Home

Rechtbank Leeuwarden, 20-11-2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:105 AZ3108, 05/1735

Rechtbank Leeuwarden, 20-11-2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:105 AZ3108, 05/1735

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
20 november 2006
Datum publicatie
28 november 2006
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ3108
Zaaknummer
05/1735

Inhoudsindicatie

Nu ervan moet worden uitgegaan dat de op de afleveringsbewijzen geplaatste handtekeningen niet van eiser afkomstig zijn, acht de rechtbank onvoldoende controleerbaar of de hierop vermelde gegevens inzake de aanvoer van meststoffen op eisers bedrijf op waarheid berusten. Onder deze omstandigheid rechtvaardigt het enkele feit dat de desbetreffende op naam, adres en mestnummer van eiser gestelde afleveringsbewijzen en analyseverslagen in eisers administratie zijn aangetroffen niet de conclusie dat de daarop vermelde vier vrachten meststoffen daadwerkelijk op eisers bedrijf zijn aangevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1735

Uitspraakdatum: 20 november 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser], wonende te Sellingen, eiser,

en

de inspecteur van de Dienst Regelingen te Den Haag, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

1.0 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een naheffingsaanslag fosfaatheffing opgelegd ten bedrage van ƒ 20.390,-- (€ 9.252,58).

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 5 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 11 oktober 2005, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2006 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen de heer Z. Milikic.

1.6 Eiser heeft voor de zitting een afschrift van zijn pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan verweerder. Met instemming van partijen is deze pleitnota geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7 De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen een ter zitting naar voren gebrachte stelling nader te onderbouwen. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief (met bijlagen) van 24 februari 2006. Verweerder heeft vervolgens van de hem geboden mogelijkheid om hierop te reageren gebruik gemaakt bij brief (met bijlagen) van 16 maart 2006. Eiser heeft hierop bij brief van 5 april 2006 (met bijlagen) hierop een reactie gegeven, waarop verweerder bij brief van 8 mei 2006 heeft gereageerd.

1.8 Ter zitting van de rechtbank op 3 november 2006 te Leeuwarden heeft een nadere mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daarbij waren dezelfde personen als bij de vorige zitting aanwezig.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser exploiteerde in het jaar 2001 uitsluitend een akkerbouwbedrijf.

2.2 Eiser heeft op 29 juli 2002 zijn verfijnde aangifte Minas voor het jaar 2001 ingediend. In deze aangifte heeft hij onder meer vermeld dat hij in totaal 5.535 kilogram fosfaat, bestaande uit 5.480 kilogram fosfaat in dierlijke meststoffen en 55 kilogram fosfaat in overige organische meststoffen, heeft aangevoerd. Uitgaande van een totale afvoer van 5.535 kilogram fosfaat heeft eiser berekend dat hij geen fosfaatheffing is verschuldigd. Aldus heeft hij geen fosfaatheffing voldaan.

2.3 De door eiser in de hiervoor onder punt 2.2 bedoelde aangifte aangegeven hoeveelheid aangevoerde fosfaat in dierlijke meststoffen kwam overeen met de bij verweerder geregistreerde gegevens. Volgens deze gegevens is deze fosfaat in dierlijke meststoffen in totaal in 22 vrachten - waarvan 6 vrachten op 14 april 2001, 12 vrachten op 17 april 2001 en 4 vrachten op 15 juni 2001 - aan eiser geleverd.

2.4 Op 16 december 2004 heeft een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (AID) naar aanleiding van een bij eisers bedrijf ingestelde controle een Afdoeningsrapport Minas (het rapport) opgemaakt. Uit dit rapport volgt dat eiser, naast de hiervoor onder punt 2.3 bedoelde 22 vrachten dierlijke meststoffen, nog 11 vrachten dierlijke meststoffen - waarvan 9 vrachten op 9 april 2001 en 2 vrachten op 14 april 2001 - heeft aangevoerd. Deze vrachten dierlijke meststoffen waren op een op 15 november 2001 gedateerd verzoek van de leverancier, zijnde [bedrijf], bij verweerder als aanvoer op het bedrijf van [bedrijf]. geregistreerd, terwijl deze vrachten dierlijke mest daadwerkelijk op eisers bedrijf zijn aangevoerd. De fosfaat in deze 11 vrachten dierlijke meststoffen bedroeg 1.435 kilogram. Eiser heeft erkend dat deze 11 vrachten op zijn bedrijf zijn aangevoerd.

