer
- AWB 11 / 1046, 11 / 1165, 11 / 1166 & 12 / 1348
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden door belanghebbende niet in te laten stemmen met ‘verlenging’ van de navorderingstermijn van 12 jaar. In dat kader is het gelijkheidsbeginsel evenmin geschonden, omdat de betrokken inspecteur een zeer korte periode was gegund om de aanslagen op te leggen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 11/1046, 11/1165, 11/1166 en 12/1348
Uitspraakdatum: 25 mei 2012
Uitspraak in de gedingen tussen
[X1], wonende te [Z], eiser en [X2], wonende te [Z], eiseres, hierna gezamenlijk ook te noemen: eisers
gemachtigde: mr.drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd van f. 7.688 en bij beschikking een bedrag van f. 4.735 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: vb) opgelegd van f. 1.529 en bij beschikking een bedrag van
f. 940 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.3. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd van f. 764 en bij beschikking een bedrag van f. 189 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.4. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd van f. 764 en bij beschikking een bedrag van f. 189 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 17 januari 2011 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Eisers hebben daartegen beroepen ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Eisers zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen. Namens verweerder is verschenen H.P.E. Bourne, bijgestaan door F.Th.H. van Angeren.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft op 30 december 2009 een zogenoemde “Verklaring Vrijwillige verbetering Buitenlands vermogen” ingediend bij verweerder, waarbij hij heeft verklaard gerechtigd te zijn (geweest) tot een bankrekening in Duitsland. Eiser heeft voorts verklaard dat de rekening in 1982 is geopend en dat het huidig saldo € 150.000 bedraagt.
2.2. Met dagtekening 31 december 2009 heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd naar geschatte bedragen.
2.3. Op 25 januari 2010 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de onderhavige navorderingsaanslagen.
2.4. Op 16 december 2010 hebben eisers de gronden van bezwaar aangevuld.
2.5. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 17 januari 2011 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslagen binnen de termijn zijn opgelegd en bij bevestigende beantwoording of de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
Tijdigheid navorderingsaanslagen
4.1.1. Op grond van artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Op grond van artikel 16, vierde lid, van de Awr vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag in afwijking van het derde lid, door verloop van twaalf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan indien de te weinig geheven belasting ziet op een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen.
4.1.2. Op grond van artikel 5, eerste lid van de Awr geldt als vaststelling van de (navorderings)aanslag de dagtekening van het aanslagbiljet. Dat is slechts anders in het geval de verzending van het aanslagbiljet (aan het juiste adres) heeft plaatsgevonden na de dagtekening van het aanslagbiljet (Hoge Raad, 7 februari 1990, nr. 26 377, BNB 1990/86).
4.1.3. Uit vorenstaande volgt dat de onderhavige navorderingsaanslagen tijdig zijn vastgesteld indien deze uiterlijk op 31 december 2009 zijn verzonden aan het juiste adres.
4.1.4. Verweerder stelt dat de navorderingsaanslagen met inachtneming van het vorenstaande tijdig zijn vastgesteld met dagtekening 31 december 2009 en voorts tijdig op diezelfde datum op het juiste adres in de brievenbus zijn gedeponeerd. Daartoe heeft verweerder onder meer ambtsedige verklaringen overgelegd van [B], werkzaam bij de Belastingdienst[C] waarin is vermeld dat de betreffende navorderingsaanslagen op 31 december 2009 om 19.55 uur in de brievenbus zijn gedeponeerd op het adres [adres].
4.1.5. De gemachtigde van eisers vermeldt in zijn beroepschriften dat de Belastingdienst op 31 december 2009 aan eisers per post de navorderingsaanslagen heeft laten bezorgen vergezeld van een schrijven waarin werd medegedeeld dat de dienst zich in verband met de dreigende verjaring genoodzaakt had gezien de navorderingsaanslagen op te leggen naar een geschat bedrag.
