Rechtbank Leeuwarden, 12-04-2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:283 BD1266, AWB06/1218
Rechtbank Leeuwarden, 12-04-2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:283 BD1266, AWB06/1218
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 april 2007
- Datum publicatie
- 9 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2007:BD1266
- Zaaknummer
- AWB06/1218
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen vernietigd. Geen nieuw feit gezien werkwijze gegevensverwerking Belastingdienst.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/1218
Uitspraakdatum: 12 april 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder.
Procesverloop
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H.37) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.255,--. Hierbij heeft verweerder bij beschikking aan eiseres een boete opgelegd ten bedrage van € 296,--.
1.2 Verweerder heeft tevens aan eiseres voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].W37) premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (WAZ) opgelegd naar een heffingsgrondslag van € 554,--. Hierbij heeft verweerder bij beschikking aan eiseres een boete opgelegd ten bedrage van € 12,--.
1.3 Verder heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].S37) premie ziekenfondswet zelfstandigen (ZFW) opgelegd naar een heffingsgrondslag van € 5.870,--.
1.4 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2006 de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.103,--, waarbij hij de boete heeft gehandhaafd op een bedrag van € 296,--. Eveneens bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2006 heeft verweerder de navorderingsaanslag WAZ verminderd tot een aanslag van nihil, waarbij hij de boete heeft gehandhaafd op een bedrag van € 12,--. Verder heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2006 de navorderingsaanslag ZFW verminderd tot een aanslag naar een heffingsgrondslag van € 4.748,--.
1.5 Eiseres heeft tegen de hiervoor onder punt 1.4 bedoelde uitspraken bij brief van 17 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 mei 2006, beroep ingesteld.
1.6 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2006 te Leeuwarden.
Eiseres' gemachtigde, J.F. Tamsma, verbonden aan Tamsma's zoon Accountancy, is (aangetekend) schriftelijk uitgenodigd om hierbij aanwezig te zijn, maar hij noch eiseres is ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. J.A. Adema.
1.8 De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om een uitspraak van het Hof Leeuwarden in te zenden. Verweerder heeft bij brief van 8 december 2006 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiseres' gemachtigde heeft vervolgens van de hem geboden mogelijkheid gebruik gemaakt om hierop te reageren.
1.9 De rechtbank heeft met schriftelijk toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Eiseres dreef in het jaar 2003 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit de exploitatie van een café/snackbar onder de naam "[naam]".
2.2 Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en WAZ voor de jaren 2002 en 2003 en de aangiften omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003. Verweerder heeft van zijn bevindingen uit het boekenonderzoek met dagtekening 3 maart 2005 een conceptrapport, ontvangen door eiseres' gemachtigde op 7 maart 2005, opgemaakt. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:
"In overleg met de adviseur wordt de omzet snacks 2002 en 2003 als volgt gecorrigeerd:
(…)
2003: meer omzet 6% € 5.000 (o.b. € 300)".
In het conceptrapport wordt voor wat betreft de aanslag IB/PVV geconcludeerd tot een gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2003 van € 7.691,-- en voor wat betreft de aanslag WAZ tot een gecorrigeerde heffinggrondslag van € 1.020,--.
2.3 Met dagtekening 16 maart 2005 heeft verweerder aan eiseres een aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 opgelegd overeenkomstig haar aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.225,--. Eveneens met dagtekening 16 maart 2005 heeft verweerder aan eiseres een aanslag WAZ voor het jaar 2003 opgelegd overeenkomstig haar aangifte naar een premie-inkomen van € 8.714,--. Deze aanslag bedroeg, gezien het premievrije bedrag van € 13.160,--, nihil. Verder heeft verweerder aan eiseres met dagtekening 16 maart 2005 een aanslag ZFW opgelegd overeenkomstig haar aangifte naar een heffingsgrondslag van
€ 870,--.
2.4 Bij brief van 17 maart 2005, gericht aan verweerder, heeft eiseres' gemachtigde onder meer het volgende geschreven:
"Akkoord zou kunnen worden gegaan met een consensuscorrectie van € 5000 exclusief omzetbelasting laag tarief zoals in ons gesprek is besproken over het jaar 2002 en 2003.
(…)
Daarenboven verzoek ik u mij schriftelijk te informeren omtrent het feit hoe het nu mogelijk moet is dat cliënte, met dagtekening 16 maart 2005 de definitieve aanslagen over 2003 ontvangt waarbij duidelijk wordt aangegeven dat de aanslagen zijn opgelegd conform de aangifte. (…)".