1.0 Na ontvangst van het rapport van de AID heeft verweerder geconcludeerd dat eiser in het jaar 2001 in totaal 6.970 kilogram fosfaat (5.535 kilogram vermeerderd met 1.435 kilogram) heeft aangevoerd. Uitgaande van een totale afvoer van 5.535 kilogram fosfaat heeft verweerder berekend dat eiser een bedrag van ƒ 20.390,-- (€ 9.252,58) aan fosfaatheffing is verschuldigd. Dit bedrag heeft verweerder bij de onderhavige naheffingsaanslag van eiser nageheven.

2.6 Eind april dan wel begin mei van het jaar 2001 is op eisers perceel landbouwgrond, kadastraal bekend als gemeente Vlagtwedde, sectie F, nummer 6395, voor rekening van [bedrijf], althans haar dochteronderneming [bedrijf], een mestbassin aangelegd. Genoemd perceel landbouwgrond stond voorheen - voor de kavelruil - kadastraal bekend als gemeente Vlagtwedde, sectie F, nummer 4964.

2.7 Bij notariële akte van 9 oktober 2001 heeft eiser ten aanzien van de aanleg van het mestbassin op zijn landbouwgrond zoals hiervoor bedoeld onder punt 2.6, ten behoeve van [bedrijf] het zelfstandig recht van opstal gedurende zeven jaar van een gedeelte van het desbetreffende perceel landbouwgrond gevestigd.

2.8 Op de naam van [bedrijf] stond bij verweerder op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Vlagtwedde, sectie F, nummer 4964 een mestopslag geregistreerd. Deze mestopslag is op 24 april 2001 bij verweerder aangemeld en is per 18 februari 2003 afgemeld. Zojuist genoemd perceel betreft hetzelfde perceel als hiervoor genoemd onder punt 2.6.

2.9 In juni 2001 waren al eisers percelen landbouwgrond beteeld met akkerbouwgewassen. Eiser was in het jaar 2001 niet in het bezit van een mestopslag.

2.10 Eiser heeft in het jaar 2001 uitsluitend door [bedrijf] te Vlagtwedde dierlijke mest op zijn grond laten uitrijden. Volgens door dit loonbedrijf bijgehouden overzichten, als bijlagen 51 tot en met 53 gevoegd bij het rapport van de AID, heeft dit loonbedrijf 29 vrachten dierlijke mest op eisers landbouwgrond uitgereden. De vier op 15 juni 2001 volgens de bij verweerder geregistreerde gegevens (zie hiervoor onder punt 2.3) aan eiser geleverde vrachten dierlijke meststoffen komen op deze overzichten niet voor.

2.11 De AID heeft in de administratie van eiser afleveringsbewijzen, zijnde de exemplaren bestemd voor de afnemer, met betrekking tot de volgens verweerders gegevens aan eiser op 15 juni 2001 geleverde vier vrachten dierlijke meststoffen aangetroffen. Op deze afleveringsbewijzen staat onder rubriek 2 "Gegevens afname" steeds eisers naam, adres en mestnummer vermeld. De AID heeft eveneens in eisers administratie de op 29 juni 2001 gedagtekende en aan eiser geadresseerde analyseverslagen ter zake van deze vier vrachten gevonden. Uit deze analyseverslagen volgt dat de fosfaat in deze vier vrachten dierlijke meststoffen 650 kilogram bedroeg.

2.12 Eiser is, nadat hij de in zijn administratie aanwezige bescheiden - waaronder de hiervoor onder punt 2.11 bedoelde afleveringsbewijzen en analyseverslagen - had gecontroleerd, tot de conclusie gekomen dat de volgens zijn administratie aangevoerde fosfaat in dierlijke meststoffen niet strookte met de met de leverancier van de mest, zijnde (een onderneming behorende tot) [bedrijf], gemaakte afspraken. Hierop heeft hij in september 2001 met [bedrijf] contact gezocht. [bedrijf] heeft eiser toegezegd de gemaakte fouten recht te zetten. In verband met deze toezegging heeft [bedrijf] bij het hiervoor onder punt 2.4 bedoelde verzoek de onder dat punt bedoelde 11 vrachten dierlijke meststoffen - ten onrechte - als aanvoer op het bedrijf van [bedrijf]. laten registreren.

