Home

Rechtbank Haarlem, 23-11-2012, BY4253, AWB 11/5979

Rechtbank Haarlem, 23-11-2012, BY4253, AWB 11/5979

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 november 2012
Datum publicatie
27 november 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY4253
Zaaknummer
AWB 11/5979

Inhoudsindicatie

Eiser is maat in twee maatschappen, te weten een fysiomaatschap en een kostenmaatschap. Beide maatschappen hebben dezelfde maten. Eiser maakt niet aannemelijk dat de aankoop van een onroerende zaak heeft plaatsgevonden door de kostenmaatschap. De investeringen van beide maatschappen dienen voor de toepassing van de investeringsaftrek te worden samengeteld. Eiser heeft hierdoor geen recht op investeringsaftrek.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/5979

Uitspraakdatum: 23 november 2012

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. B.V. van der Sluis,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [#].H.86, hierna: de aanslag) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.515 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.440.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2011 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. H.G. Kooiker, bijgestaan door M.J.C. Schuit. Het beroep is – met toestemming van partijen - gelijktijdig behandeld met het beroep van [A], met zaaknummer 11/6059. Laatstgenoemde is eveneens ter zitting verschenen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is maat in de maatschap [B] (hierna: de fysiomaatschap). De maatschap is opgericht op 1 juli 2003 en heeft vijf maten. Eiser is gerechtigd in de winst van de maatschap voor 28,58%. De overige maten zijn gerechtigd in de winst voor respectievelijk 18,57%, 18,57%, 17,14% en 17,14%.

2.2. De maten hebben het appartementsrecht bestaande uit een bedrijfsruimte c.a. gelegen aan [adres] (hierna: het pand) gekocht voor € 255.000. Het pand is hen geleverd bij akte van [datum]. De maten handelden hierbij blijkens de leveringsakte zowel voor zichzelf in privé als in hun hoedanigheid van maten in de fysiomaatschap. Blijkens de leveringsakte werd hierbij aan ieder van de maten geleverd een onverdeeld één/vijfde aandeel in het pand. Inclusief de kosten bedroeg de totale koopprijs van het pand € 256.635. Het pand wordt in zijn geheel gebruikt ten behoeve van de onderneming van de fysiomaatschap.

2.3. In de aangifte ib/pvv 2008 is geen kleinschaligheidsinvesteringsaftrek geclaimd. Bij bezwaar verzoekt eiser een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek ten bedrage van € 10.779 in aanmerking te nemen. Daarbij is aangegeven dat de aankoop van het pand per abuis is verwerkt in de fysiomaatschap. In het bezwaarschrift staat dienaangaande het volgende:

“De leden van [de fysiomaatschap] hebben het pand gezamenlijk gekocht en betaald. Voor deze aankoop en de gezamenlijke kosten van het pand hebben zij een kostenmaatschap opgericht, genaamd [C] [hierna aan te duiden als de kostenmaatschap]”.

Eiser heeft voorts betoogd dat iedere maat voor een gelijk één vijfde deel is gerechtigd tot de genoemde kostenmaatschap.

2.4. Verweerder heeft bij brief van 6 januari 2011 medegedeeld dat de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek niet kan worden toegepast omdat er sprake is van een samenwerkingsverband en dat het bedrag van de totale investering in aanmerking dient te worden genomen voor toepassing van de aftrek. Aangezien de totale investering meer bedraagt dan het voor 2008 geldende maximum van € 236.000, is de aftrek niet toegepast.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder bij het vaststellen van het inkomen van eiser terecht geen rekening heeft gehouden met de door eiser geclaimde kleinschaligheidsinvesteringsaftrek van € 10.779. Niet in geschil is dat eiser in bezwaar alsnog om toepassing van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek heeft kunnen verzoeken.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.653 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.440. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 3.40 van de Wet IB 2001 kan - voor zover thans van belang - indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen door de belastingplichtige een deel van het investeringsbedrag ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan onder meer de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.

Artikel 3.41 Wet IB 2001 regelt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en luidde in het onderhavige jaar als volgt:

1. Indien in een kalenderjaar wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, en de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het tweede lid aangewezen percentage van het investeringsbedrag ten laste gebracht van de winst over dat jaar (kleinschaligheidsinvesteringsaftrek).

2. Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

meer dan maar niet meer dan bedraagt het percentage

– € 2 100 0

€ 2 100 € 36 000 25

€ 36 000 € 70 000 21

€ 70 000 € 102 000 12

€ 102 000 € 135 000 8

€ 135 000 € 169 000 5

€ 169 000 € 201 000 2

€ 201 000 € 236 000 1

€ 236 000 – 0

3. Indien de onderneming van de belastingplichtige deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer andere belastingplichtigen die daarbij winst uit onderneming genieten of belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting, worden voor de toepassing van het tweede lid hun investeringen voor het samenwerkingsverband samengeteld.

