Home

Rechtbank Haarlem, 29-06-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:2007 BY4191, AWB 12/1378

Rechtbank Haarlem, 29-06-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:2007 BY4191, AWB 12/1378

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 juni 2012
Datum publicatie
26 november 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY4191
Zaaknummer
AWB 12/1378

Inhoudsindicatie

Navordering. Verweerder beschikte over een nieuw feit nu eiseres de relevante gegevens aan verweerder heeft onthouden, die nodig waren voor het opleggen van een juiste aanslag. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor het einde van de driejaarsperiode is geherinvesteerd noch aannemelijk gemaakt dat de herinvestering als gevolg van bijzondere omstandigheden is vertraagd."

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 12/1378

Uitspraakdatum: 29 juni 2012

Uitspraak in het geding tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: mr. D.J. Dresden, advocaat te Amsterdam,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 6 augustus 2011 voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 489.533. Bij afzonderlijke beschikking is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 7.948.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2012 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2012. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen T.J.P. Kwakman, A.E. Filarski en I.H. Roos RA.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is opgericht op 10 januari 2000 en heeft onder meer als doel het verwerven, restaureren, beheren en in stand houden van monumenten in de zin van de Monumentenwet, het aangaan van geldleningen, het beschikken over registergoederen en het stellen van zekerheden en dat alles in het kader van de doelstelling. Bestuurslid van eiseres is – ook in 2008 - de oprichter van eiseres [A].

2.2. [A] en diens broer [B] houden, ieder via een persoonlijke houdstermaatschappij, tezamen een 100%-aandeelhoudersbelang in [C] B.V. De persoonlijke houdstermaatschappijen van de broers houden naast de aandelen in [C] B.V. direct en indirect aandelen in acht vennootschappen.

2.3. In 2000/2001 heeft eiseres een onroerende zaak gekocht aan de [adres]. In 2005 is de onroerende zaak verkocht. Ter zake van de boekwinst heeft eiseres een herinvesteringsreserve (hierna: reserve) gevormd van € 569.849.

2.4. Volgens een niet gedateerde koopovereenkomst heeft [C] B.V. voor zichzelf of voor een eventueel nader te noemen meester gekocht van [D] B.V. onder meer een onroerende zaak gelegen aan het [pand] (het pand). De koopovereenkomst verwijst naar een door partijen op 19 juni 2008 ondertekende intentie/raamovereenkomst die onlosmakelijk met de koopovereenkomst is verbonden. Volgens de intentie/raamovereenkomst zijn [D] B.V. en [C] B.V. het voornemen tot verkoop/koop en levering van onder meer het pand overeengekomen.

2.5. Volgens artikel 3.1 van de koopovereenkomst zal de akte van levering gepasseerd worden op 1 september 2010 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen.

Volgens artikel 6.1 van de koopovereenkomst zal de feitelijke levering en aanvaarding van het pand geheel vrij van huur plaatsvinden op 1 september 2010.

Artikel 9.1 vermeldt dat het risico met ingang van het moment van tekenen van de akte van levering voor rekening komt van de koper, tenzij de feitelijke levering eerder plaatsvindt, in welk geval het risico met ingang van die dag overgaat op de koper.

Het pand is tot aan de datum waarop de zitting heeft plaatsgevonden nog niet geleverd.

2.6. De aangifte vennootschapsbelasting (vpb) 2008 ten name van eiseres diende voor 1 mei 2010 te zijn ingediend. Eiseres heeft de aangifte niet voor 1 mei 2010 ingediend. Bij aanmaning is eiseres verzocht de aangifte vpb voor 6 september 2010 in te dienen. Eiseres heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Verweerder heeft daarop met dagtekening 20 november 2010 een ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000.

2.7. Eiseres heeft op 14 april 2011 een aangifte vpb 2008 ingediend en daarin ook per einde boekjaar 2008 de reserve opgenomen van € 569.849.

