Home

Rechtbank Haarlem, 07-12-2012, BY9896, 12/1977, 12/1978, 12/1979, 12/1980

Rechtbank Haarlem, 07-12-2012, BY9896, 12/1977, 12/1978, 12/1979, 12/1980

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
7 december 2012
Datum publicatie
30 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY9896
Zaaknummer
12/1977, 12/1978, 12/1979, 12/1980

Inhoudsindicatie

Eisers verkrijgen certifictaten inn een BV. de BV exploiteert een bungalowpark.De vraag is of deze activiteiten als ondernemingsactiviteiten of beleggingsactiviteiten zijn aan te merken en of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing is. In het kader van de waardebepaling is de vraag of eisers vertrouwen konden ontlenen aan correspondentie met de belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 12/1977 tot en met 12/1980

Uitspraakdatum: 7 december 2012

Uitspraak in de gedingen tussen

[X1], wonende te [Z], eiseres,

[X2], wonende te [Z], eiser 1,

[X3], wonende te [Z], eiser 2,

[X4], wonende te [Z], eiser 3,

gezamenlijk te noemen: eisers,

gemachtigde: mr. H.A.J. Kalsbeek,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2011 aan ieder van de eisers een aanslag in het recht van successie opgelegd van € 44.777.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 maart 2012 de aanslagen verminderd tot elk € 15.180.

1.3. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2012. Namens eisers is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door eiseres, eiser 3 en [A]. Namens verweerder zijn verschenen J.A.M. Peek en M. Toet.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 29 januari 2009 is [B] (hierna: de erflater) in [PLAATSNAAM] overleden. Eisers zijn de kinderen van de erflater en bij testament benoemd tot diens erfgenamen onder last van een legaat aan hun moeder.

2.2. Tot de nalatenschap behoren 9.000 certificaten in [A-BEDRIJF] B.V. (hierna: de BV). De aandelen in de BV worden gehouden door een Stichting Administratiekantoor (hierna: StAK). De certificaten vormen 50% van het totale aantal certificaten in de BV. De overige 50% wordt gehouden door de broer van de erflater. De BV is eigenaar van bungalowpark “[NAAM]” te [PLAATSNAAM] (hierna: het bungalowpark). Het bungalowpark bestaat uit twaalf vrijstaande bungalows op een bungalowpark met in totaal 124 bungalows, een bouwkavel voor een nieuw te realiseren bungalow en een centrumgebouw met dienstwoning, wasserette, opslagruimten en verdere aanhorigheden.

2.3. In de aangifte voor het recht van successie wordt de waarde van alle certificaten in de BV berekend op € 159.294 op basis van een taxatierapport van [B-BEDRIJF] van 2 april 2007. In dit rapport is de waarde van de onderneming per april 2007 bepaald op

€ 1.380.000, waarvan € 415.000 is afgetrokken in verband met het risico van aankoop. In bijlage 2 bij de aangifte is de volgende berekening opgenomen:

“Uitgangspunten:

1. jaarrekening 2008

2. Waarde onr.g. vlgs rapp. 1.380.000: correctie 10%

3. marktrente 4%

4. risico-opslag 7.5%

5. winsten genormaliseerd met “waardeverandering aandelen”

Gem. winsten: 2006 -23.395

2007 -21.760

2008 - 9.476

-54.631

Gem. winst 54.631 : 3 = : -18.210

Rentabiliteitswinst:

Marktrente 4% + risico-opslag 7.5% = 11.5%

8.7 x -18.210 = -158.427

Intrinsieke waarde:

E.V. ult. 2008 86.226

Stille reserves 1.074.255

Risicocorrectie 10% -138.000

1.022.481

Af: latente VPB 227.745

794.736

Waarde certificaten

794.736 + 2 (-158.427) = 477.882 : 3 = 159.294”

3

2.4. Een brief van 1 april 2010 van Y. Tefera van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Hoofddorp, aan eiseres houdt onder meer in:

“Betreft:

Waarde van de aandelen van [A-BEDRIJF] B.V.

