Home

Rechtbank Haarlem, 14-11-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:3747 BY9849, 11/5833

Rechtbank Haarlem, 14-11-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:3747 BY9849, 11/5833

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 november 2012
Datum publicatie
29 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY9849
Zaaknummer
11/5833

Inhoudsindicatie

Gelet op de plaats waar het voertuig is gekocht en geregistreerd, de woonplaats en de nationaliteit van eiser en de zomer-/ en winterligplaats van het voertuig, is de rechtbank van oordeel dat het van meet af aan eisers bedoeling is geweest om het duurzame eindgebruik plaats te laten vinden in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/5833

Uitspraakdatum: 14 november 2012

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. P. Bakker,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Groningen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van

€ 1.038.437,33. Tevens is € 4.808 heffingsrente berekend.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2011 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend, welke in afschrift zijn verstrekt aan verweerder.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2012. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en diens kantoorgenoot mr. H. Hop. Namens verweerder zijn verschenen mr. G. van der Velde en mr. W. Hamstra.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft begin mei 2007 een zeiljacht, type catamaran (hierna: het vaartuig) besteld bij [A BEDRIJF] te Katwijk. De werf [B-BEDRIJF], gevestigd in [LAND], is daarna begonnen met de bouw van het vaartuig.

2.2. In een e-mail van 7 mei 2007 van [A] van [C-BEDRIJF] B.V. te [PLAATSNAAM] (hierna: [C-BEDRIJF]) aan eiser is onder andere het volgende opgenomen:

“De bestel[C-BEDRIJF] moeten ondertekend worden en niet door U. Wij ondertekenen deze pas na Uw schriftelijke goedkeuring en ondertekening van onze Financial lease overeenkomst. U blijft dus de kapitein van het hele verhaal en wij doen niets zonder Uw uitdrukkelijke bevestiging.”

2.3. Op 11 mei 2007 hebben eiser en [C-BEDRIJF] onder de naam “Financial Lease Agreement” een overeenkomst (hierna: FLA) gesloten. Eiser is de leasenemer en [C-BEDRIJF] is de leasegever. Het voorwerp van de financial lease wordt in artikel 1 van de FLA als volgt omschreven:

“LEASEGEVER zal, op verzoek van de LEASENEMER, aankopen een pleziervaartuig van het merk Privilège 445, Bouwjaar 2007, lengte: 13,45m, breedte: 7,07m, diepgang: 1,35m, HINnummer : ……….., gewicht: 8.900 kg, materiaal : GRP fiberglass, motor : Volvo, 2x 40HP met als motornummers …………………. (…)”

In artikel 3.3. van de FLA is het volgende opgenomen:

“Elke gehele of gedeeltelijke bezwaring met het recht van pand, hypotheek of vruchtgebruik op- of het aangaan van een overeenkomst tot verhuur van het Leaseobject door de LEASENEMER is niet toegestaan zonder de schriftelijke en voorafgaande toestemming van de LEASEGEVER, die niet zonder gegronde redenen zal mogen worden geweigerd. De LEASENEMER verbindt zich ertoe alle schade die voor de LEASEGEVER uit een eventuele niet toegelaten bezwaring of verhuur door de LEASENEMER kan voortvloeien op eerste verzoek van de LEASEGEVER volledig te vergoeden.”

In artikel 9 van de FLA is opgenomen dat de leasenemer onder de gebruikelijke voorwaarden een verzekering zal afsluiten tegen de gebruikelijke risico’s, dat alle premies voor rekening van de leasenemer komen en dat de leasenemer verplicht is het vaartuig te laten voldoen aan de terzake geldende veiligheidsvoorschriften.

In artikel 14 van de FLA is een aankoopoptie opgenomen voor de leasenemer, die de optie te allen tijde kan uitoefenen. In artikel 14.3. van de FLA is het volgende opgenomen:

“De uitoefening van de Aankoopoptie verplicht LEASEGEVER en LEASEGEVER de leveringshandelingen te verrichten, die zullen leiden tot een rechtsgeldige overdracht van het juridisch eigendom van het Leaseobject en daarmee alle rechten en verplichtingen van de LEASEGEVER betreffende het Leaseobject. Voor zover registratie van het Leaseobject voor overdracht noodzakelijk is dan wel voortvloeit uit de overgang van het juridisch eigendom, zal de LEASENEMER daarvoor zorg dragen.”