2.8. Verweerder heeft de aangifte vpb als bezwaarschrift aangemerkt. Het bezwaarschrift was voor verweerder aanleiding de reserve in 2008 alsnog geheel te laten vrijvallen en de onderhavige navorderingsaanslag ter zake op te leggen.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is primair het antwoord op de vraag of verweerder beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr).

Bij bevestigende beantwoording is in geschil of verweerder terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd ter zake van vrijval van de reserve.

3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit als gevolg van een ambtelijk verzuim aan de zijde van verweerder. Indien verweerder wel beschikt over een nieuw feit stelt eiseres dat de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd, omdat eiseres de reserve tijdig heeft aangewend als bedoeld in artikel 3.54 Wet IB 2001.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.

3.3. Verweerder is van mening dat hij beschikt over een nieuw feit en dat hij terecht uitgaat van de vrijval van de reserve en die terecht tot de belastbare winst heeft gerekend. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

4.1.1. Artikel 16, eerste lid van de Awr luidt als volgt:

“Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.”

4.1.2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat het verweerder ontbreekt aan een nieuw feit en dat de navorderingsaanslag daarom dient te worden vernietigd. Eiseres draagt daartoe de volgende argumenten aan. De reserve blijkt voor het eerst uit de aangifte vpb 2005. In de door eiseres ingediende aangiften vpb 2006 en 2007 staat de reserve eveneens vermeld. Verweerder heeft deze aangiften gevolgd. De aangifte vpb 2008 is door eiseres niet ingediend. De naar aanleiding daarvan door verweerder opgelegde ambtshalve aanslag is zonder nader onderzoek vastgesteld op een belastbare winst van € 100.000. Daarbij heeft verweerder zich geen rekenschap gegeven van de omstandigheid dat de reserve van

€ 569.849 op grond van artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 in beginsel in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst dient te worden opgenomen. De zorgvuldigheid vereist dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van de ambtshalve aanslag onderzoek doet naar de stand van zaken met betrekking tot de reserve en, indien nodig, contact opneemt met eiseres. Dat klemt volgens eiseres te meer aangezien de reserve een essentieel bestanddeel uitmaakt van haar vermogen. Door dat na te laten is verweerder zeer onzorgvuldig te werk gegaan en heeft hij willens en wetens het risico genomen dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden opgelegd. Dat dient als een ambtelijk verzuim te worden aangemerkt hetgeen navordering blokkeert, aldus eiseres.

4.1.3. De door eiseres genoemde omstandigheden zijn onvoldoende om aan te nemen dat verweerder een ambtelijk verzuim kan worden verweten. Het is immers eiseres die verweerder de relevante gegevens onthield, die deze nodig had voor het opleggen van een juiste aanslag en tot het verstrekken waarvan eiseres wettelijk verplicht was. Dan staat het verweerder vrij de ambtshalve aanslag te regelen naar een door hem geschat inkomen, zonder tot het instellen van een onderzoek in de door eiseres bedoelde zin verplicht te zijn (vergelijk ook Hoge Raad 28 mei 1952, nr. B. 9228).

Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die verweerder desondanks aanleiding hadden moeten geven een vrijval van de reserve reeds bij de ambtshalve aanslag zonder nader onderzoek in aanmerking te nemen. Van enige vrijval van de reserve en daarmee samenhangende hogere winst behoeft in 2008 immers geen sprake te zijn bijvoorbeeld indien in dat jaar een vervangende onroerende zaak is aangeschaft of indien zich een situatie heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3.54, vijfde lid, onderdelen a en b, van de Wet IB 2001.

Herinvesteringsreserve

4.2.1. Subsidiair stelt eiseres dat zij de reserve tijdig heeft aangewend, aangezien zij in 2008 het pand als vervangend bedrijfsmiddel heeft aangeschaft. De reserve dient aldus te worden afgeboekt op de aanschaffingskosten van het pand en niet in verband met vrijval tot de winst te worden gerekend. Voor de onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres onder meer naar de koopovereenkomst en de intentie/raamovereenkomst (hierna ook: de overeenkomsten). Zij stelt dat daaruit blijkt dat eiseres in 2008 het pand heeft aangeschaft. Dat levering nog niet heeft plaatsgevonden doet daar niet aan af, aldus eiseres.