4.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een investering van de fysiomaatschap, maar van de kostenmaatschap en dat genoemd derde lid (hierna ook: de samentelbepaling) om die reden niet van toepassing is. Verweerder heeft weersproken dat sprake is van een investering van de kostenmaatschap en heeft daartoe verwezen naar de akte van levering. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser het bestaan van de in het bezwaar opgevoerde kostenmaatschap niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.3. Gelet op de gemotiveerde weerspreking door verweerder lag het op de weg van eiser aannemelijk te maken dat aankoop en investering in het pand buiten de fysiomaatschap heeft plaatsgevonden. De leveringsakte geeft hieromtrent geen uitsluitsel, nu daaruit kan volgen dat de maten het pand hebben aangekocht in hun hoedanigheid van maten in de fysiomaatschap en de aankoop van het pand dient te worden toegerekend aan de fysiomaatschap. Voor zover eiser betoogt dat economisch bezien de investering door de kostenmaatschap heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat eiser hiervan geen bewijs heeft aangedragen. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de onderlinge afspraken met betrekking tot de exploitatie en het beheer van het pand zijn vastgelegd in een overeenkomst, doch zij heeft daarvan desgevraagd geen schriftelijk bewijs ingebracht.

4.4. Ook indien er vanuit wordt gegaan dat de kostenmaatschap de onderhavige investering heeft gedaan, leidt dit niet tot het door eiser gewenste resultaat. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.5. Blijkens de bewoordingen van het weergegeven derde lid worden de investeringen voor het samenwerkingsverband samengeteld. Derhalve geldt de samentelbepaling niet alleen indien investeringen worden gedaan door het samenwerkingsverband waarin de onderneming wordt gedreven, maar ook indien investeringen worden gedaan voor het samenwerkingsverband waarin de onderneming wordt gedreven. Derhalve is, anders dan eiser betoogt, voor toepassing van de samentelbepaling niet vereist dat het samenwerkingsverband waarin de onderneming wordt gedreven zelf de investering doet.

4.6. Bovenstaande uitleg is ook in overeenstemming met doel en strekking van de samentelbepaling waarmee is beoogd het opknippen van investeringen over meerdere vennoten tegen te gaan en met de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek het doen van kleinschalige investeringen te stimuleren. Hierover is tijdens de parlementaire behandeling het volgende opgemerkt.

“Het voorgestelde derde lid bewerkstelligt dat indien de onderneming deel uit maakt van een samenwerkingsverband, voor de bepaling van het percentage van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek wordt uitgegaan van het investeringsbedrag van het samenwerkingsverband, voorzover de deelnemers aan dat samenwerkingsverband investeringsaftrek zouden kunnen genieten. Enerzijds sluit dit beter aan bij doel en strekking van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als instrument om investeringen van relatief geringe omvang te stimuleren. Anderzijds voorkomt dit het enkel om fiscale redenen “opknippen” van een grote investering over vele vennoten, teneinde liet hoogste percentage van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek deelachtig te worden.” (Memorie van Toelichting Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 727, nr. 3, blz. 109).

4.7. Nu vaststaat dat de aankoop van het pand is gedaan ten behoeve van de onderneming van de fysiomaatschap dienen de investeringen van de maten te worden samengeteld voor toepassing van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Het beroep faalt in zoverre nu eiser uitgaat van een onjuiste lezing van de samentelbepaling.

4.8. Voor zover eiser betoogt dat het pand voor elk van de maten voor éénvijfde deel dient te worden aanmerkt als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen en het aandeel van de andere maten niet bij hem in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van het percentage van de aftrek, kan de rechtbank het betoog van eiser niet volgen.

4.9. Met betrekking tot de toepassing van de onderhavige bepaling ten aanzien van buitenvennootschappelijke investeringen is tijdens de parlementaire behandeling van de bepaling het volgende opgemerkt:

“Indien een ondernemer in een samenwerkingsverband zit en daarnaast investeringen e.d. “buitenvennootschappelijk” doet, wat is dan het regime voor deze investeringen, zo vragen de leden van de fractie van het CDA. Deze leden willen weten of deze investeringen apart moeten worden beoordeeld of moeten worden opgeteld bij het samenwerkingsverband. Onze reactie hierop is dat het percentage van de investeringsaftrek wordt bepaald op basis van het totale investeringsbedrag in een kalenderjaar binnen dezelfde onderneming van de ondernemers. Daarbij worden de investeringen van een samenwerkingsverband met andere ondernemers samengeteld.” (Nota naar aanleiding van het verslag Tweede Kamer Wet inkomstenbelasting 2001, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 727, nr. 7, blz. 134 en 135).

4.10. Blijkens de akte van levering hebben de maten elk een onverdeeld éénvijfde aandeel van het pand, dus de gemeenschappelijke eigendom, verkregen. Gesteld noch gebleken is dat de door eiser gestelde kostenmaatschap deze verdeling anders maakt. Voorts is het pand volledig in gebruik bij de fysiomaatschap waarin dezelfde maten participeren. Van een bij elk van de maten afzonderlijk in aanmerking te nemen buitenvennootschappelijke investering is in de gegeven omstandigheden geen sprake nu het pand in zijn geheel als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat het aandeel van de maten in het pand niet gelijk is aan het aandeel van de maten in de fysiomaatschap maakt zulks niet anders. Het aandeel in de investering van de andere maten dient derhalve te worden meegeteld voor de toepassing van de samentelbepaling.

4.11. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.