Op grond van artikel 15 van de FLA is de leasenemer aan de leasegever eenmalig een vergoeding verschuldigd van € 3.900 plus btw voor voorbereidingskosten en administratieve kosten.

In artikel 18 van de FLA is een voorkeursrecht opgenomen voor de leasenemer ingeval de leasegever zijn rechten op het vaartuig wenst over te dragen.

In artikel 20 van de FLA is het volgende opgenomen:

“De LEASENEMER verbindt er zich toe om het Leaseobject minstens drie maanden in de territoriale wateren van het land van levering, waarvan sprake is in artikel 2.2. van onderhavige overeenkomst te behouden en tegelijkertijd minstens 100 uren te varen in de territoriale wateren van het land van levering, alvorens het Leaseobject in voorkomend geval over te brengen naar een ander land. Bij niet-naleving van deze bepaling komen alle schadevergoedingen, boetes, kosten, heffingen, en belastingen tengevolge van deze verplaatsing of een onvoldoende aantal vaaruren ten laste van de LEASENEMER.”

2.4. ABN Amro Bank N.V. heeft in mei 2007 een krediet verstrekt aan [C-BEDRIJF] voor de aankoop van het vaartuig. Op verzoek van eiser heeft zijn bank, Theodoor Gilissen Private Bankers, een bankgarantie verstrekt aan ABN Amro Bank N.V. voor de vijf nog te betalen leasetermijnen, ten bedrage van € 404.245.

2.5. Op 19 juni 2007 heeft eiser een aanvraag voor een verzekering voor het vaartuig ondertekend. In de aanvraag is zowel bij “Ligplaats zomer” als bij “Ligplaats winter” vermeld “Den Oever”. Als ingangsdatum is vermeld 14 januari 2008.

2.6. In een e-mail van 19 oktober 2007 aan [D-BEDRIJF] heeft eiser het volgende geschreven:

“Hiermee bevestig ik dat vanaf eind April/begin Mei 2008 mijn ligplaats weer in gebruik zal worden genomen.

De gegevens van mijn nieuwe schip zijn als volgt: Catamaran Privilege 445. Bootnaam “SunVision”

Afmetingen Lengte overall 13,45 en breedte 7,07.”

2.7. Op 31 december 2007 heeft [A BEDRIJF] een factuur gestuurd aan [C-BEDRIJF] voor een bedrag van € 544.406 voor de levering van het vaartuig exclusief btw, maar inclusief meerwerk en extra uitrusting.

2.8. Op 24 januari 2008 heeft [A BEDRIJF] het vaartuig in Duinkerken opgeleverd aan [C-BEDRIJF]. [C-BEDRIJF] heeft het vaartuig dezelfde dag in [LAND] geleverd aan eiser. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op deze dag de macht heeft verkregen om over het vaartuig te beschikken als ware hij eigenaar.

2.9. Eiser is, na meer dan 100 vaaruren te hebben gemaakt, omstreeks 7 of 8 mei 2008 vanuit [LAND] via België met het vaartuig in Nederland aangekomen. Het vaartuig heeft sindsdien een vaste ligplaats (Den Oever) en een winterstallingsplaats (Makkum) in Nederland. Het voertuig is geregistreerd in Nederland.