(…)

Waarde van aandelen

In de aangifte heeft u een bedrag van € 53.100 (33,33% van € 159.294) aan Ondernemingsvermogen/AB vermeld. Uit uw specificatie blijkt dat de waarde op een mix-methode (de intrinsieke – en de rentabiliteitsmethode) gebaseerd is. Ik ben van mening dat deze waarderingsmethode niet de juiste indicatie geeft van de waarde van de onderneming. In enkele bedrijfstakken, zoals het bungalowpark, moet worden uitgegaan van de marktprijs van de activa van de onderneming. Deze marktprijs geeft namelijk een heel belangrijke indicatie van de waarde in het economische verkeer van de onderneming dan de waardering op basis van de rentabiliteit. Dit blijkt ook uit het taxatierapport van 3 april 2007 die u mij heeft verstrekt. Volgens dit taxatierapport bedraagt de waarde van de onderneming € 965.000.

Bij het vaststellen van de marktwaarde is rekening gehouden met aankooprisico van 30%. Dit betekent dat de marktprijs van de activa van € 1.380.000 met een bedrag van € 415.000 verminderd is. Ik ben daarom van mening dat voldoende rekening is gehouden met risico’s die de waarde van de aandelen kunnen beïnvloeden. Aangezien de prijsontwikkelingen, kan deze waarde als redelijke marktprijs van de ondernemingsvermogen worden beschouwd per januari 2009.

Als gevolgd hiervan zal ik de waarde van de aandelen op € 321.634 (33,33% van € 965.000) vaststellen en de aangifte op dit onderdeel met een bedrag van € 268.534 (€ 321.634 –

€ 53.100) corrigeren.

(…)”

2.5. In een e-mail van 19 oktober 2010 schrijft de toenmalige gemachtigde aan eiseres onder meer het volgende:

“Ik ben net gebeld door de Belastingdienst Rotterdam.

Zij gaan accoord met de waarde van 53.100. dat is een overwinning.”

2.6. In de brief van 1 februari 2011 schrijft mevrouw [C] van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam onder andere het volgende aan de toenmalige gemachtigde van eisers:

“(…) De waarde van deze aandelen is door u aangegeven voor een bedrag ad. € 53.100. Op grond van artikel 21 lid 4 SW dient ten minste de liquidatiewaarde te worden aangegeven. (…) Ik verzoek u dan ook een opgaaf te sturen van de liquidatiewaarde berekend per 29 januari 2009.”

2.7. In de brief van 17 februari 2011 schrijft mevrouw [C] aan de toenmalige gemachtigde van eisers onder andere het volgende:

“U heeft met mijn collega, de heer Y. Tefera, zowel schriftelijk als telefonisch overleg gevoerd over de waarde van de certificaten. De heer Tefera heeft op basis van het vertrouwensbeginsel (gebaseerd op eerdere discussies omtrent de aandelenwaardering) de aangegeven waarde ad.

€ 53.100 accoord bevonden. Hierbij is opgemerkt dat deze waarde tot stand is gekomen aan de hand van een zogenaamde mixmethode (…). Hieruit valt naar mijn mening dan ook af te leiden dat er hier gesproken is over de waarde economisch verkeer welke aan de certificaten kan worden toegekend.

Op grond van artikel 21 lid 4 SW dient ten minste de liquidatiewaarde te worden aangegeven. (…)

In ons telefoongesprek van 15 februari heeft u aangegeven dat ook ik telefonisch de aangegeven waarde van € 53.100 accoord heb bevonden. Deze toezegging kan ik niet bevestigen; ik weet wel dat wij over de waarde hebben gesproken en dat u heeft aangegeven dat door de heer Y. Tefera een accoordverklaring is gegeven. Hetgeen ik waarschijnlijk heb gezegd is dat ik bij een accoordverklaring van de heer Tefera aansluit. Zoals hierboven al opgemerkt ziet deze goedkeuring op de waarde in het economisch verkeer en niet op de liquidatiewaarde.”

