Rechtbank Leeuwarden, 02-05-2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:345 BA5718, AWB06/165
Rechtbank Leeuwarden, 02-05-2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:345 BA5718, AWB06/165
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 mei 2007
- Datum publicatie
- 25 mei 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2007:BA5718
- Zaaknummer
- AWB06/165
Inhoudsindicatie
Bij de toepassing van het kwarttarief vindt de regeling van het zogenoemde korte tijdvak geen toepassing.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/165
Uitspraakdatum: 2 mei 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, verweerder.
Procesverloop
1.1 Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 4 mei 2005 tot en met 16 mei 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer].Y5) motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 67, alsmede bij beschikking een boete van € 22.
1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 november 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 5 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 11 januari 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2007 te Leeuwarden.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen M.F.T.M. Melssen.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser was van 4 tot en met 16 mei 2005 houder van een motorrijtuig, merk Bedford, kenteken [kenteken]. Het betreft een kampeerauto. Deel I van het bijbehorend kentekenbewijs is afgegeven op 16 november 1981.
2.2 Voor genoemde periode heeft verweerder aan eiser een op 20 mei 2005 gedagtekende rekening motorrijtuigenbelasting gezonden ten bedrage van € 67 met als uiterste betaaldatum 21 juni 2005.
2.3 Bij brief van 4 juni 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen genoemde rekening motorrijtuigenbelasting. Daarbij verzocht eiser om toepassing van het bijzondere tarief voor een kampeerauto.
2.4 Omdat de belasting niet op 21 juni 2005 was betaald heeft verweerder met dagtekening 3 augustus 2005 aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag met daarbij de boetebeschikking opgelegd.
2.5 Op 17 juli 2005 en op 2 september 2005 heeft eiser brieven aan verweerder gezonden inzake de rekening motorrijtuigenbelasting ad € 67.
2.6. Op 5 oktober 2005 heeft eiser een brief aan verweerder gezonden inzake een door verweerder toegepaste verrekening van een teruggaaf motorrijtuigenbelasting met de onderhavige naheffingsaanslag. Verweerder heeft deze brief als bezwaarschrift aangemerkt en heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2005 eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
2.7 Het op 5 januari 2006 gedagtekende beroepschrift is op 11 januari 2006 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Geschil
3.1 In geschil is of bij de berekening van de naheffingsaanslag in voldoende mate rekening is gehouden met de omstandigheid dat het motorrijtuig van eiser een kampeerauto betrof en eiser recht had op toepassing van het kwarttarief.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar
4.1 Verweerder heeft zich ter zitting naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de brief van eiser van 2 september 2005, inzake de aan hem in rekening gebrachte belasting voor de kampeerauto, als tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de bestreden naheffingsaanslag moet worden aangemerkt. Verweerder heeft mitsdien eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep
4.2 De uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is gedagtekend 28 november 2005. Het op 5 januari 2006 gedagtekende beroepschrift is blijkens de daarop geplaatste stempel op 11 januari 2006 ter griffie van de rechtbank ingekomen. Het beroepschrift richt zich tegen de aan eiser gezonden rekening motorrijtuigenbelasting van 20 mei 2005, maar ter zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat het beroep zich in wezen richt tegen de uitspraak op bezwaar van 28 november 2005 inzake de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag. De rechtbank acht dit standpunt van partijen juist.
4.3 Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het is ontvangen binnen zes weken na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval was de laatste dag van genoemde zes weken 9 januari 2006. Nu het beroepschrift is gedagtekend 5 januari 2006 en de datum van binnenkomst bij de rechtbank 11 januari 2006 is, valt niet uit te sluiten dat eiser het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Opmerking verdient dat de stempel op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden onleesbaar is. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld.
met betrekking tot de berekening van nageheven belasting
4.4 Niet in geschil is dat met betrekking tot de door belanghebbende van 4 tot en met 16 mei 2005 gehouden kampeerauto recht bestond op toepassing van het kwarttarief voor een kampeerauto en dat bij betaling ineens het kwarttarief als bedoeld in art. 30, lid 1, onderdeel a, en laatste volzin van lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de wet) voor de onderhavige kampeerauto uitkomt op een bedrag van € 502 voor vier tijdvakken van drie maanden. Dit tarief komt neer op een bedrag aan belasting van € 125 per drie maanden.