Geschil

3.1 Ter zitting van 3 november 2006 hebben partijen het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of verweerder terecht 650 kilogram fosfaat in de - volgens de bij hem geregistreerde gegevens - op 15 juni 2001 op eisers bedrijf aangevoerde vier vrachten dierlijke meststoffen in de naheffingsaanslag heeft begrepen. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of bedoelde vier vrachten dierlijke meststoffen al dan niet op eisers bedrijf zijn aangevoerd.

3.2 Eiser heeft stellig bestreden dat op 15 juni 2001 vier vrachten dierlijke meststoffen op zijn bedrijf zijn aangevoerd. Hierbij heeft eiser gewezen op de hiervoor onder de punten 2.9 en 2.10 vermelde feiten, waaruit volgens hem volgt dat het onvoorstelbaar is dat hij de desbetreffende mest zou hebben aangevoerd. Gelet op onder meer de hiervoor onder de punten 2.6 tot en met 2.8 weergegeven feiten, acht eiser het veeleer voorstelbaar dat de desbetreffende vier vrachten mest in het bij verweerder op naam van [bedrijf] geregistreerde mestbassin zijn aangevoerd. Hoewel eiser met betrekking tot deze vier vrachten mest de voor de afnemer bestemde exemplaren van de afleveringsbewijzen - waarop zijn naam, adres en mestnummer staan vermeld - alsmede de analyseverslagen heeft ontvangen, kan hieruit volgens eiser niet worden afgeleid dat hij de desbetreffende mest daadwerkelijk heeft aangevoerd. De desbetreffende afleveringsbewijzen heeft hij namelijk nimmer ondertekend, terwijl hij na controle van de bij hem aanwezige bescheiden direct contact heeft gezocht met [bedrijf] De in zijn brief van 2 december 2004 (bijlage 56 van het rapport) aan de AID gegeven verklaring dat hij de desbetreffende vier vrachten mest voor najaarsaanwending heeft laten aanvoeren, heeft eiser herroepen.

3.3 Verweerder heeft volhard in zijn stelling dat op 15 juni 2001 vier vrachten dierlijke meststoffen op eisers bedrijf zijn aangevoerd. Hierbij heeft hij gewezen op de omstandigheid dat de AID bij eiser ter zake van deze vier vrachten mest de afleveringsbewijzen en analyseverslagen heeft aangetroffen, waarop eisers naam, adres en mestnummer staan vermeld. Het bevreemdt verweerder dat eiser - zo hij de desbetreffende mest daadwerkelijk niet heeft aangevoerd - niet onmiddellijk na ontvangst van de afleveringsbewijzen en analyseverslagen contact met de leverancier heeft opgenomen. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser bij brief van 2 december 2004 (bijlage 56 van het rapport) aan de AID heeft verklaard dat hij de desbetreffende vier vrachten mest voor najaarsaanwending heeft laten aanvoeren.

3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

Vooreerst en vooraf

4.1 De rechtbank acht geloofwaardig dat eiser - naar hij ter zitting van 16 februari 2006 heeft verklaard - zijn beroepschrift op 7 oktober 2005, dus vóór het einde van de beroepstermijn, ter post heeft bezorgd. Nu het beroepschrift in de zevende week na aanvang van de beroepstermijn door de rechtbank is ontvangen, is de rechtbank - gelet op het bepaalde in artikel 6:9 van de Awb - van oordeel dat eiser zijn beroepschrift tijdig heeft ingediend bij de rechtbank. De rechtbank acht eiser derhalve ontvankelijk in zijn beroep.

Omtrent het eigenlijke geschil

4.2 Ter zake van de verfijnde mineralenheffing wordt op grond van artikel 23, eerste lid, van de Meststoffenwet, zoals deze gold voor het jaar 2001, een heffing geheven naar de belastbare hoeveelheid mineralen in een kalenderjaar in kilogrammen fosfaat.

