Rechtbank Leeuwarden, 12-09-2006, BD3857, AWB 06/391
Rechtbank Leeuwarden, 12-09-2006, BD3857, AWB 06/391
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 september 2006
- Datum publicatie
- 13 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2006:BD3857
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2008:BC9514
- Zaaknummer
- AWB 06/391
Inhoudsindicatie
Depothouder is geen ondernemer.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/391
Uitspraakdatum: 12 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H36) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (:IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.188 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 377.
2.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2006 de aanslag gehandhaafd.
2.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 1 februari 2006 beroep ingesteld.
2.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
2.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2006 te Leeuwarden.
Eiser is daar verschenen bij gemachtigde J. Sierts. Eisers gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgelezen en overhandigd aan de rechtbank en verweerder. Namens verweerder is verschenen mr. E. J. Th. Zuidhof.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser, geboren op [datum] 1974, studeerde tot medio 2002 aan de Hanze Hogeschool te Groningen.
2.2 Op 25 september 2002 heeft eiser met [X] B.V. te [A] (hierna: [X]) een distributieovereenkomst gesloten. De overeenkomst houdt in dat eiser tegen een afgesproken vergoeding de distributie van een aantal landelijke dagbladen zal verzorgen. Hij kan zich hierbij laten bijstaan door krantenbezorgers. De overeenkomst is ingegaan op 30 september 2002.
2.3 Op 30 september 2002 heeft eiser met [Y] B.V te Groningen (hierna: [Y]) een overeenkomst van opdracht voor depothouders gesloten. Eiser krijgt hiervoor een maandelijkse vergoeding.
2.4 Met dagtekening 21 januari 2004 heeft eiser zich bij verweerder gemeld als startende ondernemer. Eiser heeft dit gedaan door het invullen van een standaardformulier "Opgaaf gegevens startende onderneming". Naar aanleiding van de melding als startende ondernemer is aan eiser een omzetbelastingnummer toegekend. Tevens is aan hem op 2 februari 2004 een positieve verklaring inzake de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen toegezonden. Deze verklaring heeft betrekking op 2004. In de verklaring staat onder andere de volgende zin:
"U ontvangt deze verklaring omdat ik u, volgens de criteria van die de Belastingdienst hanteert, voorlopig als ondernemer voor de inkomstenbelasting beschouw. Voor de heffing van inkomstenbelasting wordt het oordeel over het ondernemerschap pas achteraf vastgesteld, op basis van feiten uit de voorafgaande periode. Het is dus mogelijk dat het oordeel over het ondernemerschap achteraf anders luidt dan het oordeel in deze verklaring."
2.5 Over het jaar 2003 heeft eiser de volgende inkomsten genoten:
a. € 8.312 loon [Z] B.V. (loonheffing € 699)
b. € 734 loon I[Q] (geen loonheffing ingehouden)
c. € 4.485 loon [Y] (geen loonheffing ingehouden)
d. € 3.405 [X] als honorarium € 2.847 en onkostenvergoeding € 558, welke vergoeding buiten de aanslag is gelaten.
2.6 De inkomsten ad a zijn door eiser in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2003 aangegeven als loon uit dienstbetrekking, de overige bedragen ad b, c en d als winst uit onderneming. Eiser heeft ter zake van het door hem gestelde ondernemerschap, € 8.325 als starters- en zelfstandigenaftrek op zijn inkomen in mindering gebracht. Voorts heeft eiser op basis van de zogenaamde "12%-regeling" € 1.012 als beroepskostenaftrek opgevoerd in zijn aangifte IB/PVV 2003.
2.7 Eiser heeft in verband met zijn studie aan de Hanzehogeschool vanaf 2000 als studiefinanciering een studielening genoten. De over deze studielening in 2003 verschuldigde rente van € 1.061 heeft eiser als aftrekpost in zijn aangifte opgenomen.