3. Geschil

3.1. Primair is in geschil of eiser in Nederland een nieuw vervoermiddel uit [LAND] intracommunautair heeft verworven. Subsidiair is in geschil of sprake is van misbruik van recht. Verweerder beantwoordt beide geschilpunten bevestigend en eiser ontkennend. Meer subsidiair is in geschil of, ingeval wordt geoordeeld dat eiser omzetbelasting verschuldigd is, het gelijkheidsbeginsel c.q. het vertrouwensbeginsel wordt geschonden, hetgeen eiser stelt en verweerder bestrijdt.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging c.q. vermindering van de naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Als eerste zal de rechtbank het standpunt van verweerder beoordelen dat de FLA geen echte leaseovereenkomst is. [C-BEDRIJF] is volgens verweerder geen leasemaatschappij en eiser heeft de aankoopsom van het vaartuig direct zelf betaald, zodat van een financieringsbehoefte geen sprake was, aldus verweerder. De rechtbank heeft, gelet op de onder 2.3 weergegeven inhoud van de FLA en de verklaring van eiser ter zitting, geen aanleiding om te twijfelen aan de intentie van eiser en [C-BEDRIJF] om een leaseovereenkomst aan te gaan en deze uit te voeren. De FLA vertoont de karakteristieke kenmerken van een financial lease overeenkomst en eiser heeft ter zitting verklaard dat de FLA is uitgevoerd, zoals deze is overeengekomen. Voorts heeft de gemachtigde er ter zitting terecht op gewezen dat ingeval van financial lease van bijvoorbeeld een auto de lessee het leaseobject uitzoekt en gelijksoortige bepalingen van toepassing zijn als die, die zijn opgenomen in de FLA. De rechtbank verwerpt het standpunt van verweerder en zal hierna beoordelen welke omzetbelastinggevolgen aan de FLA dienen te worden verbonden.

4.2. Primair is in geschil of in Nederland een intracommunautaire verwerving van het vaartuig heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de levering van het vaartuig aan eiser op 24 januari 2008 in [LAND] heeft plaatsgevonden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op dezelfde datum een intracommunautaire verwerving van het vaartuig in Nederland heeft plaatsgevonden en dat eiser de belastingplichtige is. Eiser bestrijdt dit standpunt. Volgens hem is sprake van een lease, die als een dienst dient te worden aangemerkt omdat de kwalificatie van de Franse autoriteiten leidend is. Vanuit Frans btw-perspectief is immers sprake van een dienst en niet van een levering van een goed. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat een verwerving alleen plaatsvindt nadat een intracommunautaire levering heeft plaatsgevonden, aldus eiser. Verweerder bestrijdt dat de Franse autoriteiten de transactie als een dienst beschouwen. Uit een bespreking in het kader van het Europese project multilaterale fiscale controles inzake misbruik van omzetbelasting met betrekking tot luxe jachten blijkt dat de Franse autoriteiten de feiten op hun juiste waarde weten te beoordelen en dat zij willen komen tot een juiste belastingheffing in Europa.

4.3. De rechtbank zal eerst beoordelen of tussen [C-BEDRIJF] en eiser een levering van een goed heeft plaatsgevonden of een dienst. Anders dan eiser betoogt, zijn de voornoemde begrippen unierechtelijke begrippen die voor hun invulling niet afhankelijk zijn van het nationale stelsel van de lidstaten. In de uitspraak van 30 november 2007, nummer 37643, LJN BB9017, heeft de Hoge Raad op basis van dit uitgangspunt de volgende definitie gegeven van het begrip ‘levering’:

“3.3.2. Goederen worden in de zin van de Wet geleverd door de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken aan een ander over te dragen (HvJ EG 8 februari 1990, Safe Rekencentrum B.V., C-320/88, Jurispr. blz. I-00285, BNB 1990/271, en HR 4 juli 1990, nr. 24942, BNB 1990/272).

Er zou in het onderhavige geval alleen dan aan het ziekenhuis zijn geleverd in vorenbedoelde zin indien de macht om als een eigenaar over de apparatuur te beschikken door belanghebbende aan het ziekenhuis is overgedragen of overgegaan. Voor het aanwezig kunnen achten van een levering als bedoeld in artikel 3, lid 1, letter e, van de Wet is niet voldoende de vaststelling dat de feitelijke beschikkingsmacht over de apparatuur is overgedragen alsmede het (volledige) economische belang. Er dient immers macht om als eigenaar over de zaak te kunnen beschikken te zijn overgedragen, hetgeen het geval kan zijn wanneer de juridische eigenaar tevens een onherroepelijke volmacht heeft gegeven tot het vervreemden of bezwaren van de zaak, of wanneer de juridische eigenaar zich jegens de economische eigenaar ertoe heeft verplicht op verzoek mee te werken aan overdracht van de zaak aan een derde. (…)”

