Home

Rechtbank Leeuwarden, 18-12-2007, BC1658, AWB06/1435 en AWB06/1436

Rechtbank Leeuwarden, 18-12-2007, BC1658, AWB06/1435 en AWB06/1436

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
18 december 2007
Datum publicatie
14 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:BC1658
Zaaknummer
AWB06/1435 en AWB06/1436

Inhoudsindicatie

Bij het bepalen van de afschrijvingsbasis van de opstallen van het bedrijfspand moet rekening worden gehouden met een restwaarde. In 1993 gemaakte afspraak met verweerder geldt alleen voor toen bestaande gebouwen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB06/1435 en AWB06/1436

Uitspraakdatum: 18 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.

Procesverloop

1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) vennootschapsbelasting opgelegd welke is berekend naar een belastbaar bedrag van € 87.504. Voor het jaar 2003 is een aanslag (aanslagnummer [nummer]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 111.289.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 respectievelijk 12 mei 2006 de aanslagen gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brieven van 15 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 16 juni 2006, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.5 Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2007 te Leeuwarden.

Eiseres is daar verschenen vertegenwoordigd door haar directeur [directeur] en bijgestaan door haar gemachtigde B.W. Pors RA. Namens verweerder is verschenen drs. J. Robertus.

1.7 Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres vormt samen met haar dochtermaatschappijen [X] B.V., [Y]Vastgoed B.V. en [Z] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De activiteiten van de vennootschappen behelzen de fabricage van producten voor de grootkeuken, keuken, interieurbouw en industrie.

2.2 De activiteiten zijn omstreeks 1985 gestart in een pand gelegen aan [a-straat Noord] 6 te [plaats]. In 1994 heeft eiseres een woning verworven aan [a-straat Noord] 7. Deze beide onroerende zaken zijn in 2001 verkocht.

2.3 Vanaf medio 2000 heeft [Y]Vastgoed B.V. geïnvesteerd in een nieuw bedrijfspand met ondergrond dat is gelegen aan de [b-straat] 15 te [plaats]. Dit bedrijfspand is

1 januari 2001 in gebruik genomen. Het pand bestaat uit een kantoor-, opslag en productieruimte en is gelegen op een industrieterrein. Van de totale oppervlakte van

3.450 m2 wordt circa 2.850 m2 gebruikt als opslag- en productieruimte.

2.4 Ultimo 2001 was in de grond en terreinen aan de [b-straat] 15 € 92.061 geïnvesteerd. Hierop is een vervangingsreserve groot € 86.579 in mindering gebracht zodat de fiscale boekwaarde € 5.480 beloopt. In de opstallen was ultimo 2001 € 1.327.324 geïnvesteerd. Hiervan was 50 procent ofwel € 663.662 beschikbaar voor willekeurige afschrijving. Dit bedrag is in de jaren 2000, 2001 en 2002 geheel afgeschreven. Voor de reguliere afschrijving was eveneens € 663.662 beschikbaar. Hierop is in 2001 een vervangingsreserve ad € 262.289 afgeboekt waardoor de afschrijvingsbasis € 401.372 werd.

Over het jaar 2001 is naar tijdsgelang en met toepassing van een percentage van 4 afgeschreven zonder een restwaarde in acht te nemen. Ultimo 2001 beliep de boekwaarde

€ 387.323. Over de jaren 2002 en 2003 is telkenjare 4% van f. 401.372 (€ 16.055) afgeschreven.

2.5 Op verzoek van verweerder heeft een waardedeskundige van de belastingdienst het bedrijfspand met erf en ondergrond aan de [b-straat] 15 te [plaats] getaxeerd. De uitkomst hiervan is neergelegd in een taxatierapport dat zich in kopie onder de stukken bevindt. De deskundige taxeert de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2001 op € 1.345.000, waarvan € 91.300 wordt toegerekend aan de grond. De waarde van de opstallen is derhalve getaxeerd op € 1.253.700. De taxateur heeft de restwaarde van de opstallen gesteld op 20% van f. 1.253.700 (€ 250.740). De taxateur heeft daarbij rekening gehouden met de lichte opzet van het geheel en de geconstateerde bouwfouten.

2.6 Eiseres deed voor het jaar 2002 aangifte van een belastbaar bedrag van negatief

€ 42.880. Bij de aanslagregeling heeft verweerder het aangegeven bedrag verhoogd met

€ 5.014 minder afschrijving opstallen en met € 125.370 minder vervroegde afschrijving opstallen.

2.7 Eiseres deed voor het jaar 2003 aangifte van een belastbaar bedrag van

€ 80.826. Bij de aanslagregeling heeft verweerder dit bedrag verhoogd met € 5.014 minder afschrijving op de opstallen en met € 25.049 in verband met het niet in aanmerking nemen van een verlies van het jaar 2002. Eiseres heeft tegen de aanslagen bezwaar ingesteld. Op

7 maart 2006 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarna verweerder bij de bestreden uitspraken de aanslagen heeft gehandhaafd.

2.8 Onder de stukken bevindt zich een kopie van een verslag van een boekenonderzoek dat in 1993 is ingesteld bij [Q] B.V., de rechtsvoorganger van eiseres. Onderzocht zijn onder meer de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 1988 tot en met 1992. In het verslag is onder meer het volgende vermeld: "Aan het bedrijfspand [a-straat] NZ 5a te [plaats] hebt u in de controleperiode werkzaamheden verricht, die enerzijds dienden ter het instandhouden van het pand en anderzijds als een verbetering van het pand moet worden aangemerkt. (….) De uiteindelijke uitkomst van de verdeling van de uitgaven in onderhouds- en verbeteringskosten zijn door ons, op basis van het advies van R & S als volgt bepaald (….). Daarnaast zijn wij overeengekomen een afschrijvingspercentage op de gebouwen c.q. de verbouwing m.i.v. 1-1-1992 te hanteren van 4% per jaar van de aanschafwaarde. (…..)"