2.8 Verweerder is bij de vaststelling van de (definitieve) aanslag IB/PVV 2003, gedagtekend 4 augustus 2005, afgeweken van eisers aangifte door de inkomsten onder punt 2.5 ad b, c en d niet aan te merken als winst uit onderneming maar resultaat uit overige werkzaamheden. Om die reden heeft verweerder tevens de door eiser in zijn aangifte IB/PVV 2003 opgevoerde starters- en zelfstandigenaftrek geschrapt. Tevens heeft verweerder de beroepskostenaftrek alsmede de rente op de studielening niet in aftrek toegestaan. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 16.188 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 377 vastgesteld.
3. Geschil
3.1 In geding zijn de antwoorden op de volgende vragen:
a. Heeft eiser winst uit onderneming heeft genoten, en zo ja, komt hij in dat geval als ondernemer in aanmerking voor starters- en zelfstandigenaftrek?
b. Komt eiser in aanmerking voor de 12%-regeling voor de kostenaftrek?
c. Kan eiser de rente met betrekking tot de studielening als persoonsgebonden aftrekpost als opvoeren?
3.2 Eiser is van mening dat hij in 2003 (onder meer) winst uit onderneming heeft genoten. Eiser is daarom ondernemer en komt derhalve in aanmerking voor starters- en zelfstandigenaftrek. Eiser stelt dat hij met meerdere opdrachtgevers een contract heeft afgesloten, voor wie hij vanuit een distributiepunt de kranten door 19 bezorgers bij de abonnees laat bezorgen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in de pleitnota de volgende werkzaamheden opgesomd:
- bewaakt de kwaliteit van de bezorging vanaf het distributiepunt;
- is verantwoordelijkheid voor de ontvangst van de kranten en de controle en verdeling van de kranten aan de bezorgers aan de hand verdeellijsten;
- controleert het aantal afgeleverde kranten/eenheidspakken voordat deze zijn afgeteld voor de bezorgers;
- in het geval er te weinig kranten zijn dan dient hij dat door te geven aan afdeling distributie van het servicekantoor;
- draagt zorg voor voldoende bezorgers en voor vervanging als een vaste bezorger afwezig is;
- bezorgt de opengevallen wijken zelf, als daarvoor geen bezorger is;
- ondersteunt en motiveert de bezorgers en bespreekt klachten van abonnees met de betreffende bezorger;
- maakt looplijsten voor de bezorgers en houdt deze bij;
- deelt in overleg met de rayonmanager nieuwe wijken in of wijzigt een wijk als dat nodig is;
- beheert het distributiepunt en het aanwezige (werk)materiaal;
- stelt nieuwe bezorgers aan;
- beslist of een bezorger zijn werkzaamheden moet stoppen, wanneer deze zijn werk niet goed doet;
- houdt mutatielijsten van de bezorgers bij en dient deze op tijd in ten behoeve van de betaling van de bezorgers en stelt daartoe de afrekeningsstaten op;
- vult het risico-inventarisatie- en - evaluatieformulier in en stelt, in overleg met de rayonmanager, een plan van aanpak op;
- verricht vele andere handelingen om gegevens van de bezorger boven water te krijgen;
- verricht vele administratieve werkzaamheden met betrekking tot de opdrachtgevers van in totaal 19 bezorgers, nog afgezien van eisers eigen administratieve werkzaamheid en andere zakelijke werkzaamheden.
