Home

Rechtbank Haarlem, 23-08-2012, BY9842, 12/831, 12/832

Rechtbank Haarlem, 23-08-2012, BY9842, 12/831, 12/832

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 augustus 2012
Datum publicatie
29 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY9842
Zaaknummer
12/831, 12/832

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikkingen zijn terecht vastgesteld. De jaarlijkse belastingschuld dient op zorgvuldige wijze te worden vastgesteld, zo ook voor het onderhavige jaar 2008. Dat eisers in eerdere jaren beschikten over buitenlandse bankrekeningen met een positief saldo, rechtvaardigt de door verweerder opgevraagde informatie met betrekking tot die buitenlandse bankrekeningen voor het jaar 2008. Nu eisers de door verweerder opgevraagde informatie niet hebben verstrekt, zijn de informatiebeschikkingen dan ook terecht vastgesteld. Anders dan eisers betogen, heeft verweerder daarbij niet in strijd met de algemene beginselen van procesrecht gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 12/831 en 12/832

Uitspraakdatum: 23 augustus 2012

Uitspraak in de gedingen tussen

[X1], wonende te [Z], eiseres,

[X2], wonende te [Z], eiser,

hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,

gemachtigde: mr. I.R.J. Thijssen (Jaeger Advocaten Belastingkundigen),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1. Verweerder heeft bij afzonderlijke beschikkingen met dagtekening 15 augustus 2011 vastgesteld dat eisers met betrekking tot de aan hen op te leggen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 niet hebben voldaan aan de op hen rustende verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) (hierna: de informatiebeschikkingen).

1.2. Eisers hebben op 20 september 2011 bezwaar gemaakt. De bezwaarschriften zijn op 21 september 2011 bij verweerder ingekomen.

1.3. Eisers hebben op 17 februari 2012 beroep ingesteld tegen het uitblijven van uitspraken op de door hen ingediende bezwaarschriften. De rechtbank heeft het door eiseres ingestelde beroep geregistreerd onder zaaknummer 12/831 en het door eiser ingestelde beroep onder zaaknummer 12/832.

1.4. Op 28 februari 2012 heeft verweerder alsnog uitspraken op bezwaar gedaan.

1.5. Eisers hebben op 1 maart 2012 de beroepen nader gemotiveerd.

1.6. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. De verweerschriften zijn aangevuld bij brieven van 10 april 2012 en 11 mei 2012.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2012. Namens eisers is daar de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. F.N.G. van der Elst,

A.J. Meijer en J.M. Hoefakker.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 3 mei 2010 hebben eisers hun aangiften inkomstenbelasting en premie volkverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2008 ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brieven van 18 februari 2011 en 9 maart 2011 eisers verzocht om informatie te verstrekken. Eisers hebben niet de verzochte informatie verstrekt.

2.2. In de nadien vastgestelde informatiebeschikkingen met dagtekening 15 augustus 2011 is onder meer het volgende opgenomen:

“Onder verwijzing naar artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) stel ik vast dat u niet heeft voldaan aan de op u rustende informatieplicht ingevolge de artikelen 47 en 49 van de AWR.

Ik verzoek u hierbij alsnog uiterlijk op 31 augustus 2011 de volgende vragen te beantwoorden en informatie te verstrekken:

Opvraag inlichtingen en bescheiden buitenlands vermogen

1. Is de rekening bij de [NAAM] in het jaar 2008 nog steeds door u en/of uw echtgenote aangehouden?

2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2008?

3. Zo nee, waar wordt het eerder op de [NAAM]-rekening gestalde vermogen in 2008 aangehouden?

4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2008?

5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort, of wanneer is het aangewend?

6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.

Opvraag achterliggende stukken van binnenlandse vermogensbestanddelen:

7. Graag ontvang ik de achterliggende stukken betreffende de bij [NAAM] met nr. [NUMMER] aangehouden beleggingen per 1-1-2008 en 31-12-2008. naar mijn mening is de waarde per 1 januari 2008 niet aangegeven in de aangifte 2008;

Indien ik niet of niet volledig door u ben geïnformeerd zal ik, nadat deze informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, de aanslag vaststellen en daarbij uw aangegeven inkomen verhogen.

(…)

Omkering en verzwaring bewijslast

NB. Na het onherroepelijk worden van deze informatiebeschikking leg ik de aanslag op. Indien u tegen de aanslag bezwaar maakt zal in de uitspraak op het bezwaar de aanslag worden gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is (omkering en verzwaring bewijslast). De omkering en verzwaring van de bewijslast geldt dan voor de niet (volledig) beantwoorde vragen en de niet (volledig) verstrekte informatie.”

