Home

Rechtbank Leeuwarden, 23-03-2007, BA3582, AWB 06/1006

Rechtbank Leeuwarden, 23-03-2007, BA3582, AWB 06/1006

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
23 maart 2007
Datum publicatie
24 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:BA3582
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/1006

Inhoudsindicatie

Eiseres verkoopt in 2004 melkquotum in Nederland. Vanaf 2005 exploiteert zij een melkveehouderij in Duitsland. Zij mag een herinvesteringsreserve vormen voor de boekwinst welke is behaald met de verkoop van het melkquotum.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1006

Uitspraakdatum: 23 maart 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.

Procesverloop

1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 180.000.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2006 de voorlopige aanslag gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 20 april 2006, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007 te Leeuwarden.

Namens eiseres is daar haar gemachtigde mr. T.J.Keizer (Noordelijke Accountantsunie te Groningen) verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.J. van der Meulen en W.Rozenberg.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres dreef in 2004 met haar echtgenoot in maatschapsverband een melkveehouderijbedrijf in [plaats]. De onderneming werd vanaf 1999 in deze vorm gedreven.

2.2 In 2004 hebben eiseres en haar echtgenoot (hierna ook: de echtgenoten) in de periode van september tot en met december van het tot het ondernemingsvermogen behorende melkquotum 203.000 kg verkocht. Met deze verkoop is een boekwinst gerealiseerd van € 268.909.

2.3 Tot het ondernemingsvermogen behoorden in 2004 onder meer:

- 0.62.75 hectare erf en ondergrond gebouwen in eigendom

- 2.14.00 hectare weiland in eigendom

- 26.10.50 hectare weiland in erfpacht

- 16.34.00 hectare weiland in pacht

- machines, inventaris en vee

- 431.858 kilogram melkquotum, waarvan 75.000 kilogram geleased.

2.4 Op 1 mei 2005 zijn de echtgenoten verhuisd naar [plaats] in Duitsland. Hier wordt door de echtgenoten wederom een melkveehouderijbedrijf geëxploiteerd.

2.5 De onderneming wordt in Duitsland uitgeoefend op 19 hectare grond in eigendom en 37 hectare gepachte grond.

2.6 In 2005 is in Duitsland door de echtgenoten 479.000 kilogram melkquotum gekocht. Daarnaast leasen zij 225.000 kilogram melkquotum.

2.7 In 2005 is het in Nederland nog resterende melkquotum verkocht en zijn de onroerende zaken in [plaats] verkocht, met uitzondering van circa 10 hectare grasland. Deze 10 hectare wordt sindsdien gebruikt voor de teelt van veevoer; dit gras wordt in balen naar het bedrijf in Duitsland vervoerd.

2.8 Het vee is na een periode van quarantaine overgebracht van het bedrijf in [plaats] naar het bedrijf in Duitsland.

2.9 De melk die wordt geproduceerd binnen het melkveehouderijbedrijf in [plaats] is in 2005 geleverd aan een Duitse melkfabriek.

2.10 De prijs per kilogram van een melkquotum is in Duitsland lager dan in Nederland.

2.11 Eiseres heeft in 2004 van het haar toekomende deel van de boekwinst welke is behaald bij de verkoop van het melkquotum een herinvesteringsreserve gevormd op de voet van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) gevormd.

Geschil

3.1 Tussen partijen is in geschil of eiseres in 2004 jaar een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet mag vormen.

3.2 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 3.54, eerste lid, van de Wet luidt als volgt:

Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).

4.2 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van de verplaatsing van de onderneming van Nederland naar Duitsland en voortzetting van die onderneming in Duitsland. Verweerder bestrijdt dit standpunt.

4.3 Naar het oordeel van de rechtbank is de onderneming van de echtgenoten niet in 2004 of 2005 gestaakt. Gelet op de hiervoor vermelde feiten is de rechtbank van oordeel dat de onderneming is verplaatst van Nederland naar Duitsland en aldaar is voortgezet. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Al het vee is na een periode van quarantaine overgebracht naar het bedrijf in Duitsland. Alle machines en toebehoren zijn naar Duitsland overgebracht en daar weer in de onderneming gebruikt. De aard van de onderneming, te weten de productie van melk, is onveranderd gebleven. Eiseres heeft onweersproken gesteld en de rechtbank acht aannemelijk dat het in de onderneming geïnvesteerde vermogen onveranderd is. De onderneming wordt ook in Duitsland door de echtgenoten gedreven. De rechtbank neemt voorts aan dat de samenwerkingsvorm tussen de echtgenoten niet is gewijzigd. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat sprake was van wijziging van de rechtsvorm waarin de onderneming werd gedreven doch deze stelling is niet met concrete gegevens gestaafd en is ook overigens niet aannemelijk gemaakt.

4.4 Aan dit oordeel doet niet af dat de echtgenoten in Duitsland over een groter melkquotum beschikken dan in Nederland. De gemachtigde heeft desgevraagd medegedeeld dat de aard van het melkquotum in beide landen dezelfde is maar dat een dergelijk quotum in Duitsland goedkoper is dan in Nederland en dat als gevolg daarvan kan worden gewerkt met een groter melkquotum bij eenzelfde geïnvesteerd vermogen. De rechtbank is van oordeel dat dit wijst op goed ondernemerschap. Gezocht is immers naar een betere rentabiliteit op het geïnvesteerde vermogen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de onderneming is gestaakt.

4.5 Van een vervanging in de zin van artikel 3.54 van de Wet is sprake indien een verworven bedrijfsmiddel in de plaats wordt gesteld van een afgestoten bedrijfsmiddel en het verworven bedrijfsmiddel in de onderneming eenzelfde bedrijfseconomische functie vervult als voorheen het afgestoten bedrijfmiddel vervulde. Aan vorenvermelde vereiste is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Zowel het Nederlandse melkquotum als het Duitse melkquotum verschaft het recht om een bepaalde hoeveelheid melk vrij van een heffing of boete te leveren aan een melkfabriek. Dat de prijs van het melkquotum in Duitsland lager is dan in Nederland doet er niet aan af dat beide quota in de onderhavige onderneming bedrijfseconomisch dezelfde functie vervullen.

Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat bij eiseres een vervangingsvoornemen aanwezig was. De rechtbank heeft geen reden zich hierbij niet aan te sluiten.

4.6 Eiseres was in het onderhavige jaar binnenlands belastingplichtig.

4.7 Al hetgeen hiervoor is overwogen brengt de Rechtbank tot het oordeel dat eiseres in

het onderhavige jaar een herinvesteringsreserve mocht vormen. Dat de onderneming in Duitsland is voortgezet doet hieraan niet af.

4.8 Het bepaalde in de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet leidt niet tot een ander oordeel nu de reikwijdte van deze (fictie)bepalingen geacht moet worden te zijn beperkt tot het jaar waarin de in die artikelen beschreven omstandigheden zich voordoen en daarvan geen sprake is in het onderhavige jaar 2004.

4.9 De toepassing van de regeling zoals die is neergelegd in artikel 2.5 van de Wet behoeft in deze procedure die betrekking heeft op het jaar 2004 evenmin te worden beoordeeld nu eiseres het gehele jaar in Nederland woonde.

4.10 Het gelijk is derhalve aan eiseres.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot nihil;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2007 door mr. B.A.E.G.Geel-Cieraad, voorzitter, mr. U.van Houten en mr. J.W. Keuning, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.