Eiser verrichtte deze werkzaamheden in 2003 iedere ochtend van 5.00 tot 7.00 uur - met uitzondering van de zondagochtend - vanuit het distributiepunt in [B]. Daarnaast stelt eiser in 2003 op de maandagen en de donderdagen vanaf 14.00 uur in [C] tevens kranten en reclamefolders te hebben bezorgd. Op maandag en donderdag betrof het de [E-krant] en soms de [F-krant], terwijl op donderdag ook nog de [G-krant] werd bezorgd. Daarnaast bezorgde hij op maandag reclamefolders in geheel [C]. Op de maandagen werkte hij tot ongeveer 21.00 uur en op de donderdagen tot ongeveer 19.30 uur. Eiser heeft geen urenregistratie bijgehouden, maar schat dat hij in 2003 in zijn onderneming ongeveer 1.500 uur werkzaam is geweest. De investeringen in zijn onderneming heeft eiser gedaan in de vorm van het aanschaffen van een personal computer alsmede de aanschaf van een fiets in een zwaardere uitvoering, die geschikt is voor het bezorgen van kranten en reclamefolders. Voorts wijzen een omzetbelastingnummer, een positieve verklaring inzake de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen alsmede een VAR-verklaring er volgens eiser op dat de door hem verrichte werkzaamheden als winst uit een onderneming dienen te gelden.
3.3 Verweerder bestrijdt eisers grieven, waarbij verweerder met betrekking tot de starters- en zelfstandigenaftrek primair van mening is dat er geen sprake is van ondernemerschap, terwijl eiser subsidiair niet voldoet aan het wettelijke urencriterium van 1225 uren.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Is er sprake van winst uit onderneming?
4.1 In artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: Wet IB 2001) wordt winst uit onderneming (winst) gedefinieerd als het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. In de jurisprudentie is voor het begrip "onderneming" aansluiting gezocht bij de in de bedrijfseconomische gebruikelijke omschrijving dat een onderneming een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid is, waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke proces, winst te behalen.
4.2 Gelet op de onder punt 3.2 door eiser aangedragen opsomming van zijn werkzaamheden, stelt de rechtbank vast dat eiser werkt als depothouder voor drie opdrachtgevers, maar dat hij voor derden niet kenbaar zelfstandig optreedt. Eiser kan niet voor eigen rekening een klantenkring van abonnees van zijn opdrachtgever opbouwen. De abonnees betalen rechtstreeks aan eisers opdrachtgevers. De hoogte van de door eiser van zijn opdrachtgevers ontvangen vergoeding is vooraf eenzijdig door laatstgenoemden vastgesteld. Niet gesteld is dat de bezorgers door eiser worden betaald en mocht dat wel het geval zijn dan worden de door de bezorgers betaalde bedragen door zijn opdrachtgever aan hem vergoed. Het debiteurenrisico is niet voor rekening van eiser, maar voor dat van zijn opdrachtgever. Ditzelfde geldt met betrekking tot het voorraadrisico. Weliswaar ontvangt eiser van [Y] een vergoeding van € 0.05 per abonnee, maar dat houdt naar het oordeel van de rechtbank nog geen debiteurenrisico in, hoogstens de kans op lagere (of hogere) inkomsten. Voor wat betreft de door eiser genoemde personal computer, is ter zitting tussen partijen komen vast te staan dat deze in 2004 is aangeschaft en reeds daarom al niet als investering kan gelden. De door eiser in 2003 aangeschafte verzwaarde fiets is als investering onvoldoende om te kunnen concluderen tot ondernemerschap.
4.3 Vorenstaande feiten en omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat niet gezegd kan worden dat eiser met zijn werkzaamheden als depothouder voor eigen rekening een onderneming drijft. De starters- en zelfstandigenaftrek, die op grond van het bepaalde in de artikelen 3.76 en 3.77 van de Wet IB 2001 wordt toegepast ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet, komt hem derhalve niet toe. De door eiser verrichte werkzaamheden als depothouder en het bezorgen van kranten en reclamefolders moeten naar het oordeel van de rechtbank als resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.90 Wet IB 2001 worden aangemerkt.