4.1.6. De gemachtigde van eisers stelt in zijn beroepschrift echter ook dat mede namens eisers een klacht is ingediend over onder andere het uitreiken van aanslagen aan een buurman van ‘belanghebbende’ door de belastingdeurwaarder. Hoewel hierdoor de indruk zou kunnen ontstaan dat de navorderingsaanslagen eisers niet op 31 december 2009 hebben bereikt begrijpt de rechtbank het beroepschrift van eisers aldus dat mede namens eisers een klacht is ingediend waarbij één van de belanghebbenden, niet zijnde eisers, zich erover heeft beklaagd dat de navorderingsaanslagen aan een buurman zijn overhandigd. Deze lezing van het beroepschrift sluit aan bij het onder 4.1.3 tot en met 4.1.5 overwogene en sluit eveneens aan bij de inhoud van de brief van de Belastingdienst van 5 augustus 2010 ter zake van de klachtafhandeling waaruit blijkt dat niet eisers hebben geklaagd over een foutieve bezorging van de navorderingsaanslagen, maar een andere belanghebbende. Verweerder heeft ter zitting ook bevestigd dat in casu geen sprake is van bezorging van de aanslagen bij een buurman, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
4.1.7. Het voorgaande betekent dat de navorderingsaanslagen tijdig zijn vastgesteld en overigens ook tijdig aan eisers zijn bekend gemaakt.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.2. Eisers betogen met betrekking tot de onderhavige navorderingsaanslagen dat deze niet in stand kunnen blijven wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en met het beginsel van ‘fair play’.
4.3. Eisers stellen allereerst dat verweerder hen op 31 december 2009 ten onrechte niet heeft voorgesteld om in te stemmen met ‘verlenging’ van de navorderingstermijn. Of verweerder een dergelijk voorstel al dan niet aan eisers via hun gemachtigde heeft gedaan kan in het midden blijven. Verweerder was hiertoe namelijk geenszins gehouden en het stond verweerder vrij, zonder schending van enige rechtsregel om eisers al dan niet te vragen om medewerking te verlenen ter zake van verlenging van de navorderingstermijn. Voorts heeft verweerder de “Verklaringen Vrijwillige verbetering Buitenlands vermogen” (hierna: de verklaringen) van alle onder hem ressorterende belastingplichtigen op dezelfde wijze behandeld. Van handelen door verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is derhalve geen sprake.
4.4.1. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidbeginsel door in sommige gevallen wel en in andere niet te verzoeken in te stemmen met termijnverlenging. Er is naar de mening van eisers geen rechtvaardiging te vinden voor het feit dat een verschil in behandeling wordt opgeroepen door een verschil in woonplaats. Verweerder heeft dat standpunt gemotiveerd weersproken.
4.4.2. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die wordt veroorzaakt door begunstigend of wetsinterpreterend beleid, een begunstigend oogmerk dan wel doordat in een meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, en bovendien voor deze ongelijke behandeling geen rechtvaardiging is.
4.4.3. Belastingdienst Breda heeft op 30 december 2009 negenentwintig verklaringen ontvangen en deze doorgestuurd aan de competente inspecteurs met het verzoek deze zo spoedig mogelijk af te handelen voor zover het onder hen ressorterende belastingplichtigen betreft. Ook verweerder heeft in dat verband verklaringen van Belastingdienst Breda ontvangen. Zoals onder 4.3 is overwogen stond het verweerder vrij om eisers al dan niet te vragen om medewerking te verlenen ter zake van verlenging van de navorderingstermijn. Dat inspecteurs aan sommige belastingplichtigen wel en aan andere belastingplichtigen niet een mogelijkheid hebben geboden in te stemmen met termijnverlenging is naar verweerder terecht heeft gesteld louter een gevolg van de zeer korte periode die de Belastingdienst was gegund om de aanslagen op te leggen met als gevolg dat iedere competente inspecteur op dat moment naar bevind van zaken diende te handelen en waarbij de uiteenlopende omstandigheden bij sommige belastingplichtigen kennelijk aanleiding hebben gegeven tot een andere werkwijze dan bij andere belastingplichtigen.
Gezien het vorenstaande is geen sprake van enig beleid ten aanzien van de behandeling van de negenentwintig verklaringen. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van eisers, die ontbreekt, kan verweerder daarom niet worden verweten eisers in afwijking van begunstigend beleid anders te hebben behandeld. Aangezien eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat verweerder de onder hem ressorterende belastingplichtigen waaronder eisers ongelijk heeft behandeld kan verweerder evenmin worden verweten andere belastingplichtigen met het oogmerk van begunstiging te hebben bevoordeeld of andere belastingplichtigen in een meerderheid van gelijke gevallen en in afwijking van de wet anders te hebben behandeld dan eisers. Aldus valt niet in te zien dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
4.5. Verder voeren eisers aan dat verweerder het beginsel van ‘fair play’ heeft geschonden. Eisers kunnen daarin niet worden gevolgd reeds omdat zij die stelling niet hebben onderbouwd.
Heffingsrente
4.6. Eisers hebben geen gronden bijgebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat ten onrechte of tot te hoge bedragen heffingsrente in rekening is gebracht. De beroepen falen dan ook in zoverre.
Slotsom
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.