2.8. In de bezwaarfase becijfert de toenmalige gemachtigde van eisers de waarde van de certificaten op € 647.696, zijnde het eigen vermogen van € 93.466 plus de taxatiewaarde van het onroerend goed van € 1.380.000 minus het aankooprisico van € 415.000 minus de boekwaarde van het onroerend goed van € 312.965 minus een latente vennootschapsbelastingclaim van € 97.805. Van het deel dat tot de nalatenschap behoort,

€ 328.848, wordt een latente inkomstenbelastingclaim afgetrokken van € 19.678. De waarde is € 309.170, per erfgenaam € 77.292.

2.9. In de brief van 12 september 2011 schrijft de toenmalige gemachtigde van eisers het volgende over de activiteiten van de BV:

“- de vennootschap exploiteert (een zelfstandig deel van) het vakantiepark “[NAAM]”, een vakantiebestedingsbedrijf. Er is een dienstencentrum, fietsen worden verhuurd, er is een wasruimte.

- Het beheer/de boekingen wordt in eigen beheer gedaan (er is sprake van kortstondige verhuur met als gevolg daarvan heel veel mutaties van huurders).

- Er worden aparte vergoedingen ontvangen voor het schoonmaken.

- Er is een beheerder in dienst die zich met dit alles (reserveren, administreren, onderhoud, schoonmaken etc..) bezig houdt.

- De onderneming beschikt over een website waarin onder andere een boekingsmodule is opgenomen.

- Daarnaast ontvangt de vennootschap nog een managementvergoeding.

(…)”

2.10. In 2009 verkoopt de BV twee bungalows en het dienstencentrum en koopt zij één bungalow aan. De verkoop van het dienstencentrum en de koop van de bungalow maken onderdeel uit van een afspraak tussen de BV en een van haar werknemers, de beheerder van het bungalowpark. De BV verkoopt het dienstencentrum aan de beheerder en koopt de bungalow, die dienst deed als woning van de beheerder, van de beheerder. De BV huurt sindsdien het dienstencentrum tegen een vergoeding van de beheerder. De beheerder woont in het dienstencentrum, zodat de BV de voormalige bungalow van de beheerder kan verhuren.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de waardering van de certificaten, de vraag of de activiteiten van de BV zijn aan te merken als ondernemingsactiviteiten dan wel als beleggingsactiviteiten en, in het verlengde van het tweede geschilpunt, of de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van toepassing zijn. In het kader van de waardering van de certificaten is subsidiair in geschil of eisers aan correspondentie het vertrouwen kunnen ontlenen dat de waarde van de certificaten € 159.294 is, waarvan de helft aan de nalatenschap moet worden toegerekend.

3.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat de certificaten dienen te worden gewaardeerd op € 647.696, waarvan 50% in de nalatenschap valt, € 328.848. Op dit bedrag komt nog in mindering de latente inkomstenbelastingclaim van € 19.678, zodat de 9.000 certificaten voor het recht van successie dienen te worden gewaardeerd op € 309.177. Per eiser is dit € 77.292. De activiteiten van de BV zijn aan te merken als ondernemingsactiviteiten, zodat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van toepassing zijn. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat aan correspondentie met de inspecteur het vertrouwen kan worden ontleend dat de waarde van de certificaten € 159.294 is, waarvan de helft aan de nalatenschap moet worden toegerekend.

Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen conform de ingediende aangifte en met toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de certificaten dienen te worden gewaardeerd op € 1.062.696 (€ 647.696 + 30% om het door eisers toegepaste aankooprisico te corrigeren), waarvan 50% in de nalatenschap valt, € 531.348. Per eiser is dit € 132.837. Op dit bedrag komt op grond van artikel 20 van de Successiewet in mindering € 8.162 (6,25% x

€ 1.062.696 - € 18.000 : 2 : 4). Voor het in aanmerking nemen van een aankooprisico is geen plaats, omdat op grond van artikel 21, vierde lid, van de Successiewet de intrinsieke waarde als grondslag moet worden genomen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de BV een onderneming drijft. De enkele verhuur van onroerende zaken houdt niet snel een materiële onderneming in, ook niet wanneer de verhuurder het onderhoud in eigen beheer heeft. Het dienstencentrum bij het recreatiepark is verkocht zodat, mocht al sprake zijn geweest van een materiële onderneming, deze niet gedurende vijf jaar is voortgezet. Eisers komen niet voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in aanmerking.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. In hoofdstuk II van de Successiewet (hierna: Sw, tekst 2009), getiteld “Bepaling van het belastbaar bedrag” is in artikel 21, vierde lid, bepaald dat de waarde van het in de verkrijging begrepen ondernemingsvermogen in aanmerking wordt genomen voor de waarde in het economische verkeer van dat vermogen met inbegrip van de voor overdracht vatbare goodwill, maar, in zoverre in afwijking van het vijfde lid, ten minste op de liquidatiewaarde.

4.1.2. Na hoofdstuk III van de Sw, getiteld “Tarief; berekening van het recht; vrijstellingen” is per 1 januari 2002 ingevoegd hoofdstuk IIIA, getiteld “Bedrijfsopvolging”. Tot 1 januari 2010 bestond hoofdstuk IIIA uit de artikelen 35b en 35c van de Sw. Ingevolge artikel 35b, eerste lid, van de Sw wordt op verzoek van de verkrijger op grond van artikel 35c van de Sw de waarde, dan wel een deel van de waarde, van in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen die zijn aangeduid in het tweede lid, aangemerkt als te conserveren waarde. In artikel 35c, tweede lid, van de Sw is bepaald dat op verzoek van de verkrijger 75 percent van de waarde van de in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 35b, tweede lid, van de Sw, nadat deze waarde is verminderd met de op grond van het eerste lid te conserveren waarde, wordt aangemerkt als te conserveren waarde (voorwaardelijk onbelast geconserveerde waarde).

4.1.3. Artikel 53b van de Sw, opgenomen in hoofdstuk VII, getiteld “Vermindering” bepaalt dat de verkrijger binnen een termijn van acht maanden aangifte doet indien binnen vijf jaren na de verkrijging zich een van de in het derde lid bedoelde gebeurtenissen voordoet. Het derde lid, onderdeel b, van artikel 53b van de Sw beschrijft de voor de onderhavige procedure relevante gebeurtenissen als volgt:

“b. indien het een verkrijging als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel b, betreft: de verkrijger tot de verkrijging behorende aandelen of winstbewijzen vervreemdt of een gedeelte van de in deze aandelen of winstbewijzen besloten liggende rechten vervreemdt, de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen zijn verkregen haar onderneming staakt of een gedeelte van die onderneming staakt dan wel een lichaam wordt waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het middellijk of onmiddellijk, beleggen van vermogen of een daarmee overeenkomende werkzaamheid.”

4.2.1. Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt is de waarde van het bungalowpark. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij aan de hiervoor onder 2.4 bedoelde brief van 1 april 2010 van de heer Tefera het vertrouwen mogen ontlenen dat de waarde van het bungalowpark mocht worden berekend met aftrek van een aankooprisico van 30%, conform het rapport van [B-BEDRIJF]. Uit deze brief kan, aldus eisers, worden afgeleid dat de heer Tefera deze aftrek toestond en voornemens was op de in deze brief beschreven wijze van de aangifte af te wijken. Verweerder bestrijdt dit standpunt. De brief van 1 april 2010 is niet juist, omdat de heer Tefera eraan voorbij gaat dat de waarde van het bungalowpark op grond van artikel 21, vierde lid, van de Sw op ten minste de liquidatiewaarde moet worden gesteld. Eisers kunnen aan deze onjuiste informatie geen vertrouwen ontlenen. Ook valt niet uit de brief af te leiden dat deze gaat over de aangifte successierecht. De brief kan ook over de aangifte inkomstenbelasting van eiseres gaan, bijvoorbeeld. Tot slot is niet duidelijk of de heer Tefera over alle relevante gegevens beschikte om iets te kunnen zeggen over de waarde van het bungalowpark. De brief van 1 april 2010 had op deze manier niet opgesteld mogen worden, aldus verweerder.