4.2.3. Zowel de koopovereenkomst als ook de raam/intentieovereenkomst vermelden als koper van het pand [C] B.V. ten deze optredende zowel voor zichzelf als voor een eventueel ‘nader te noemen meester’. Op zichzelf is het mogelijk dat in een overeenkomst een ‘nader te noemen meester’ wordt opgenomen en dat de aankoop in opdracht van eiseres geschiedde. Dat eiseres ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten als ‘nader te noemen meester’ met betrekking tot de aanschaf van het pand dient te worden aangemerkt, heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt. Allereerst komt de naam van eiseres op geen enkel, met betrekking tot de aanschaf van het pand, relevant stuk voor. Voorts heeft eiseres in het beroepschrift gesteld dat door in de overeenkomsten op te nemen dat ook namens een ‘nader te noemen meester’ wordt opgetreden, blijkt dat allocatie van de vervanging nog moest plaatsvinden. Eiseres heeft in het hoorgesprek van 10 januari 2012 voorts betoogd dat het weliswaar de bedoeling was en is het pand aan eiseres te laten leveren, maar dat levering aan eiseres mede zal afhangen van de beslissing op het bezwaarschrift. In beroep heeft eiseres eveneens betoogd dat zij het voornemen had en heeft de reserve aan te wenden ten behoeve van het pand, maar dat de levering mede afhangt van het standpunt van verweerder inzake de reserve en dat op basis daarvan de beslissing tot levering aan eiseres eventueel zal moeten worden heroverwogen. Uit vorenstaande leidt de rechtbank af dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten feitelijk niet vaststond aan welke partij concreet zou worden geleverd en dat ook heden niet vaststaat of het pand uiteindelijk zal worden geleverd aan [C] B.V.: aan eiseres of aan een van de aan haar gelieerde vennootschappen.

Voorts is uit het handelen van eiseres zelf evenmin af te leiden dat zij zich zelf zag als partij die in 2008 het pand heeft aangeschaft. Zij heeft het pand immers noch in 2008 noch in enig later jaar, al dan niet onder afboeking van de reserve op de aanschaffingskosten, op de balans gezet.

Als gevolg van de hiervoor vermelde omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk dat [C] B.V. ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst in het bijzonder in verband met de aanschaf van het pand namens eiseres als ‘nader te noemen meester’ is opgetreden, nog daar gelaten dat de feiten niet de conclusie wettigen dat eiseres dan in 2008 al de (economische) eigendom van het pand zou hebben verworven en de investering voor het eind van de driejaarsperiode heeft gepleegd. Eiseres heeft – voor zover haar gronden al als zodanig moeten worden opgevat - evenmin feiten gesteld of aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat herinvestering door haar als gevolg van bijzondere omstandigheden is vertraagd, zodat de uitzondering als bedoeld in artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 niet van toepassing is. Het feit dat [C] B.V., c.q. haar (in)directe aandeelhouders, zoals eiseres stelt, in juridische procedures zijn verwikkeld over de levering van het pand en dat er aan de zijde van de koper problemen waren met de financiering van de transactie, is onvoldoende voor een ander oordeel.

4.2.4. Gezien het vorenoverwogene kan in het midden blijven of de overeenkomsten in 2008 of nadien zijn aangegaan en of in 2008 sprake was van de aanschaf van het pand of dat destijds slechts een begin van uitvoering met de aanschaffing was gemaakt.

4.2.5. Verweerder heeft derhalve terecht de reserve gecorrigeerd en de navorderingsaanslag opgelegd.

Heffingsrente

4.3. Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.

Slotsom

4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.