4.4. Uit de inhoud van de FLA leidt de rechtbank af dat de transactie tussen [C-BEDRIJF] en eiser dient te worden gekwalificeerd als een levering van een goed en niet als een dienst. Uit de onder 2.3 weergegeven bepalingen, en in het bijzonder de artikelen 3.3. en 14.3., leidt de rechtbank af dat eiser niet alleen van meet af aan de feitelijke beschikkingsmacht over het vaartuig had en de mogelijkheid om het vaartuig onder normale voorwaarden te bezwaren of te verhuren, maar tevens, na uitoefening van de aankoopoptie op elk door eiser gewenst tijdstip, de volledige beschikkingsmacht in de door de Hoge Raad gedefinieerde zin. Hieraan doet, anders dan eiser betoogt, niet af dat de Franse autoriteiten de transactie tussen [C-BEDRIJF] en eiser mogelijk als een dienst zouden beschouwen. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt immers dat de begrippen ‘levering’ en ‘dienst’ unierechtelijke begrippen zijn en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de invulling die de Hoge Raad aan het begrip ‘levering’ heeft gegeven.

4.5. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of een verwerving van een nieuw vervoermiddel heeft plaatsgevonden in Nederland, hetgeen verweerder betoogt en eiser bestrijdt. In het arrest van 18 november 2010, zaak C-84/09, X tegen Skatteverket, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie het volgende overwogen:

“41 Volgens vaste rechtspraak zijn de begrippen die de in het kader van de Zesde richtlijn belastbare handelingen omschrijven, objectief van aard en worden zij onafhankelijk van het oogmerk en het resultaat van de betrokken handelingen toegepast (zie in die zin arresten van 12 januari 2006, Optigen e.a., C 354/03, C 355/03 en C 484/03, Jurispr. blz. I 483, punt 44, en 6 juli 2006, Kittel en Recolta Recycling, C 439/04 en C 440/04, Jurispr. blz. I 6161, punt 41). Bijgevolg dient ook een intracommunautaire levering of verwerving te worden gekwalificeerd op basis van objectieve gegevens, zoals de fysieke verplaatsing van de betrokken goederen tussen lidstaten (arrest Teleos e.a., reeds aangehaald, punt 40).

42 Met betrekking tot nieuwe vervoermiddelen is de toepassing van de in het vorige punt uiteengezette regel op intracommunautaire handelingen betreffende dergelijke goederen evenwel niet gemakkelijk, gelet op het feit dat deze handelingen bijzondere kenmerken vertonen.

43 Het vervoer van vervoermiddelen is moeilijk te onderscheiden van het gebruik ervan. Bovendien is de kwalificatie van de handeling ingewikkeld doordat de btw uit hoofde van deze handeling ook moet worden voldaan door een niet-belastingplichtige particulier, op wie de aangifteverplichtingen en de boekhoudkundige verplichtingen niet van toepassing zijn, zodat een controle achteraf van zijn situatie niet mogelijk blijkt. Als eindverbruiker kan de particulier voorts geen aanspraak maken op het recht op aftrek van de btw zelfs in geval van herverkoop van het aangekochte voertuig en als gevolg daarvan heeft hij er meer dan een onderneming belang bij om zich aan de belasting te onttrekken.

44 Derhalve kan een handeling pas als een intracommunautaire verwerving worden aangemerkt na een globale beoordeling van alle objectieve feitelijke gegevens die relevant zijn om uit te maken of het aangekochte goed het grondgebied van de lidstaat van levering daadwerkelijk heeft verlaten en, zo dat het geval is, in welke lidstaat het eindverbruik ervan zal plaatsvinden.

45 Zoals de advocaat-generaal in punt 38 van haar conclusie heeft opgemerkt, zijn naast het chronologische verloop van het vervoer van het betrokken goed andere mogelijke relevante indicatoren de plaats waar het goed is geregistreerd en gewoonlijk wordt gebruikt, de woonplaats van de afnemer en het al dan niet bestaan van een band die de afnemer onderhoudt met de lidstaat van levering of een andere lidstaat.

46 In het specifieke geval van de aankoop van een zeilboot, zoals in het hoofdgeding wordt overwogen, kunnen ook de lidstaat die vlagstaat is, de gebruikelijke aanmeerplaats of ankerplaats en de winterhaven van de zeilboot van belang zijn.

