Home

Rechtbank Leeuwarden, 15-05-2006, AX1993, 05/1894

Rechtbank Leeuwarden, 15-05-2006, AX1993, 05/1894

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
15 mei 2006
Datum publicatie
17 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2006:AX1993
Zaaknummer
05/1894
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:88, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:55

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet tegen de uitspraakop het verzoek tot herziening van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1894

Uitspraakdatum: 15 mei 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[X], wonende te [Z], opposante,

gemachtigde: [A].

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 19 januari 2006.

1. Behandeling van het verzet

1.1 Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het verzoek tot herziening van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van opposante (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, nu het verzoek niet ziet op een einduitspraak.

1.2 Bij brief van 1 maart 2006 heeft opposante verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3 De opposante is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.

1.4 Het verzet zou vervolgens ter zitting van 12 april 2006 worden behandeld. Opposante is (aangetekend) schriftelijk uitgenodigd om hierbij aanwezig te zijn, maar is niet ter zitting verschenen. Bij brief van 11 april 2006 heeft de gemachtigde van opposante een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter mr. J.W. Keuning, omdat tegen deze rechter een tuchtrechtelijke klacht op grond van artikel 46b e.v. van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zou zijn ingediend. Mr. Keuning heeft niet in het verzoek om wraking berust.

1.7 Op 12 april 2006 is het wrakingsverzoek behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij het verzoek om wraking is afgewezen.

1.8 De rechtbank heeft de behandeling van het verzet vervolgens voortgezet ter zitting van 12 april 2006. Namens de wederpartij is verschenen [B].

2. Feiten en de gronden van het verzet

2.1 Opposante heeft bij brief van 28 mei 2005 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 21 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat het voor dit verzoek verschuldigde griffierecht niet is voldaan.

2.2 De gemachtigde van opposante heeft bij brief van 30 augustus 2005, ingekomen bij de rechtbank op 1 september 2005, de rechtbank verzocht om de onder punt 2.1 bedoelde uitspraak te herzien.

2.3 Bij de in verzet bestreden uitspraak van de belastingkamer is het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard.

3. Gronden van het verzet

3.1 De gronden waarop opposante haar verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Opposante stelt zich - onder meer en samengevat - op het standpunt dat zij aan alle voorwaarden van een verzoek tot herziening heeft voldaan. De (grond voor de) niet-ontvankelijkverklaring is volgens opposante onrechtmatig. Opposante stelt voorts dat de rechter in de bestreden uitspraak niet onpartijdig zou zijn, nu hij eerdere zaken van haar heeft beoordeeld en de beroepen ongegrond heeft verklaard.

4. Beoordeling van het verzet

4.1 Op grond van artikel 8:88, eerste lid, Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien. Op grond van de tekst van voornoemd artikel en de parlementaire geschiedenis van deze bepaling moet een verzoek om herziening van een uitspraak, gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening, niet-ontvankelijk worden geacht. De Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 160) vermeldt namelijk het volgende:

"Partijen dienen in de gelegenheid te zijn, herziening van een onherroepelijke einduitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 en van de president van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 te vragen, indien deze uitspraak in het licht van nieuw gebleken feiten van vóór deze uitspraak geen stand meer kan houden".

4.2 Nu het verzoek om een voorlopige voorziening geen uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaak behelst, heeft de rechtbank het verzoek tot herziening van die uitspraak terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.3 De enkele omstandigheid dat de rechter die de bij verzet bestreden uitspraak heeft gedaan, eerder in zaken van opposante heeft geoordeeld, is onvoldoende grond voor het oordeel dat die rechter niet meer zonder (de schijn van) vooringenomen te zijn, heeft kunnen beslissen.

5. Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2006 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van T. Terpstra, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan opposante en de wederpartij in het bodemgeschil op: 16 mei 2006

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de wederpartij in het bodemgeschil binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het beroep in cassatie.