2.3. Bij brief van 15 september 2011 hebben eisers verweerder de onder punt 7 van de informatiebeschikkingen gevraagde stukken verstrekt.

2.4. Bij afzonderlijke beschikkingen van 8 maart 2012 is zowel aan eiseres als aan eiser een dwangsom verbeurd van € 1.260.

2.5. Bij Gerechtshof Amsterdam zijn thans aanhangig de hoger beroepen inzake de aan eiser opgelegde (navorderings)aanslagen ib/pvv over de jaren 1994, 1996 tot en met 2005 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1995, 1997 tot en met 2000 en de over die jaren opgelegde vergrijpboetes, en de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 1995, 2001 en 2002 en de navorderingsaanslag vermogensbelasting over het jaar 1996 en de over die jaren opgelegde vergrijpboetes. Voorts hebben eisers bezwaarschriften ingediend met betrekking tot de aan hen opgelegde aanslagen ib/pvv over de jaren 2006 en 2007, ter zake waarvan partijen zijn overeengekomen dat de afhandeling daarvan wordt aangehouden totdat de hiervoor vermelde beroepsprocedures tot een eind zijn gekomen.

2.6. Eisers hebben in de jaren waarover de hoger beroepen bij het Gerechtshof Amsterdam aanhangig zijn bankrekeningen met positieve saldi in het buitenland gehad.

3. Geschil

3.1. In geschil is de rechtmatigheid van de informatiebeschikkingen.

3.2. Eisers nemen het standpunt in dat de informatiebeschikkingen onrechtmatig zijn. Zij voeren daartoe – kort samengevat – aan dat verweerder met het vaststellen van de beschikkingen in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van procesrecht.

3.3. Verweerder neemt het standpunt in dat de informatiebeschikkingen rechtmatig zijn. Daartoe voert hij onder meer aan dat de beschikkingen voldoen aan alle daaraan te stellen eisen.

3.4. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de uitspraken op bezwaar alsmede de informatiebeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge de regeling van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ten aanzien van de beroepen van eisers bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan eisers hun woonplaats in Nederland hebben. Gelet hierop is de rechtbank te Arnhem bevoegd om te oordelen over de beroepen van eisers. Ter zitting heeft de rechtbank partijen voorgehouden dat de beroepen zijn ingesteld bij een onbevoegde rechtbank door een vergissing bij eisers. Partijen hebben daarop gezamenlijk verzocht om een inhoudelijke behandeling van de zaken door deze rechtbank. Gelet hierop zal de rechtbank om redenen van proceseconomie de onderhavige beroepen inhoudelijk beoordelen, nu zij ook overigens geen beletselen ziet.

4.2. Niet in geschil is dat verweerder heeft verzuimd tijdig uitspraak te doen op de door eisers ingediende bezwaarschriften. Nu verweerder alsnog op de bezwaarschriften heeft beslist en verweerder niet aan de beroepen van eisers tegemoet is gekomen, worden de beroepen op de voet van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen het niet tijdig doen van de uitspraken op bezwaar, moeten zij niet-ontvankelijk verklaard worden in verband met het ontbreken van belang, nu gesteld noch gebleken is dat eisers bij gegrondverklaring in zoverre in een betere positie komen te verkeren.

4.3. Ten aanzien van de beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. Eisers stellen zich met betrekking tot het materiële geschil op het standpunt dat de informatiebeschikkingen als onrechtmatig dienen te worden gekwalificeerd op de grond dat verweerder eisers vragen heeft gesteld over buitenlands vermogen. Gelet op de omstandigheid dat met betrekking tot de jaren tot en met 2005 gerechtelijke procedures lopen die zowel op de aanslagen zien als op de gelijktijdig opgelegde vergrijpboetes, alsmede op de omstandigheid dat eisers mogelijkerwijs ook voor het jaar 2008 boetes boven het hoofd hangen, handelt verweerder volgens eisers in strijd met het beginsel van ‘equality of arms’ en met het verbod op zelfincriminatie. Eisers wijzen in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, nr. 23.925, LJN ZC3761, BNB 1988/160.