47 Bovendien moet in het specifieke geval van de aankoop van een nieuw vervoermiddel zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het voornemen van de koper op het ogenblik van de aankoop, mits dit voornemen wordt ondersteund door objectieve gegevens (zie naar analogie inzake het recht op aftrek, arresten van 14 februari 185, Rompelman, 268/83, Jurispr. blz. 655, punt 24; 26 september 1996, Enkler, C 230/94, Jurispr. blz. I 4517, punt 24, en 21 maart 2000, Gabalfrisa e.a., C 110/98–C 147/98, Jurispr. blz. I 1577, punt 47). Dit klemt te meer wanneer de koper in de lidstaat van levering de macht verkrijgt om als een eigenaar over het goed te beschikken en het goed naar de lidstaat van bestemming doet vervoeren.

48 Anders dan X stelt, kan in het kader van een intracommunautaire verwerving evenwel niet worden geëist dat het vervoer van een vervoermiddel onmiddellijk na levering en ononderbroken plaatsvindt en dat het betrokken goed vóór of tijdens dit vervoer niet op enige wijze wordt gebruikt.

49 Wanneer dergelijke starre voorwaarden zouden gelden, zou de koper immers de mogelijkheid krijgen om te kiezen in welke lidstaat het betrokken nieuwe vervoermiddel wordt belast, hetgeen haaks zou staan op de doelstelling van richtlijn 2006/112. Zoals de Zweedse regering ter terechtzitting terecht heeft opgemerkt, bestaat er bovendien geen enkele reden om een verschillende fiscale behandeling toe te passen naargelang de boot op een boottrailer naar Zweden wordt vervoerd dan wel naar Zweden vaart.

50 Van belang is immers uit te maken in welke lidstaat het betrokken vervoermiddel uiteindelijk duurzaam zal worden gebruikt. Het gebruik van dit vervoermiddel tijdens het transport, zelfs recreatief, vormt slechts een volkomen verwaarloosbare tijdspanne in vergelijking met de normale levensduur van een vervoermiddel.”

4.6.1. Uit dit citaat volgt dat bij de levering van een voertuig, zoals hier, moet worden uitgemaakt in welke lidstaat dat voertuig uiteindelijk duurzaam zal worden gebruikt. Die uitkomst is bepalend voor de vraag of sprake is van een intracommunautaire transactie. Gelet op de plaats waar het voertuig is gekocht en geregistreerd, de woonplaats en de nationaliteit van eiser en de zomer-/ en winterligplaats van het voertuig, is de rechtbank van oordeel dat het van meet af aan eisers bedoeling is geweest om het duurzame eindgebruik plaats te laten vinden in Nederland. Dit brengt mee dat de levering van het voertuig moet worden aangemerkt als een intracommunautaire levering door [C-BEDRIJF] in [LAND] en dat dit heeft geleid tot een intracommunautaire verwerving door eiser in Nederland. Deze uitkomst acht de rechtbank ook in overeenstemming met het doel van de overgangsregeling voor het intracommunautaire handelsverkeer dat immers is om ervoor te zorgen dat de lidstaat waar het eindgebruik plaatsvindt, heffingsbevoegd is. Bij de handel in nieuwe vervoermiddelen, waaronder het vaartuig, staat dit doel ook voorop, getuige de analoge toepassing van de regeling voor intracommunautair handelsverkeer tussen ondernemers op de verwerving van deze vervoermiddelen door anderen dan ondernemers.

4.6.2. Het doel van de Btw-richtlijn zou worden gefrustreerd indien, in een situatie waarin sprake is van de verkrijging door een particulier van de macht om als ware hij eigenaar over een nieuw vervoermiddel te beschikken, geen belastingheffing zou kunnen plaatsvinden in de lidstaat van bestemming omdat de lidstaat van vertrek de onderliggende handeling beschouwt als een dienst. Voor de andersluidende opvatting kan, anders dan eiser betoogt, geen steun worden gevonden in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

4.6.3. Nu uit de, tussen partijen vaststaande, feiten kan worden afgeleid dat eiser op 24 januari 2008 de macht heeft verkregen om als ware hij eigenaar over het vaartuig te beschikken, heeft op dezelfde datum een intracommunautaire verwerving van dit vaartuig plaatsgevonden in Nederland nu het, zo is niet in geschil, de bedoeling van eiser was om dit vaartuig duurzaam in Nederland te gebruiken.

