Rechtbank Leeuwarden, 13-03-2007, BA3968, AWB 05/02075
Rechtbank Leeuwarden, 13-03-2007, BA3968, AWB 05/02075
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 maart 2007
- Datum publicatie
- 27 april 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2007:BA3968
- Zaaknummer
- AWB 05/02075
Inhoudsindicatie
De rechtbank beslist dat eiser met beperking mag kennisnemen van de Handreiking emigrerende agrariërs 2004.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/02075
Uitspraakdatum: 13 maart 2007
Beslissing ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser] te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Winterswijk, verweerder.
Procesverloop
1.1. Verweerder heeft onder het stellen van voorwaarden aan eiser bij beschikking van 13 oktober 2004 toestemming verleend voor een geruisloze overgang van eisers onderneming als bedoeld in artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Namens eiser heeft mr. A.G.van Munster (Remie Fiscaal Juridisch Adviesbureau te Uden) tegen voormelde beschikking bezwaar ingesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2005 de beschikking met de daarbij behorende voorwaarden gehandhaafd.
1.2. Eiser heeft daartegen bij brief van 21 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 22 november 2005, beroep ingesteld.
1.3. Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.4. Namens eiser is met dagtekening 24 maart 2006 een nader stuk als bedoeld in artikel 8:58 Awb ingediend.
1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van 15 december 2006 waar partijen is medegedeeld dat de behandeling van de zaak wordt geschorst teneinde het beroep dat verweerder heeft gedaan op artikel 8:29 Awb te behandelen.
1.6. Bij brief van 20 december 2006 heeft verweerder toegezonden:
A: Handreiking emigrerende agrariërs. Herziene versie van mei 2004.
B: de zogenoemde WOB-versie van de Handreiking emigrerende agrariërs welke is gedateerd november 2002 en die onderwerp was van de door de gemachtigde gevoerde procedure bij –uiteindelijk- de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
C De uitspraak van de Raad van State in de onder B vermelde procedure.
De onder B en C genoemde stukken zijn bekend bij de gemachtigde in deze zaak. Het onder A genoemde stuk is onderwerp van de onderhavige procedure.
Verweerder heeft zijn standpunt nader toegelicht in een brief van 25 januari 2007. Gemachtigde heeft hiervan een afschrift ontvangen en daarop gereageerd bij schrijven van 1 februari 2007 waarvan een kopie aan verweerder is gezonden.
Motivering
Feiten
2.1. Op 29 juli 2004 heeft eiser aan verweerder verzocht om in te stemmen met een zogenoemde geruisloze inbreng van de onderneming van eiser op de voet van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij beschikking van 13 oktober 2004 heeft verweerder de gevraagde toestemming verleend onder het stellen van voorwaarden als bedoeld in artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voornoemd. Eiser is het niet eens met de gestelde (standaard)voorwaarden en heeft tijdig bezwaar ingesteld. Dit bezwaar is door verweerder afgewezen waarna namens eiser beroep bij deze Rechtbank is ingesteld.
2.2. Gedurende de bezwaarfase heeft de gemachtigde van eiser op 12 oktober 2005 kennis kunnen nemen van de stukken in het dossier van verweerder met uitzondering van een stuk dat is genaamd ‘Handreiking emigrerende agrariërs Herziene versie, welk stuk dateert van mei 2004 (hierna: de Handreiking 2004).
Geschil
3.1. Verweerder verzoekt met betrekking tot het hiervoor onder 2.2. vermelde stuk toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:29 Awb en het overleggen van dat stuk aan eiser en zijn gemachtigde te mogen weigeren.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank begrijpt dat verweerder primair heeft bedoeld te stellen dat de Handreiking 2004 niet is een stuk als bedoeld in artikel 8:42 Awb.
4.2. Uit artikel 8:42, eerste lid, van de Awb volgt dat verweerder gehouden is ‘de op de zaak betrekking hebbende stukken’ aan de Rechtbank te zenden. Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden verstaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Dat zijn stukken die de inspecteur bij het voorbereiden of het nemen van een besluit heeft geraadpleegd of die zich op dat moment in het dossier bevonden. Anders dan verweerder kennelijk bedoelt te stellen betekent dit niet dat elk stuk in de zin van artikel 8:42 Awb relevant dient te zijn voor de beslissing van het tussen partijen bestaande geschil.
4.3. De vraag of een stuk een ‘8:42-stuk’ is, dient op grond van dat stuk in zijn geheel en met inachtneming van het karakter van dat stuk te worden beantwoord. Een dergelijk stuk kan op grond van artikel 8:29 Awb geheel of gedeeltelijk geheimgehouden worden.
Of sprake is van een stuk in de zin van artikel 8:42 Awb beslist in beginsel de kamer die de hoofdzaak behandelt.