4.3 Op grond van artikel 24 van de Meststoffenwet wordt de belastbare hoeveelheid mineralen bepaald door de hoeveelheid aangevoerde mineralen te verminderen met de hoeveelheid afgevoerde mineralen en het toelaatbare mineralenverlies.

4.4 Bij aflevering van dierlijke meststoffen dient op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet (het Besluit) door de leverancier en de afnemer een afleveringsbewijs te worden opgemaakt. Op grond van het derde lid van artikel 7 van het Besluit wordt het afleveringsbewijs overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze, volledig en naar waarheid ingevuld en door de leverancier en de afnemer ondertekend. Artikel 11, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat, indien dierlijke meststoffen worden geanalyseerd, de leverancier het afleveringsbewijs binnen twee weken na de aflevering van de dierlijke meststoffen aan het laboratorium zendt.

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank rust op verweerder - bij gemotiveerde betwisting door eiser - de last zijn stelling aannemelijk te maken dat op 15 juni 2001 vier vrachten dierlijke meststoffen op eisers bedrijf zijn aangevoerd. Verweerder heeft deze stelling onderbouwd zoals hiervoor weergegeven onder punt 3.3.

3.5 De rechtbank acht verweerder niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Nu verweerder ter zitting desgevraagd - tegenover de stellige betwisting van eiser - niet heeft kunnen aangeven dat de ter zake van de desbetreffende vier vrachten mest opgemaakte afleveringsbewijzen door of namens eiser zijn ondertekend, gaat de rechtbank er vanuit dat de op deze afleveringsbewijzen geplaatste handtekeningen niet van eiser, dan wel een door hem aangewezen vertegenwoordiger, afkomstig zijn. De rechtbank acht aldus onvoldoende controleerbaar of de op desbetreffende afleveringsbewijzen vermelde gegevens inzake de aanvoer van meststoffen op eisers bedrijf op waarheid berusten. Onder deze omstandigheid kan het enkele feit dat in eisers administratie ter zake van de desbetreffende vier vrachten mest exemplaren van de op naam adres en mestnummer van eiser gestelde afleveringsbewijzen en analyseverslagen zijn aangetroffen, naar het oordeel van de rechtbank niet tot conclusie leiden dat deze vier vrachten mest daadwerkelijk op eisers bedrijf zijn aangevoerd. Deze conclusie acht de rechtbank te meer niet gerechtvaardigd, nu eiser na controle van de bij hem aanwezige bescheiden uit eigen beweging binnen een redelijke termijn na ontvangst van de desbetreffende afleveringsbewijzen en analyseverslagen contact heeft gezocht met [bedrijf] en bovendien niet kan worden uitgesloten dat - gelet op de hiervoor onder de punten 2.6 tot en met 2.10 vermelde feiten in onderling verband en samenhang bezien - de desbetreffende vier vrachten mest zijn aangevoerd in het op eisers landbouwgrond geplaatste en op 24 april 2001 bij verweerder op naam van [bedrijf] geregistreerde mestbassin. Aangaande de door eiser aan de AID gegeven verklaring dat hij de desbetreffende vier vrachten mest voor najaarsaanwending heeft laten aanvoeren, overweegt de rechtbank dat het eiser vrij stond om op die verklaring terug te komen en dat hij gemotiveerd - waarbij hij erop heeft gewezen dat hij niet in bezit is van een mestopslag - heeft uitgelegd dat deze verklaring niet juist kon zijn.

3.6 Nu verweerder de door hem gestelde aanvoer op eisers bedrijf van vier vrachten dierlijke meststoffen op 15 juni 2001 niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft hij de in deze vier vrachten dierlijke meststoffen geanalyseerde 650 kilogram fosfaat naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte in de naheffingsaanslag betrokken. Derhalve zal de rechtbank de onderhavige naheffingsaanslag verminderen met een bedrag van ƒ 13.000,-- (650 kilogram fosfaat maal ƒ 20,--) tot een bedrag van ƒ 7.390,-- ofwel € 3.353,--.

3.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers beroep doel treft.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.353,--;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37,-- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2006 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.