Geschil

3.1 In geschil is primair het antwoord op de vraag of bij het bepalen van de afschrijvingsbasis van de opstallen van het bedrijfspand geen rekening behoeft te worden gehouden met een restwaarde, zoals eiseres bepleit en verweerder bestrijdt.

3.2 Indien het gelijk op dit punt aan verweerder is, zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder gebonden kan worden geacht aan de afspraak die tussen partijen is gemaakt naar aanleiding van het boekenonderzoek in 1993.

3.3 Indien de rechtbank oordeelt dat met een restwaarde rekening dient te worden gehouden zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of die restwaarde op

20 procent kan worden gesteld. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.

3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag 2002 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van negatief € 42.880 en vermindering van de belastingaanslag 2003 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 80.826.

3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

3.6 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

Beoordeling van het geschil

4.1 Krachtens artikel 3.30, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002 en 2003), wordt de afschrijving op goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt (bedrijfsmiddelen) jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend.

Op grond van vaste jurisprudentie is de restwaarde van een bedrijfsmiddel de waarde welke de zaak naar verwachting bij normale voortzetting van de bedrijfsuitoefening zal hebben ten tijde dat dit bedrijfsmiddel in de onderneming niet langer bruikbaar zal zijn. Die restwaarde kan aldus slechts schattenderwijs worden bepaald.

4.2 Eiseres stelt dat de restwaarde van het bedrijfpand nihil is omdat zij voornemens is het gebouw te slopen als het in haar onderneming niet meer bruikbaar is om vervolgens op hetzelfde perceel grond een nieuw gebouw te stichten.

4.3 Slechts indien het niet mogelijk of niet gebruikelijk is de waarde van een bedrijfsmiddel aan het einde van de gebruiksperiode te gelde te maken kan worden afgezien van het in aanmerking nemen van een restwaarde. Die situatie kan zich voordoen in geval de bedrijfsuitoefening dermate locatiegebonden is, dat aan het einde van de afschrijvingstermijn het pand gesloopt zal moeten worden om plaats te maken voor nieuwbouw. Het ligt op de weg van eiseres om te stellen en, bij betwisting daarvan door verweerder, aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld. Daarin is eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet geslaagd. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres door de aard van het door haar uitgeoefende bedrijf gebonden is aan de huidige locatie. Evenmin heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voornemens is het huidige bedrijfspand te slopen als dit niet langer bruikbaar is in de onderneming. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres in januari 2001 het huidige bedrijfspand heeft betrokken op een andere locatie dan voordien.

4.4 Eiseres heeft gesteld dat de afspraak zoals die in 1993 met verweerder is gemaakt en neergelegd in het hiervoor onder 2.8. vermelde controlerapport niet alleen ziet op de toen in gebruik zijnde gebouwen, maar, naar de rechtbank begrijpt, dat die afspraak het stelsel van afschrijven betrof. Tegenover de betwisting door verweerder ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat de afspraak in 1993 méér omvatte dan het niet in aanmerking hoeven nemen van een restwaarde van het toen bij eiseres in gebruik zijnde bedrijfspand.

4.5 De rechtbank acht aannemelijk dat, zoals verweerder heeft gesteld, verweerder zich bij het tot stand komen van de afspraak zoals die is neergelegd in het controlerapport, behelzende dat een afschrijvingspercentage kon worden gehanteerd van vier procent per jaar van de aanschafwaarde, slechts heeft willen binden voor de toen bestaande gebouwen met de daarbij gepleegde verbouwing. Gesteld noch gebleken is dat in 1993, toen die afspraak tot stand kwam, al de kans bestond dat het bedrijf zou verhuizen naar een andere locatie. De rechtbank acht aannemelijk dat partijen bij de afspraak in 1993 op dat moment slechts de toen in gebruik zijnde bedrijfslocatie voor ogen hadden en dat zij beoogden een afspraak te maken over de afschrijving op het toenmalige bedrijfspand. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verbouwing bij dat oude pand in het controleverslag met name is genoemd. Eiseres heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat de in 1993 met verweerder gemaakte afspraak het afschrijvingsstelsel als zodanig, en daarmee mede in de toekomst te verwerven en als bedrijfspand te gebruiken onroerende zaken, zou behelzen.

4.6 Zoals hiervoor onder 4.1. is weergegeven kan de restwaarde van een bedrijfsmiddel slechts schattenderwijs worden bepaald. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat rekening kan worden gehouden met een restwaarde van 20 procent (€ 250.740) een taxatierapport van een deskundige in het geding gebracht. Daarmee heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende aannemelijk gemaakt dat de inachtgenomen restwaarde een reële waarde van het pand aan het einde van de gebruiksduur vertegenwoordigt. Met inachtneming van het gebruik van het bedrijfspand dat redelijkerwijs mag worden verwacht, gelet op de activiteiten van de onderneming van eiseres en de omstandigheid dat aan het pand normaal onderhoud wordt gepleegd, geeft de taxatie van de zijde van verweerder geen aanleiding te veronderstellen dat de restwaarde van het pand bij een economische levensduur van vijfentwintig jaar lager is dan € 250.740.

4.7 Gelet op het vorenoverwogene worden de beroepen ongegrond verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2007 door mr. B.A.E.G.Geel-Cieraad, voorzitter, en mr.dr. P. van der Wal en mr. E.M.Visser, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr.dr. P. van der Wal, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.