4.2.2. De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier het volgende af. Eiseres dient namens de erfgenamen de aangifte voor het recht van successie in bij de eenheid Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Hoofddorp. Laatstgenoemde eenheid ontvangt deze aangifte op 23 november 2009. Bij brief van 10 maart 2010 met als aanhef “Betreft Verzoek om informatie over aangifte recht van successie” verzoekt de heer Tefera van de laatstgenoemde eenheid eiseres om een specificatie en een taxatierapport van de onroerende zaken. Eiseres zendt de heer Tefera daarop een kopie van het taxatierapport van [B-BEDRIJF]. Op 1 april 2010 stuurt de heer Tefera de onder 2.4 geciteerde brief naar eiseres. Op 17 februari 2011 stuurt verweerder de onder 2.7 geciteerde brief naar de toenmalige gemachtigde van eisers.

4.2.3. Gelet op de duidelijke inhoud van de brief van 1 april 2010, de uitgewerkte cijfermatige conclusie aan het einde van deze brief en de afkomst daarvan (de heer Tefera, die tekent namens de inspecteur van de eenheid waaronder de erflater gelet op zijn woonplaats ressorteerde en die eerder onder verwijzing naar de behandeling van de aangifte recht van successie om informatie had verzocht) mochten eisers aan de brief van 1 april 2010 het vertrouwen ontlenen dat de Belastingdienst weloverwogen een standpunt innam en akkoord ging met de aftrek van 30% wegens het aankooprisico van een potentiële gegadigde voor het bungalowpark. De stelling van verweerder dat de brief van 1 april 2010 niet over de aangifte voor het recht van successie gaat, acht de rechtbank onbegrijpelijk gelet op de aanhef van de brief van 10 maart 2010 en de verwijzingen in de brief van 1 april 2010 naar de gegevens in de door eiseres namens de erfgenamen ingediende aangifte, zoals de in de aangifte genoemde waarde van € 53.100 (33,33% van € 159.294). Uit de brief van 1 april 2010 kan voorts worden afgeleid dat de heer Tefera over het rapport van [B-BEDRIJF] beschikte, zodat verweerder evenmin kan worden gevolgd in zijn standpunt dat eisers geen vertrouwen aan de brief kunnen ontlenen omdat de conclusies in deze brief niet op alle relevante gegevens zouden berusten.

4.2.4. Voor de rechtbank staat vast dat de brief van 1 april 2010 over de aangifte voor het recht van successie gaat en dat verweerder bij het opstellen van de brief van 17 februari 2011 niet over meer gegevens beschikte dan de heer Tefera op 1 april 2010. Los van het antwoord op de vraag of het standpunt van verweerder juist is dat de liquidatiewaarde van het bungalowpark hoger is dan de waarde in het economische verkeer en dat de op grond van de Sw te hanteren waarde gelijk is aan de door verweerder in beroep verdedigde waarde, is de rechtbank van oordeel dat voor eisers niet kenbaar was of had kunnen zijn dat het in de brief van 1 april 2010 ingenomen standpunt over het aankooprisico (beoordeeld volgens de door verweerder gehanteerde maatstaven) onjuist was. De brief is ondertekend namens de voor de erflater bevoegde inspecteur en bevat een analyse van de inhoud van het taxatierapport van [B-BEDRIJF]. Eisers, die dienen te worden beschouwd als leken op het gebied van het belastingrecht, behoefden er niet aan te twijfelen dat de mededelingen in deze brief over de invloed van het aankooprisico op de waardering van het bungalowpark leidend zouden zijn bij het opleggen van de aanslagen.

