Home

Rechtbank Leeuwarden, 18-12-2007, BC1661, AWB07/563

Rechtbank Leeuwarden, 18-12-2007, BC1661, AWB07/563

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
18 december 2007
Datum publicatie
14 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:BC1661
Zaaknummer
AWB07/563

Inhoudsindicatie

Geen kosten dwangbevel als ontvanger verzending aanslag en aanmaming niet aannemelijk maakt. Beroep op art 7 lid 2 Kostenwet alleen mogelijk als sprake is van tijdig, verzonden aangiften en/of aanmaningen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB07/563

Uitspraakdatum: 18 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

Procesverloop

1.1. Verweerder heeft aan eiser een dwangbevel uitgereikt ter betaling van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2005 van € 105.805,-- vermeerderd met € 7.084,-- voor kosten van betekening.

1.2. Eiser heeft bij brief van 22 januari 2007 bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening.

1.3. Verweerder heeft op 26 januari 2007 aan eiser een hernieuwd bevel tot betaling uitgereikt ter betaling van de kosten van betekening vermeerderd met € 71,-- rente.

1.4. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2007 zijn besluit inzake de kosten van betekening gehandhaafd.

1.5. Eiser heeft daartegen bij brief van 27 februari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 28 februari 2007, beroep ingesteld.

1.6. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2007 te Leeuwarden.

Eiser is (aangetekend) schriftelijk uitgenodigd om hierbij aanwezig te zijn, maar is niet ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer H.IJ.D. van der Mast.

1.8. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Eiser staat in de gemeentelijke basisadministratie vanaf 16 juni 2004 ingeschreven op het adres [adres].

2.2. Eiser heeft binnen twee dagen na ontvangst van het dwangbevel het verschuldigde bedrag van de voorlopige aanslag IB/PVV 2005 betaald; de geldsom was speciaal hiervoor op een bankrekening gereserveerd.

2.3. Eiser heeft zijn belastingaanslagen IB/PVV 2004 en 2006 tijdig betaald.

Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of aan eiser rechtens de kosten van betekening van het dwangbevel in rekening zijn gebracht.

3.2. Eiser heeft - kort gezegd - aangevoerd dat hij het aanslagbiljet noch de aanmaning van onderliggende voorlopige aanslag IB/PVV 2005 heeft ontvangen, dat het dwangbevel voor hem de eerste uitnodiging tot betaling was en dat hij om die reden de kosten van het dwangbevel onterecht vindt.

3.3. Verweerder heeft - kort gezegd - aangevoerd dat eiser zijn beroepschrift niet kan gronden op de stelling dat hij geen aanslagbiljet en aanmaning voor de voorlopige aanslag IB/PVV 2005 heeft ontvangen.

3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de kosten van het dwangbevel tot nihil.

3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.6. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat na het door eiser ingediende bezwaar tegen voormelde kosten ten onrechte geen uitstel van betaling is verleend, zodat de nadere kosten vanwege de invordering van voormelde kosten, waaronder € 71,-- rente, reeds om die reden moeten komen te vervallen.

3.7. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge de artikelen 8 en 11 Invorderingswet 1990 dient verweerder de belastingaanslag bekend te maken door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor eiser opgemaakte aanslagbiljet en dient verweerder eiser schriftelijk aan te manen wanneer eiser de belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaald.

4.2. Ingevolge artikel 12 Invorderingswet 1990 kan invordering van een belastingaanslag geschieden bij een door verweerder aan eiser uit te vaardigen dwangbevel.

4.3. Ingevolge artikel 3 Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet) zijn kosten verschuldigd vanwege het betekenen van een dwangbevel.

4.4. Ingevolge artikel 7 lid 2 van de Kostenwet kan een bezwaar- of beroepschrift tegen de kosten van het dwangbevel niet gegrond zijn op de stelling dat het aanslagbiljet en/of de aanmaning niet ontvangen zijn.

4.5. Ter zitting is komen vast te staan dat uit de door verweerder overgelegde uitdraaien uit de geautomatiseerde systemen weliswaar blijkt wanneer de voorlopige aanslag IB/PVV 2005 en de aanmaning zijn aangemaakt en welke dagtekening deze hebben, maar hieruit niet blijkt wanneer en zelfs niet dat de voorlopige aanslag IB/PVV 2005 en de aanmaning zijn verzonden. Tevens blijkt uit voormelde uitdraaien niet naar welk adres voormelde voorlopige aanslag respectievelijk aanmaning zijn verzonden. Overigens heeft verweerder niets overgelegd waaruit blijkt dat onderhavige voorlopige aanslag en aanmaning zijn verzonden en heeft verweerder ter zitting desgevraagd aangegeven hiertoe ook niets te kunnen overleggen.

4.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder er onvoldoende in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij op grond van de artikelen 8 en 11 Invorderingswet 1990 de belastingaanslag op de wettelijk voorgeschreven wijze en aan het juiste adres bekend heeft gemaakt respectievelijk eiser voor betreffende belastingaanslag dienovereenkomstig schriftelijk heeft aangemaand.

4.7. De totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7 lid 2 van de Kostenwet geeft duidelijk weer dat een belastingschuldige zich er niet zonder meer op kan beroepen dat hij een verzonden aanslagbiljet of aanmaning niet heeft ontvangen.

Bij een tijdige verzending van het aanslagbiljet of de aanmaning wordt het wettelijk vermoeden gehanteerd dat de belastingschuldige tijdig is geïnformeerd over die verplichting. Artikel 7 lid 2 van de Kostenwet berust daarmee op de verzendtheorie. De rechtbank is van oordeel dat wanneer verweerder een beroep doet op artikel 7 lid 2 van de Kostenwet er sprake moet zijn van tijdig, verzonden aanslagbiljetten en/of aanmaningen.

4.8. Verweerder is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het onderhavige aanslagbiljet en de aanmaning zijn verzonden, laat staan aannemelijk te maken wanneer en naar welk adres deze stukken zijn verzonden.

4.9. De rechtbank overweegt, wellicht ten overvloede, nog mede betekenis te hechten aan de door eiser geschetste omstandigheden, in het licht waarvan diens verklaring dat aanslagbiljet noch aanmaning heeft ontvangen geloofwaardig worden. Eiser had voor onderhavige belastingaanslag voldoende financiële middelen beschikbaar gehouden op zijn lopende rekening, was om die reden in staat om de belastingschuld binnen twee dagen na de betekening van het dwangbevel te voldoen en heeft belastingaanslagen voor de jaren 2004 en 2006 tijdig betaald.

4.10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onder de omstandigheden van het onderhavige geval geen beroep kan doen op artikel 7 lid 2 van de Kostenwet.

4.11. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond verklaard dient te worden en dat de kosten in verband met de betekening van het dwangbevel verminderd dienen te worden tot nihil.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de kosten van de betekening van het dwangbevel tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2007 door mr. dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.