4.4 De toekenning van een omzetbelastingnummer, nog daargelaten dat dit pas in 2004 is gebeurd, kan naar het oordeel van de rechtbank bij eiser niet het in rechte te honoreren vertrouwen hebben gewekt dat verweerder hem als ondernemer aanmerkte, reeds daarom niet, omdat voor de inkomstenbelasting een ander ondernemersbegrip geldt dan voor de omzetbelasting. Dat aan eiser een positieve verklaring inzake de verplichte ziekenfondsverzekering is toegezonden, kan eveneens niet tot een andersluidend oordeel leiden daar, zoals blijkt uit punt 2.4, dit niet als een bewuste standpuntbepaling van verweerder omtrent het ondernemerschap kan worden gezien. Nu verweerder het bestaan van een aan eiser afgegeven VAR-verklaring als bedoeld in artikel 3.156 Wet IB 2001 heeft ontkend, in welke verklaring volgens eiser de door hem verrichte werkzaamheden door verweerder als winst uit een onderneming worden aangemerkt, maar eiser de betreffende verklaring als bewijsstuk niet heeft overgelegd, gaat de rechtbank aan het bestaan van deze verklaring voorbij.
de zogenaamde 12%-regeling
4.5 Met de invoering van de Wet IB 2001 is per 1 januari 2001 met de beroepskostenaftrek de zogenaamde 12%-regeling uit de Wet op de inkomstenbelasting 1964 komen te vervallen. Voor zover eiser zich beroept op het vertrouwensbeginsel dat verweerder de 12%-aftrekregeling vaker heeft toegepast, kan zijn beroep ook niet slagen. Verweerder ontkent dat op dit punt een dergelijk beleid wordt gevoerd of dat in soortgelijke gevallen anders is beslist, terwijl eiser met de enkele mededeling dat dit in het verleden wel is gebeurd, het bestaan van dergelijke gevallen niet aannemelijk heeft gemaakt. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat weliswaar bij de aanslagregeling IB over het jaar 2001 wel een kostenaftrek van 12% van de ontvangsten over dat jaar is geaccepteerd, maar wel met de nadrukkelijke mededeling dat vanwege het geringe bedrag van € 92, voor dat jaar voor een praktische oplossing is gekozen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hieraan niet het vertrouwen mogen ontlenen dat een dergelijke opstelling ook voor de toekomst zou gelden.
4.6 De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser de hoogte van de gestelde kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. De gestelde kosten vanwege de aanschaf van een personal computer zijn immers eerst in 2004 gemaakt, terwijl eiser de hoogte van de aanschafkosten van een fiets ten behoeve van de krantenbezorging niet aannemelijk heeft gemaakt met overlegging van een aankoopfactuur-/nota.
ten aanzien van de aftrek kosten studielening
4.7 Met betrekking tot de door eiser over het jaar 2003 betaalde rente op zijn studielening verwijst de rechtbank, gelijk verweerder heeft gedaan, naar de Invoeringswet Wet IB 2001, artikel I onderdeel Asb. Dit onderdeel is door middel van een amendement in de Wet IB 2001 opgenomen. Uit de toelichting op dat amendement blijkt: "Deze overgangsregeling geldt vanwege de verwijzing naar artikel 45, 5e lid, onder 2e, van de Wet op de IB 1964 niet voor schulden als bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering, nu het vervallen van de specifieke aftrekbaarheid van renten van die schulden direct wordt gecompenseerd door een verlaagd rentetarief dat vanaf 2001 in de Wet Studiefinanciering 2000 wordt gehanteerd". Nu door verweerder onweersproken is gesteld dat de studielening in elk geval deels van de periode voor 2001 dateert, heeft verweerder de rente op die lening terecht niet in aftrek toegestaan. Dat laatste geldt eveneens voor zover de door eiser betaalde rente betrekking heeft op een na 1 januari 2001 aangegane studielening, omdat de Wet IB 2001 daartoe geen mogelijkheid biedt.
4.8 Nu namens eiser ter zitting is bevestigd dat, voor het geval de rechtbank geen ondernemerschap aanwezig zou achten, de opgelegde aanslag cijfermatig niet wordt bestreden en evenmin is gebleken dat deze onjuist is, leidt dit tot de gevolgtrekking dat de bij de aanslag vastgestelde belastbare inkomens juist zijn.
4.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2006 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.