4.6.4. Aan de conclusie onder 4.6.3 doet niet af dat eiser op grond van artikel 20 van de FLA de verplichting had om het vaartuig gedurende minstens drie maanden in de territoriale wateren van het land van levering te behouden en tegelijkertijd minstens 100 uren te varen in de territoriale wateren van het land van levering, alvorens het vaartuig over te brengen naar een ander land. Die tijdspanne is immers volkomen verwaarloosbaar in vergelijking met de normale levensduur van het voertuig en doet dan ook niet af aan het oordeel dat van meet af aan vast stond dat het beoogde duurzame eindgebruik in Nederland zou plaatsvinden. Honorering van dit soort bepalingen zou belastingplichtigen de mogelijkheid bieden om de belastingheffing te manipuleren op een wijze die verder gaat dan de vrijheid die het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelt in de arresten over misbruik. Het staat belastingplichtigen weliswaar vrij hun transacties op de voor hen gunstigste fiscale wijze vorm te geven, maar deze vrijheid gaat niet zo ver dat zij, door het opnemen van eenvoudig en voor een beperkte duur na te komen voorwaarden, doel en strekking van de Btw-richtlijn kunnen frustreren.

4.7. De conclusie luidt dat het gelijk wat betreft het primaire geschilpunt aan verweerder is. Verweerder heeft de naheffingsaanslag in beginsel terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Het subsidiaire geschilpunt, of sprake is van misbruik, behoeft gelet op deze uitkomst geen behandeling.

4.8. Meer subsidiair is in geschil of het eiser op grond van het gelijkheidsbeginsel moet worden toegestaan om een afschrijvingspercentage toe te passen op de waarde van het vaartuig. Eiser voert aan dat verweerder in gelijke gevallen als die van eiser een schikkingsvoorstel heeft gedaan dat erop neerkomt dat de douanewaarde van het vaartuig wordt verminderd in overeenstemming met een bepaalde afschrijvingstabel. Eiser stelt zich op het standpunt dat indien het gelijk wat betreft het primaire of het subsidiaire standpunt aan verweerder is, eiser op grond van het gelijkheidsbeginsel gebruik van het voorstel kan maken. Er is immers sprake van gelijke gevallen, die ongelijk behandeld dreigen te worden. Bij het doen van het voorstel tot schikken in de andere gevallen was bij verweerder sprake van een oogmerk van begunstiging. Eiser bepleit op basis van de voornoemde tabel een afschrijving van 12% van de waarde. Verweerder bestrijdt dat sprake is van gelijke gevallen. Het schikkingsvoorstel is uitsluitend gedaan in gevallen waarin een vaartuig is ingevoerd in het douanegebied en wegens het onregelmatige binnenbrengen een uitnodiging tot betaling is uitgereikt. In deze gevallen is het voorstel gedaan om de douanewaarde te verminderen in overeenstemming met een bepaalde afschrijvingstabel die afhankelijk is van de leeftijd van het desbetreffende vaartuig. Verweerder heeft hierbij aangetekend dat de tabel slechts een richtsnoer was. Op basis van het concrete onderhandelingsresultaat (“geven en nemen”) is uiteindelijk een douanewaarde bepaald. Eiser kan hierop geen beroep doen, omdat hij slechts het voordeel van deze onderhandeling wenst en niet de nadelen, zoals het afzien van beroep. Bovendien gaat het hier niet om invoer maar om een verwerving, en in het bijzonder van een nieuw vaartuig. Van afschrijven kan dan, aldus nog steeds verweerder, geen sprake zijn.

