Home

Rechtbank Leeuwarden, 13-04-2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:225 BA3966, AWB 06/947

Rechtbank Leeuwarden, 13-04-2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:225 BA3966, AWB 06/947

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
13 april 2007
Datum publicatie
27 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:BA3966
Zaaknummer
AWB 06/947

Inhoudsindicatie

Uren die méér worden gewerkt dan is overeengekomen in de arbeidsovereenkomsten worden gerekend tot het toetsloon voor artikel 7 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/947

Uitspraakdatum: 13 april 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen, verweerder.

Procesverloop

1.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede bij beschikking een boete.

1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 maart 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 13 april 2006, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007 te Leeuwarden.

Namens eiseres is daar haar gemachtigde mr. J.J.Bruinsma (Adbeco Belastingadviseurs te Hoogeveen) verschenen. Namens verweerder is verschenen J.P.Vleeshouwer, tot bijstand vergezeld van Van Balen. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging door eiseres van een bij deze pleitnota behorende bijlage.

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres produceert en verkoopt metaalwaren en aanverwante zaken.

2.2 Met haar werknemers heeft eiseres een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat de arbeidsduur gemiddeld 37,5 uur of 38 uur per week beloopt en voorts dat indien er sprake is van overwerk de eerste 2,5 uur tegen 100% worden betaald (artikel 2 van de arbeidsovereenkomst).

Op de arbeidsovereenkomsten zijn van toepassing de bepalingen van de CAO voor het metaalbewerkingsbedrijf.

2.3 In deze CAO is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald.

Artikel 17: Onder dienstrooster wordt verstaan het tijdschema, waarin de voor de werknemer geldende dagelijkse werktijd en de ADV-tijd zijn vastgelegd.

Onder overuren wordt verstaan: uren waarin gewerkt wordt buiten het dienstrooster.

Artikel 18: De normale wekelijkse arbeidsduur bedraagt, berekend over een periode van maximaal één jaar, gemiddeld 38 uren, met inachtneming van het gestelde in artikel 17.

Artikel 42: De werkgever betaalt aan de werknemer de volgende vergoedingen:

indien buiten het dienstrooster wordt gewerkt op een dag die niet is een zaterdag, een zondag over een feestdag: een vergoeding van 0,78% van het maandsalaris per uur voor de eerste twee overuren direkt voorafgaande aan of direkt aansluitend op het dienstrooster (...)

Geen vergoeding is verschuldigd voor overwerk dat wordt verricht aansluitend aan de dagelijkse werktijd, wanneer dit overwerk dient tot afsluiting van de normale dagtaak, zich slechts incidenteel voordoet en niet langer duurt dan een half uur. Is dit overwerk van langere duur, dan is de vergoeding over de gehele duur ervan verschuldigd.

Artikel 59: De werknemer heeft(...) aanspraak op vakantiebijslag van 8% over hetgeen hij sinds de laatst verschenen eerste juli heeft verdiend.

Bij de in de vorige zin bedoelde verdienste blijven -tenzij in de onderneming een andere regeling bestaat- buiten beschouwing overwerk(....).

2.4 In het tijdvak van 2001 tot 2004 deed eiseres de betreffende aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen met toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 en 7 (afdrachtvermindering lage lonen) van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wet).

2.5 Bij eiseres is op 8 maart 2005 een boekenonderzoek ingesteld waarvan met dagtekening 13 mei 2005 een rapport is uitgebracht. Onderzocht werd de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 waarbij dat onderzoek is beperkt tot de afdrachtvermindering lage lonen.

In het rapport is vermeld dat voor een aantal werknemers ten onrechte aanspraak is gemaakt op de afdrachtvermindering lage lonen omdat het werkelijk aantal gewerkte uren 40 per week is en het aantal uren volgens contract 37,5, terwijl het verschil van 2,5 uur door eiseres is beschouwd als overwerk.

2.6 Tijdens ziekte van werknemers betaalt eiseres het loon over 40 uren uit, ook bij langdurige ziekte.

2.7 Aan de werknemers wordt een vakantietoeslag betaald welke is berekend over een werkweek van 40 uur.

2.8 Indien werknemers méér dan 40 uur per week hebben gewerkt betaalt eiseres een toeslag op het uurloon overeenkomstig de bepalingen daaromtrent in de CAO. Over deze uren wordt geen vakantietoeslag betaald.

2.9 De bevindingen tijdens het boekenonderzoek waren aanleiding tot het opleggen van de in geding zijnde naheffingsaanslag welke € 20.305 aan nageheven belasting beloopt.

De opgelegde boete bedraagt € 5.076.

Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of het loon dat belanghebbende haar werknemers betaalt over de 2,5 uur per week die méér worden gewerkt dan de schriftelijk overeengekomen 37,5 uur moet worden gerekend tot het toetsloon als bedoeld in artikel 7 van de Wet. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend. Voorts is de (hoogte van de) boete in geschil.

Beoordeling van het geschil

4.1 In artikel 1, lid 1, letter c, 2° van de Wet, voor zover hier van belang, is bepaald dat loon is het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen overwerkloon.

4.2 Artikel 3, lid 1 en 2, van de Wet bepaalt dat de inhoudingsplichtige de over een tijdvak af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen kan verminderen met de afdrachtvermindering lage lonen en dat deze afdrachtvermindering in mindering komt op de af te dragen loonbelasting.

4.3 Artikel 7 van de Wet bepaalt dat de afdrachtvermindering lage lonen van toepassing is met betrekking tot de werknemer wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak.

