Rechtbank Leeuwarden, 10-06-2006, BC2684, AWB 06/111
Rechtbank Leeuwarden, 10-06-2006, BC2684, AWB 06/111
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 juni 2006
- Datum publicatie
- 25 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2006:BC2684
- Zaaknummer
- AWB 06/111
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag fosfaatheffing. Uitgaan van analysewaarden, nu geen heranalyse is aangevraagd. Niet alsnog van forfaitaire waarden uitgaan.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/111
Uitspraakdatum: 10 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Dienst regelingen te Assen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een naheffingsaanslag opgelegd in de fosfaatheffing van € 4.338,--.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2006 te Leeuwarden.
Eiser is aldaar in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mevrouw mr. J. de Ruiter. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank nog een tweetal MINAS-onderzoeksverslagen van het analysebureau BLGG te Oosterbeek, d.d. 25 april 2003 en 7 juli 2003, overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Eiser heeft een landbouwbedrijf. Voor de bemesting van de grond wordt dierlijke mest aangevoerd. Eiser doet in het kader van het zogenaamde Mineralenaangiftesysteem (MINAS) van de Meststoffenwet verfijnde aangifte.
2.2 Eiser heeft in 2003 op zijn bedrijf vier vrachten kalvermest aangevoerd. Ten behoeve van de aflevering van deze vier vrachten mest zijn vier afleveringsbewijzen opgesteld met de nummers: 1009823612, 1009823620, 1023134896 en 1023135086. Op deze afleveringsbewijzen worden respectievelijk 14 april 2003, 14 april 2003, 14 juni 2003 en 14 juni 2003 als afleveringsdata vermeld. De leverancier doet eveneens verfijnde aangifte.
2.3 Het analysebureau BLGG te Oosterbeek heeft op respectievelijk 25 april 2003 en 7 juli 2003 aan de hand van een mengmonster een MINAS-onderzoeksverslag voor deze partijen mest opgesteld. De analyses van deze mest resulteerde in een fosfaataanvoer van
- samen - in totaal 679 kilogram. Op beide verslagen wordt als toelichting vermeld: "U kunt een heranalyse aanvragen tot 10 dagen na datum verslag van het eerst uitgevoerde onderzoek. Heranalyse is slechts éénmaal mogelijk." Eiser heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
2.4 Op 31 augustus 2004 heeft verweerder de verfijnde aangifte mineralenheffingen
2003 van eiser ontvangen. Op deze aangifte heeft eiser geen bedragen aan verschuldigde fosfaatheffing en stikstofheffing ingevuld. Verweerder heeft na controle de verschuldigde fosfaatheffing op € 4.338,-- en de stikstofheffing op nihil vastgesteld, waarna verweerder op 19 mei 2005 aan eiser een naheffingsaanslag fosfaatheffing ter hoogte van voormeld bedrag heeft opgelegd. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de naheffingsaanslag gehandhaafd.
3. Het geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder voor het jaar 2003 aan eiser terecht een naheffingsaanslag ter hoogte van € 4.338,-- wegens verschuldigde fosfaatheffing heeft opgelegd.
3.2 Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe is door eiser aangevoerd dat er in het jaar 2003 dunne kalvermest is aangevoerd van een kalvermester uit dezelfde opslag en onder dezelfde omstandigheden als in voorafgaande jaren mest is afgenomen. Eiser acht het dan ook onbegrijpelijk dat in het jaar 2003 het fosfaatgehalte elf keer zo hoog zou liggen dan in het daaraan voorafgaande jaar. Bovendien kan volgens eiser fraude niet worden uitgesloten bij de monsterneming uit de opslag, omdat er geen controle was tijdens de monsterneming. Eiser stelt voorts dat niet om een heranalyse is gevraagd, omdat eerder bij een afwijkende opgave door Oosterbeek B.V. zelf een correctie werd uitgevoerd en daar nu ook weer van werd uitgegaan. Eiser stelt dat uit de Mesttabellen 2003 blijkt dat dunne kalvermest vrij lage fosfaat- en stikstofgehalten heeft. Door ophoping van mineralen in de mestkelder door ontmenging kunnen de monsterwaarden een vertekend beeld geven. De wijze van bemonsteren van mest is daarom te onnauwkeurig en voldoet niet aan de wettelijke eisen. Bovendien mag volgens de regelgeving de monstername tot maximaal 15 % afwijken van de gemiddelde gehalten, terwijl in dit geval het afwijkingspercentage vele malen hoger ligt. Eiser is van mening dat bij het vaststellen van de naheffingsaanslag alsnog moet worden uitgegaan van de (lagere) forfaitaire fosfaat-gehalten in de mest.
3.3 Verweerder bestrijdt eisers grieven.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 In artikel 22 van de Meststoffenwet worden heffingen geheven onder de naam "verfijnde mineralenheffingen".
4.2 De belastbare hoeveelheid mineralen wordt in gevolge artikel 24 van de Meststoffenwet bepaald door achtereenvolgens:
a. bij elkaar op te tellen:
1°. de hoeveelheid aangevoerde mineralen en
2°. indien het de belastbare hoeveelheid mineralen uitgedrukt in kilogrammen stikstof betreft, de stikstofbinding door het gewas,
en
b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid te verminderen met:
1°. de hoeveelheid afgevoerde mineralen en
2°. het toelaatbare mineralenverlies.
