Home

Rechtbank Leeuwarden, 18-06-2007, BA7965, AWB07-1188

Rechtbank Leeuwarden, 18-06-2007, BA7965, AWB07-1188

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
18 juni 2007
Datum publicatie
26 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:BA7965
Zaaknummer
AWB07-1188

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling. Verweerder had eisers bezwaar bij de bestreden uitspraak wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moeten verklaren

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB07/1188

Uitspraakdatum: 18 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen, verweerder.

Procesverloop

1.1 Verweerder heeft eiser bij beschikking met dagtekening 10 maart 2006 tot een bedrag van € 23.420,-- aansprakelijk gesteld voor niet betaalde naheffingsaanslagen in de loonbelasting opgelegd aan [A] B.V.

1.2 Verweerder is bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2006, dat tezamen met een aan [X] gerichte uitspraak in één geschrift is vervat, gedeeltelijk aan eisers bezwaar tegemoet gekomen.

1.3 Eiser heeft hiertegen bij brief van 17 augustus 2006, ingekomen bij de rechtbank op 18 augustus 2006, beroep ingesteld.

1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4 Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend bij de rechtbank. Deze zijn in afschrift doorgezonden aan verweerder.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2007 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.T. Daatselaar. Namens verweerder is verschenen mr. H. Stolk. Ter zitting zijn gezamenlijk met de zaak behandeld de zaken met de kenmerken 06/1989, 07/1187, 07/1189 en 07/1190, in het kader waarvan eveneens ter zitting is verschenen [X].

1.6 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij eisers pleitnota behorende bijlage.

Motivering

2.1 Partijen hebben ter zitting het standpunt ingenomen dat de omstandigheid dat verweerder - in strijd met de uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen voortvloeiende systematiek ten aanzien van het doen van uitspraak op een bezwaarschrift - in één geschrift een tweetal uitspraken, waarvan één moet worden geacht te zijn gericht aan eiser en één moet worden geacht te zijn gericht aan [X], heeft vervat, niet reeds moet leiden tot vernietiging van de aan eiser gerichte uitspraak. De rechtbank volgt om proceseconomische redenen dit standpunt van partijen.

2.2 Ter zitting hebben partijen bevestigd dat de brief van eisers gemachtigde van 15 juni 2006, ingekomen bij verweerder op 16 juni 2006, zou kunnen worden aangemerkt als eisers bezwaarschrift gericht tegen de hiervoor onder punt 1.1 bedoelde beschikking. Voor de rechtbank bestaat geen aanleiding partijen hierin niet te volgen. Partijen hebben vervolgens bevestigd dat deze brief buiten de bezwaartermijn door verweerder is ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding om er om proceseconomische redenen vanuit te gaan dat eiser reeds bij brief van 14 maart 2006 (stilzwijgend) pro forma bezwaar heeft gemaakt, nu het er geenszins op duidt dat deze brief eveneens namens eiser is opgesteld.

2.3 Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan met toepassing van artikel 6:11 van de Awb redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest.

2.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder eisers bezwaar bij de bestreden uitspraak wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank zal daarom de uitspraak vernietigen en eiser alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn bezwaar. De bij de bestreden uitspraak door verweerder vastgestelde vermindering van het bedrag van de aansprakelijkheidstelling merkt de rechtbank hierbij aan als een ambtshalve vastgestelde vermindering.

2.6 Het onder punt 2.4 overwogene brengt mee dat de rechtbank het beroep - om formele redenen - gegrond zal verklaren.

Proceskosten

3.1 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en een wegingsfactor 1).

3.2 De rechtbank acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat, nu eisers bezwaar niet-ontvankelijk is, niet kan worden gezegd dat de hiervoor onder punt 1.1 bedoelde beschikking is herroepen in de zin van het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb.

3.3 De rechtbank heeft van eiser voor de behandeling van het onderhavige beroep geen griffierecht geheven, zodat verweerder niet tot vergoeding daarvan hoeft te worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank verklaart

- het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,-- en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen.

Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2007 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.