4.5 Eiser is van mening dat, nu in verband met de datum van afgifte deel I (16 november 1981) de aankoop van de kampeerauto viel in het (eerste) tijdvak van16 februari 2006 tot en met 15 mei 2006, hij, gelet op de datum van aankoop 4 mei 2005, over dit eerste tijdvak slechts belasting is verschuldigd berekend als volgt: 12 dagen / 90 dagen x € 125, is € 16,67.
4.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de regeling van het kwarttarief meebrengt, dat bij betaling ineens over vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden op een tijdstip in de loop van het eerste tijdvak van drie maanden, de belastingplichtige over dat eerste tijdvak van drie maanden het volledige aan dat tijdvak toe te rekenen gedeelte van het kwarttarief verschuldigd is. In dit geval betekent dat, aldus verweerder, dat bij een eerste betaling van het kwarttarief vanaf de aanschaf van de kampeerauto op 4 mei 2005, voor de periode tot 16 mei 2005 het volle bedrag van € 125 is verschuldigd voor het eerste tijdvak van drie maanden.
Verweerder is van mening dat, anders dan eiser bepleit, bij de toepassing van het kwarttarief de regeling van het zogenoemde korte tijdvak, op grond waarvan de belasting wordt berekend voor een tijdsduur van het moment van de aanschaf van een motorrijtuig tot het einde van het eerste lopende tijdvak, geen toepassing vindt.
Om aan eiser tegemoet te komen heeft hij geen € 125 in rekening gebracht, maar een bedrag van (12/90 x € 502) € 67. Daarbij stelt € 502 voor het tarief dat over drie maanden is verschuldigd indien het motorrijtuig van eiser een personenauto zou zijn.
4.7 Ingevolge art. 30, lid 1, onderdeel a, en laatste volzin van lid 1, van de wet bedraagt voor een kampeerauto de belasting die in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald een bedrag gelijk aan een kwart van het tarief over vier aaneensluitende tijdvakken voor een personenauto.
4.8 In art. 6, leden 3 en 4, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het uitvoeringsbesluit) is bepaald dat het verzoek om toepassing van het kwarttarief voor onder meer een kampeerauto bij de inspecteur wordt ingediend voor de aanvang van de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald.
4.9 Hoewel noch in art. 11, lid 2, van de wet, noch in art. 30 van de wet de regeling voor het korte tijdvak voor de toepassing voor motorrijtuigen waarvoor het kwarttarief toepassing kan vinden met zoveel woorden is uitgesloten, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de systematiek van betaling van de belasting ineens voor vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden als bedoeld in art. 30, eerste lid, onderdeel a, en laatste volzin van lid 1, van de wet, gelezen in samenhang met het bepaalde in art. 6, lid 4, van het uitvoeringsbesluit, dat het standpunt van verweerder met betrekking tot de berekening van de belasting over de periode 4 mei tot en met 15 mei 2005 juist is. Het standpunt van verweerder sluit ook aan bij het standpunt dat is ingenomen bij het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 april 2003, nr. CPP2993/528M, gepubliceerd in Vakstudie-Nieuws 2003/33.27.
Voor dat geval is niet in geschil dat de belasting tot het juiste bedrag is nageheven.
4.10 Ter zitting heeft verweerder ingestemd met het alsnog laten vervallen van de boete.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank berekent de proceskosten van eiser op reiskosten [woonplaats] – Leeuwarden v.v., te weten
€ 11,40. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 11,40, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 2 mei 2007 door mr. J.B.H. Röben, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.