Als de som van de onder punt a en b beschreven posten een positief resultaat geeft dan moet de aangifteplichtige een mineralenheffing (een stikstof- en/of fosfaatheffing) betalen.
4.3 Artikel 7 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Bij aflevering van dierlijke meststoffen wordt door de leverancier en de afnemer een afleveringsbewijs opgemaakt.
2. Het afleveringsbewijs vermeldt onder meer:
a. de in bijlage C bij de wet genoemde mestcode die op de afgeleverde dierlijke meststoffen van toepassing is;
b. het gewicht van de afgeleverde dierlijke meststoffen;
c. de mestnummers waaronder de leverancier en de afnemer bij het Bureau Heffingen zijn geregistreerd;
d. de naam en het adres van de leverancier en de afnemer.
3. Het afleveringsbewijs wordt overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze, volledig en naar waarheid ingevuld en door de leverancier en de afnemer ondertekend.
4.4 In artikel 9, eerste lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen juncto de artikelen 52 en 53, onderdeel d, van de Meststoffenwet is bepaald dat binnen tien dagen na verzending van de resultaten van de analyse door het laboratorium, door de betrokkenen heranalyse kan worden aangevraagd.
4.5 Artikel 2, eerste lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen bepaalt dat indien een bedrijf, waarop artikel 14 of 38 van de Meststoffenwet van toepassing is, een vracht dierlijke meststoffen aanvoert waarvan overeenkomstig deze regeling een monster is genomen, welk monster dan wel een mede daaruit samengesteld mengmonster wordt geanalyseerd, wordt, in afwijking van artikel 17, tweede lid, van de Meststoffenwet, de hoeveelheid met deze vracht aangevoerde dierlijke meststoffen vastgesteld op basis van het gewicht en het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte, van deze meststoffen.
4.6 Uit de onder punt 2.2 en 2.3 vermelde vaststaande feiten blijkt dat op 14 april 2003 en 14 juni 2003 in totaal vier vrachten kalvermest op het bedrijf van eiser zijn aangevoerd. Voorts blijkt dat op 25 april 2003 en 7 juli 2003 door het analysebureau BLGG te Oosterbeek aan de hand van mengmonsters MINAS-onderzoeksverslagen van deze vrachten mest zijn opgesteld, hetgeen resulteerde in een fosfaataanvoer van - samen - in totaal 679 kilogram fosfaat. Tevens staat vast dat eiser jegens de monsternemer de analysegegevens uit dat rapport heeft geaccepteerd doordat hij niet binnen tien dagen een verzoek om de onder punt 4.4 omschreven heranalyse te laten uit voeren heeft aangevraagd. Doordat er geen heranalyse is aangevraagd mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank derhalve bij de berekening van de verschuldigde mineralenheffingen uitgaan van de analysewaarden van de aangevoerde mest en staat naar het oordeel van de rechtbank tevens de representativiteit van het monster vast.
4.7 Eisers stelling dat het analysebureau in het voorafgaande jaar eigener beweging een heranalyse heeft uitgevoerd, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat eiser daaraan het vertrouwen mocht ontlenen dat dit ook in 2003 zou gebeuren en hijzelf een verzoek om heranalyse achterwege kon laten. De stelling van eiser dat bij de monsterneming fraude is gepleegd, acht de rechtbank te weinig onderbouwd en daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.8 Naar het oordeel van de rechtbank stuit het verzoek van eiser om bij de onder 2.2. bedoelde partijen mest alsnog van de forfaitaire waarden uit te gaan, reeds af op het feit dat eiser over het jaar 2003 heeft gekozen om voor de MINAS verfijnde aangifte te doen. Indien en voor zover eiser bedoeld zou hebben te stellen alsnog forfaitaire aangifte over het jaar 2003 te willen doen, zodat hij alsdan voor het jaar 2003 wel onder het forfaitaire regime zou vallen, zou artikel 2, eerste lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische stoffen, weergegeven onder punt 4.5, verhinderen dat bij deze partij mest van de forfaitaire waarden wordt uitgegaan. Immers, vaststaat dat de bedoelde mest afkomstig is van een bedrijf dat verfijnde aangifte doet. In voormeld artikel is voor die situatie een voorziening getroffen om te voorkomen dat bij de aanvoer van dierlijke meststoffen van een verfijnd bedrijf een voordeel kan ontstaan door met de forfaitaire waarden te rekenen. Om die reden wordt zelfs in het geval een bedrijf onder het forfaitaire regime een vracht dierlijke meststoffen aanvoert dat afkomstig is van een bedrijf met een verfijnd regime en waarvan een monster is genomen, de hoeveelheid van deze vracht vastgesteld op basis van de werkelijke gehalten aan fosfaat en aan stikstof in plaats van op basis van de eventueel lagere forfaitaire normen.
4.9 Nu eiser ter zitting de hoogte van de naheffingsaanslag verder niet heeft bestreden, is de onderhavige naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld.
4.10 Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr.dr. P. van der Wal. De beslissing is op 10 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.