4.4 In artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting1964 is bepaald dat als overwerkloon gelden de beloningen ter zake van arbeid welke wordt verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor de werknemer geldende normale arbeidsduur.

4.5 In de CAO wordt onder overuren verstaan: uren waarin gewerkt wordt buiten het dienstrooster.

4.6 Verweerder heeft onbetwist gesteld en de rechtbank acht aannemelijk dat in het onderhavige tijdvak alle werknemers die een contract hebben voor 37,5 uur betaald zijn voor 40 uur waarbij de 2,5 uur die de contractueel overeengekomen tijd te boven gaat tegen 100% van het reguliere loon werd vergoed.

4.7 Het staat vast dat eiseres haar werknemers een vakantietoeslag betaalde welke is berekend over een werkweek van 40 uur en dat over de uren die meer werden gewerkt geen vakantietoeslag is betaald.

Voorts staat vast dat het loon dat bij ziekte loon is doorbetaald is gebaseerd op een werkweek van 40 uur.

4.8 Over uren die door de werknemers méér zijn gewerkt dan 40 is een vergoeding betaald welke, overeenkomstig de bepalingen van de CAO, meer beloopt dan 100 procent van het reguliere uurloon.

4.9 De rechtbank is van oordeel dat tussen eiseres en haar werknemers op wie de onderhavige naheffingsaanslag ziet, is overeengekomen dat per week 40 uur wordt gewerkt en dat deze 40 uur dient te worden aangemerkt als de normale c.q. contractueel overeengekomen arbeidsduur als bedoeld in de bepalingen welke zijn vermeld in 4.5 hiervoor. Dat in de schriftelijke arbeidsovereenkomsten een werkweek van 37,5 uur is vermeld doet hieraan niet af. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat bij ziekte, ook indien sprake was van langdurige ziekte, loon werd doorbetaald dat is gebaseerd op een werkweek van 40 uur, dat vakantietoeslag is betaald op basis van een 40-urige werkweek en voorts dat alle werknemers met een schriftelijke overeenkomst van 37,5 uur betaald zijn voor 40 uur. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat sprake is van overwerk met betrekking tot de 2,5 uur die méér worden gewerkt dan de schriftelijk vastgelegde 37,5 uur. Eiseres heeft dus ten onrechte aanspraak gemaakt op de afdrachtvermindering lage lonen voor de werknemers die, zoals de Rechtbank hiervoor heeft beslist, contractueel 40 uur werkten.

4.10 Eiseres heeft nog gesteld dat verweerder de correctie niet cijfermatig heeft onderbouwd. Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat in het controletijdvak aan alle werknemers die een contract hebben voor 37,5 uur het standaardoverwerk is uitbetaald en, naar de rechtbank begrijpt, slechts de afdrachtverminderingen die op deze werknemers zien in de naheffingsaanslag zijn begrepen verwerpt de rechtbank deze stelling, die overigens niet met concrete gegevens is gestaafd.

4.11 De opgelegde boete beloopt 25 procent van de nageheven belasting. Verweerder heeft gesteld dat sprake is van grove schuld van eiseres.

4.12 In artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, is bepaald dat indien het aan grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de bij de belastingwet gestelde termijn is betaald, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de grondslag voor de boete.

In § 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) is vermeld dat grove schuld een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid is en dat dit mede grove onachtzaamheid omvat. Ingevolge het tweede lid van deze paragraaf legt de inspecteur in geval van grove schuld een vergrijpboete op van 25 procent.

In § 28 van het BBBB 1998 is bepaald dat een vergrijpboete wordt opgelegd indien het aan de grove schuld van de belanghebbende te wijten is dat de belasting niet dan wel niet tijdig is betaald, een en ander voor zover in casu van belang.

4.13 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het aan de grove schuld van eiseres te wijten is dat tot een te hoog bedrag aanspraak is gemaakt op de afdrachtvermindering lage lonen.

Eiseres had moeten beseffen dat in het onderhavige geval geen sprake was van overwerk met betrekking tot de 2,5 uur die meer zijn gewerkt door de betreffende werknemers dan de schriftelijk vastgelegde 37,5 uur. Het kan eiseres worden verweten dat zij die uren voor de afdrachtvermindering heeft aangemerkt als overwerkuren als gevolg waarvan ten onrechte loonheffing tot te lage bedragen is afgedragen in het onderhavige tijdvak.

Aan dit oordeel doet niet af dat eiseres de in geding zijnde uren administratief op dezelfde wijze verwerkte vóór de invoering van de Wet.

4.14 Eiseres heeft haar standpunt dat sprake is van een pleitbaar standpunt onderbouwd met een verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 april 2006. De rechtbank stelt vast dat de aldaar berechte casus betrekking heeft op een ander feitencomplex. Ook overigens heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot een oordeel dat zij een pleitbaar standpunt heeft ingenomen.

4.15 Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat zij aan de door haar genoemde jurisprudentie het in rechte te beschermen vertrouwen heeft ontleend dat in het onderhavige geval de boete zou worden beperkt tot 10 procent van de nageheven belasting wordt deze stelling eveneens verworpen nu de in die jurisprudentie aan de orde zijnde gevallen niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval. De Rechtbank heeft ook overigens geen aanleiding de opgelegde boete te verminderen tot op 10 procent.

4.16 Gesteld noch gebleken is dat de opgelegde boete niet passend en geboden kan worden geacht.

4.17 Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 13 april 2007 door mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad, voorzitter,

mr. U. van Houten en mr. J.W. Keuning, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.