4.9. De rechtbank verwerpt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Om met vrucht een beroep op dit beginsel te kunnen doen, dient sprake te zijn van gevallen die feitelijk en rechtens gelijk zijn doch ongelijk worden behandeld. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de situatie van eiser rechtens niet gelijk is aan de situaties waarin een schikkingsvoorstel is gedaan, omdat de belastbare feiten verschillend zijn. De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd omdat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser een intracommunautaire verwerving heeft verricht, terwijl in de situaties waarop eiser zich beroept een uitnodiging tot betaling is uitgereikt vanwege het onregelmatige binnenbrengen van een vaartuig in het douanegebied van de Europese Unie. Evenmin is de situatie van eiser feitelijk gelijk aan die waarin een schikkingsvoorstel is gedaan, omdat het vaartuig van eiser als nieuw moet worden aangemerkt zodat een afschrijving op de maatstaf van heffing niet in de rede ligt. Tot slot volgt de rechtbank de stelling van verweerder dat eiser zich niet eenzijdig op de voordelen van het schikkingsvoorstel kan beroepen zonder ook bereid te zijn de nadelen daarvan te accepteren. Gelet op de aard van het schikkingsvoorstel, zoals partijen dit hebben gepresenteerd, is sprake van een openingsbod voor een onderhandeling om te proberen er onderling uit te komen. Nu tussen partijen geen overeenstemming is bereikt, kan eiser zich niet eenzijdig beroepen op het voordeel dat na de onderhandeling mogelijk voor hem in het voorstel besloten ligt.

4.10. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat hij aan het Besluit van de minister van Financiën van 25 januari 2007, nr. CPP2006/2847M (hierna: het besluit) en aan de website van de Belastingdienst het vertrouwen mag ontlenen dat de FLA niet als de levering c.q. verwerving van een goed zou worden gezien, maar als een dienst. Er is immers niet voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarden waaronder een finance lease vanuit het buitenland wordt beschouwd als een levering van een goed en niet als een dienst. Vanuit de visie van een gewone belastingplichtige is de onderhavige lease grensoverschrijdend, omdat het leaseobject uit het buitenland komt. Dat de leasemaatschappij niet in het buitenland is gevestigd, doet er in deze visie niet toe. Je moet uitgaan van wat een gewone belastingplichtige ervan kan begrijpen. Verweerder bestrijdt dit standpunt. De goedkeuring geldt wanneer daadwerkelijk sprake is van een grensoverschrijdende lease met een in het buitenland gevestigde leasemaatschappij. [C-BEDRIJF] is niet in het buitenland gevestigd. Bovendien is geen sprake van een echte lease, aldus verweerder.

4.11. De rechtbank verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. In het besluit en op de website is duidelijk vermeld dat de goedkeuring uitsluitend geldt in gevallen waarin de leasemaatschappij in het buitenland is gevestigd. Aan deze voorwaarde wordt in het onderhavige geval niet voldaan, zodat eiser aan de door hem aangehaalde – ondubbelzinnige – tekst niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de goedkeuring in zijn situatie toepassing zou vinden. De rechtbank begrijpt dat eiser zich in dit verband mede beroept op het gelijkheidsbeginsel, omdat in zijn visie geen relevante verschillen bestaan tussen in het buitenland en in het binnenland gevestigde leasemaatschappijen. De rechtbank verwerpt ook dit standpunt, omdat de vestigingsplaats van de leasemaatschappij in het kader van de goedkeuring wel degelijk relevant is. Voor leasetransacties tussen in Nederland gevestigde partijen gelden de beoordelingsmaatstaven in het besluit om te bepalen of de transactie als een levering van een goed of als een dienst moet worden gekwalificeerd ten volle, omdat in een dergelijke situatie het leaseobject zich in het kader van de overeenkomst doorgaans in Nederland zal bevinden. Er bestaat dan geen aanleiding om een goedkeuring te geven teneinde een omzetbelastinggeschil met een andere mogendheid te voorkomen. Dit geldt in het onderhavige geval onverkort. Het vaartuig bevindt zich immers duurzaam in Nederland en beide partijen bij de FLA hebben hun woon- of vestigingsplaats in Nederland. De goedkeuring in het besluit is uitsluitend bedoeld om een mogelijk omzetbelastinggeschil met een andere mogendheid te voorkomen in een situatie waarin nog wel aangrijpingspunten voor een andere mogendheid bestaan om heffingsbevoegdheid te claimen, namelijk ingeval de leasemaatschappij op het grondgebied van deze mogendheid is gevestigd. Er bestaat in het onderhavige geval geen enkele aanleiding om een beroep op de goedkeuring in het besluit te honoreren.

4.12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. C.J. Hummel en

mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.