2.5 De hiervoor onder punt 2.3 bedoelde aanslagen zijn - ondanks verweerders bevindingen uit het boekenonderzoek - overeenkomstig eiseres' aangifte opgelegd, omdat was verzuimd om een blokkade in het automatiseringssysteem op te nemen. Dit verzuim hing samen met de door verweerder gekozen werkwijze inzake het proces van aanslagregeling.
2.6 Op 19 mei 2005 heeft eiseres' gemachtigde het definitieve rapport van het hiervoor onder punt 2.2 bedoelde boekenonderzoek ontvangen. In dit rapport wordt voor wat betreft de aanslag IB/PVV geconcludeerd tot een gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2003 van € 7.225,-- en voor wat betreft de aanslag WAZ tot een gecorrigeerde heffinggrondslag van € 554,--. Hierbij is aangekondigd dat voor het jaar 2003 navorderingsaanslagen IB/PVV en WAZ zullen worden opgelegd en dat bij deze aanslagen op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vergrijpboetes van 50% zullen worden opgelegd.
2.7 Met dagtekening 20 mei 2005 heeft verweerder aan eiseres de hiervoor onder de punten 1.1 tot en met 1.3 bedoelde navorderingsaanslagen en boetes opgelegd.
2.8 Bij de bestreden uitspraken heeft verweerder de navorderingsaanslagen verminderd in verband met de verlaging van eiseres' winst uit onderneming met het bedrag van de nageheven omzetbelasting.
Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de onderhavige navorderingsaanslagen en boetes terecht aan eiseres heeft opgelegd.
3.2 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, terwijl verweerders antwoord bevestigend luidt. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de boetes kunnen worden gematigd tot 10%.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Nu verweerder de navorderingsaanslag WAZ bij de bestreden uitspraak - gezien de omstandigheid dat het premievrije bedrag hoger is dan het door hem vastgestelde premie-inkomen van € 12.592,-- - reeds heeft verminderd tot een aanslag van nihil, acht de rechtbank eiseres' beroep - wegens het ontbreken van belang - niet te zijn gericht tegen deze navorderingsaanslag.
4.2 Artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de AWR behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder - gelet op hetgeen onder punt 2.2 is vermeld - ten tijde van het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen niet beschikte over een nieuw feit dat grond voor navordering opleverde.
4.4 Volgens vaste jurisprudentie kan zonder het bekend worden van enig nieuw feit toch navordering worden toegestaan ingeval een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt (vgl. HR 8 augustus 2003, nr. 37 570, BNB 2003/345).
4.5. De aanwezigheid van een discrepantie als in deze jurisprudentie bedoeld kan echter niet worden aanvaard in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de belastingdienst of op de eenheid gekozen is. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen (vgl. HR 14 april 2006, nr. 40 958, BNB 2006/315 c*).
4.6 Gezien hetgeen hiervoor onder punt 2.5 is vermeld, had verweerder, gelet op het hiervoor onder de punt 4.4 en 4.5 overwogene, niet mogen overgaan tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen, ook al was het voor eiseres, dan wel haar adviseur, kenbaar dat bij de totstandkoming van de desbetreffende aanslagen een fout was gemaakt. De rechtbank zal derhalve de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV en ZFW vernietigen.
4.7 Ingevolge het tweede lid van artikel 67e van de AWR wordt de grondslag van de boete gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslag.
4.8 Vernietiging van de navorderingsaanslag IBPVV brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de grondslag voor het opleggen van een boete bij deze aanslag vervalt. De rechtbank zal derhalve eveneens de bij de navorderingsaanslag IB/PVV bij beschikking opgelegde boete van € 296,-- vernietigen. Nu de navorderingsaanslag WAZ bij de bestreden uitspraak is verminderd tot nihil, ontbreekt er ook ten aanzien van deze aanslag een grondslag voor het opleggen van een boete. De bij de navorderingsaanslag WAZ opgelegde boete van € 12,-- kan dus evenmin in stand blijven.
4.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eiseres' beroep doel treft.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op de bezwaren gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZFW en de boetebeschikkingen;
- vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZFW;
- vernietigt de bij de navorderingaanslagen IB/PVV en WAZ bij beschikking opgelegde boetes;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322,--, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 april 2007 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.