4.4. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. Naar verweerder ter zitting heeft aangevoerd, dient hij de jaarlijkse belastingschuld op zorgvuldige wijze vast te stellen, zo ook de door eisers verschuldigde materiële inkomstenbelasting over het jaar 2008. De omstandigheid dat eisers over de jaren tot en met 2005 hebben beschikt over buitenlandse bankrekeningen met een positief saldo, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank alleszins de door verweerder gestelde vragen over mogelijk buitenlands vermogen in het jaar 2008. Ter zitting is komen vast te staan dat, voor zover de vraagstelling in de informatiebeschikkingen bij eisers onduidelijkheid heeft veroorzaakt omtrent de periode waarop de antwoorden betrekking dienen te hebben, verweerder uitsluitend beantwoording vraagt en verwacht met betrekking tot het jaar 2008. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat, nu eisers de gevraagde informatie niet hebben verstrekt, verweerder de informatiebeschikkingen heeft kunnen en mogen vaststellen.

4.5. Dat verweerder door beantwoording van de vragen met betrekking tot buitenlands vermogen in het jaar 2008 mogelijkerwijs de beschikking krijgt over informatie waaruit zou kunnen worden afgeleid wat de belastingpositie van eisers daadwerkelijk is geweest in de aan het jaar 2008 voorafgaande jaren, doet niet af aan voor eisers geldende verplichtingen op de voet van de artikelen 47 en 49 van de AWR (hierna ook: de meewerkverplichtingen). Anders dan eisers betogen, handelt verweerder thans door gebruik te maken van zijn controlebevoegdheden niet in strijd met de algemene beginselen van procesrecht. Er is immers in het geheel nog geen sprake van voor het jaar 2008 vastgestelde aanslagen, laat staan dat er zaken over aanslagen 2008 bij de rechter aanhangig zijn. Aan het voorgaande doet niet af dat er thans over aan eisers opgelegde boetes over andere jaren wordt geprocedeerd. Indien verweerder de thans te verstrekken gegevens na verkrijging ervan inbrengt in de procedures over de jaren tot en met 2005, dient alsdan in die procedures zonodig te worden beoordeeld of verweerder door dat te doen in die procedures handelt in strijd met de algemene beginselen van procesrecht.

4.6. Het betoog van eisers – onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 5 april 2012 in de zaak Chambaz tegen Zwitserland, nr. 11663/04 – dat hen het recht om zichzelf niet te hoeven incrimineren ook met betrekking tot het jaar 2008 ten onrechte wordt doorkruist, volgt de rechtbank evenmin. Het is immers vaste jurisprudentie dat artikel 6 van het EVRM niet aan toepassing van de meewerkverplichtingen voor heffingsdoeleinden in de weg staat. De rechtbank overweegt dat eerst nadat eisers desgevraagd gegevens hebben verschaft, kan worden toegekomen aan de vraag of de door eisers verstrekte gegevens al of niet kunnen worden gebruikt voor de boeteoplegging. Een dergelijke beoordeling dient te geschieden in een eventuele procedure betreffende een – thans niet opgelegde – boete.

4.7. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk in deze aan verweerder is. De rechtbank zal de beroepen voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar dan ook ongegrond verklaren. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, zal de rechtbank eisers op de voet van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een termijn stellen van acht weken vanaf heden, opdat zij de onder 1 tot en met 6 van de informatiebeschikkingen met betrekking tot het jaar 2008 gevraagde informatie alsnog kunnen verstrekken.

4.8. De rechtbank ziet geen aanleiding gebruik te maken van de op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb bestaande mogelijkheid om te gelasten dat verweerder het griffierecht vergoedt.

5. Proceskosten

Voor zover de beroepen zijn gericht tegen het uitblijven van de uitspraken op bezwaar vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling daarvan redelijkerwijs hebben moeten maken (vergelijk Hoge Raad 8 oktober 2004, nr. 38.440, LJN AR3504). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand – voor de zaken tezamen – vastgesteld op € 109,25 in verband met het indienen van de beroepschriften tegen het uitblijven van de uitspraken op bezwaar. Daarbij wordt een factor 1 toegepast wegens samenhang van de zaken en een factor 0,25 in verband met het gewicht, met een waarde per punt van € 437. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten bestaat geen aanleiding, nu uit deze uitspraak volgt dat verweerder niet onrechtmatig heeft gehandeld.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover zij zijn gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar;

- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond;

- stelt eisers een termijn van acht weken vanaf heden waarbinnen zij alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie kunnen verstrekken;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 109,25.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. M. Koole en

mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.