4.4. De Rechtbank is van oordeel dat de Handreiking 2004 moet worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 8:42 Awb reeds omdat de kamer die de hoofdzaak behandelt dat, gelet op het verhandelde ter zitting van 15 december 2006, zich in die zin heeft uitgelaten. Daarbij neemt de Rechtbank voorts in aanmerking dat dit stuk zich bevond in het dossier van eiser dat door de inspecteur was aangelegd en waarvan de gemachtigde inzage heeft gehad op 12 oktober 2005. Voorts is naar de Handreiking 2004 verwezen in de notitie met dagtekening 12 oktober 2004 welke door verweerder is opgesteld.
4.5. Verweerder heeft zich beroepen op het bepaalde in artikel 8:29 Awb. Hij is van mening dat er gewichtige redenen zijn om te weigeren de Handreiking 2004 in het geding te brengen omdat eiser geen belang heeft bij inzage in dat stuk. Verweerder verwijst voorts naar de uitspraak van de Raad van State over de Handreiking 2002.
4.6. Als uitzondering op de hoofdregel van artikel 8:42 Awb is in artikel 8:29, eerste,
tweede en derde lid, Awb het volgende bepaald:
“1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
3. De rechtbank beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.’
4.7. Naar het oordeel van de Rechtbank dient de stelling van verweerder dat gewichtige redenen om de Handreiking 2004 in zijn geheel niet in het geding te brengen zijn gelegen in de omstandigheid dat die Handreiking 2004 niet meer relevant is omdat in het onderhavige geval emigratie niet (meer) aan de orde is te worden verworpen omdat, zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, niet elk stuk in de zin van artikel 8:42 Awb relevant behoeft te zijn voor de beslissing in het betreffende geval.
4.8. De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 Awb kennisgenomen van de inhoud van de Handreiking 2004 en heeft deze onderworpen aan een afweging van het belang van eiser bij onbeperkte kennisneming tegenover mogelijk zwaarwichtige redenen van verweerder c.q. de Belastingdienst om aan die kennisneming beperkingen te stellen.
4.9. De Rechtbank is van oordeel dat het belang van de privacy van derden, individuele ambtenaren of groepen van ambtenaren van de Belastingdienst en het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle(strategie) waaronder begrepen een efficiënte interne werkwijze kunnen worden beschouwd als gerechtvaardigde belangen van de inspecteur bij geheimhouding.
4.10. Naar het oordeel van de Rechtbank behoeven passages in de Handreiking 2004 waaraan een belastingplichtige inzicht kan ontlenen over de manier waarop de Belastingdienst feiten achterhaalt en onderzoekt dan wel haar werkprocessen inricht en organiseert niet te worden geopenbaard. Deze geheim te houden informatie behelst bijvoorbeeld gegevens op grond waarvan een belastingplichtige zou kunnen anticiperen op de controlestrategie en werkwijze van de Belastingdienst. Voor dat geval acht de Rechtbank het publieke belang van de Belastingdienst van groter gewicht dan het individuele belang van eiser.
4.11. Om redenen van privacy worden persoonsnamen en andere persoonlijke gegevens niet prijsgegeven. Het belang van privacy dient naar het oordeel van de Rechtbank te prevaleren boven het belang van eiser.
4.12. De Rechtbank is voorts van oordeel, mede gelet op het vorenstaande, dat in het onderhavige geval informatie die niet is verstrekt in de WOB-versie van de Handreiking versie 2002 niet in de thans te verstrekken versie van de Handreiking 2004 alsnog ter kennis van eiser dient te komen.
4.13. Met inachtneming van het vorenstaande en gelet op de omstandigheid dat de gemachtigde reeds beschikt over een ‘geschoonde’ versie van de Handreiking emigrerende agriërs van november 2002 heeft de Rechtbank in een kopie van de integrale ofwel ongeschoonde versie van de Handreiking 2004 zoals die door verweerder aan de Rechtbank is overgelegd, aangegeven in hoeverre een beperking van de kennisneming van dat stuk door eiser gerechtvaardigd moet worden geacht.
Gelet op het vorenoverwogene zal de navolgende beslissing worden genomen.
Beslissing
De Rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser een kopie toezendt van de Handreiking 2004 zoals dat stuk door verweerder aan de Rechtbank is overgelegd en waarin door de Rechtbank is aangegeven in hoeverre een beperking van de kennisneming van dat stuk door eiser gerechtvaardigd is.
De Rechtbank stelt de termijn hiervan op 10 dagen na verzending van deze uitspraak.
Verzoekt verweerder de Rechtbank over deze toezending te informeren door ook de Rechtbank binnen deze termijn een kopie van het aan eiser toegezonden stuk toe te zenden.
Stelt het dossier ter verdere beschikking van de Meervoudige Kamer die de hoofdzaak behandelt.
Deze tussenuitspraak is gedaan op 13 maart 2007 door mr. B.A.E.G.Geel-Cieraad, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Hiemstra, griffier.
Tegen deze tussenuitspraak kan ingevolge artikel 27h, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen slechts tegelijk met hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.