4.2.5. Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve. De waarde van de certificaten dient te worden vastgesteld met inachtneming van het aankooprisico van 30%. Nu de invloed van het aankooprisico het enige is dat partijen met betrekking tot de waardering verdeeld houdt, dient de waarde van het deel van de certificaten dat tot de nalatenschap behoort te worden bepaald op € 309.177.

4.3.1. Het tweede geschilpunt is of de BV een materiële onderneming drijft. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat sprake is van een materiële onderneming op eisers rust. Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van een materiële onderneming, omdat de BV het bungalowpark beheert, aanvullende diensten verleent, de bungalows renoveert en alles doet om het hoogste rendement te behalen. Voor de verhuur is een programma ontwikkeld op internet, dat ook voorkomt dat bungalows dubbel worden geboekt. Er is geen sprake van normaal vermogensbeheer, gelet op de bezettingsgraad, de geïnvesteerde bedragen en de verrichte werkzaamheden. De BV heeft een directeur en een beheerder in dienst, die alle voorkomende werkzaamheden verrichten. De BV heeft voorts een exploitatievergunning van de gemeente [PLAATSNAAM] en betaalt toeristenbelasting. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verhuur van bungalows op een vakantiepark normaal vermogensbeheer niet te boven gaat. Hetgeen eisers aanvoeren, leidt niet tot een ander oordeel. Bij verhuur van onroerend goed is niet snel sprake van een materiële onderneming, aldus verweerder.

4.3.2. De rechtbank stelt vast dat de BV personeel in dienst heeft, dat de bezettingsgraad van de bungalows hoog is, dat de BV in de afgelopen jaren aanzienlijke bedragen heeft geïnvesteerd in de renovatie van de bungalows en dat de BV ontwerpen voor nieuw te bouwen bungalows maakt. De rechtbank acht aannemelijk dat de directie van de BV alle administratieve werkzaamheden verricht en de beheerder alle beheerswerkzaamheden, waaronder de ontvangst van de huurders en het klein onderhoud. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat de certificaathouders zonder (extra) vergoeding meehelpen bij de renovatie en het groot onderhoud van het bungalowpark. Verweerder heeft de verklaringen ter zitting over de omvang van deze werkzaamheden niet weersproken en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat deze niet juist zouden zijn. De conclusie luidt dan ook dat de BV alle voorkomende werkzaamheden die samenhangen met en voortvloeien uit de exploitatie van het bungalowpark in eigen beheer uitvoert. De daadwerkelijke werkzaamheden gaan wat betreft omvang en aard passief vermogensbeheer te boven. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de BV inderdaad een materiële onderneming drijft, zoals eisers stellen.

4.3.3. Het gelijk is aan eisers. Nu sprake is van een materiële onderneming, is niet in geschil dat eisers een beroep kunnen doen op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.

4.4. Met inachtneming van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten dient de belaste verkrijging per erfgenaam als volgt te worden berekend:

Nalatenschap volgens de aangifte € 263.436

Aangegeven waarde certificaten € 53.100 -

€ 210.336

Waarde certificaten vóór belastinglatentie € 328.848

Voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde (75%) € 246.636 -

Belaste waarde certificaten € 82.212

Belaste verkrijging € 292.548

Af: aandeel latente inkomstenbelastingschuld (25% x € 19.678) € 4.919 -

€ 287.629

Per erfgenaam € 71.907

De aanslagen dienen te worden verminderd tot aanslagen opgelegd naar een belaste verkrijging van elk € 71.907. Verweerder zal voor de voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde conserverende aanslagen aan eisers moeten opleggen.

4.5. Gelet op het oordeel over het primaire standpunt van eisers komt de rechtbank aan behandeling van het subsidiaire standpunt niet toe.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eisers in verband met de behande¬ling van de bezwaren en de beroepen redelij¬kerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.965 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van vier samenhangende zaken).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslagen tot aanslagen opgelegd naar een belaste verkrijging van

€ 71.907 elk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.965;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en

mr. R. van Scharrenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.