Rechtbank Leeuwarden, 16-10-2007, BD3878, AWB06/2286
Rechtbank Leeuwarden, 16-10-2007, BD3878, AWB06/2286
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2007
- Datum publicatie
- 13 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2007:BD3878
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2008:BD2150
- Zaaknummer
- AWB06/2286
Inhoudsindicatie
Gebruik openbare weg tijdens schorsing. Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete terecht.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/2286
Uitspraakdatum: 16 oktober 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, verweerder.
Procesverloop
1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 22 februari 2005 tot en met 21 februari 2006 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 2.141,--, alsmede bij beschikking een boete van € 2.141,--.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 september 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 1.070,--.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 11 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op 12 oktober 2006, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2007 te Leeuwarden.
Eiser is daar bij zijn gemachtigde, mr. E.Tj. van Dalen verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer G. Brink.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is sedert 27 november 2002 houder van het motorrijtuig met kenteken [kenteken].
2.2. Op 24 januari 2006 stond onderhavig motorrijtuig op de openbare weg te [A] geparkeerd.
2.3. Onderhavig motorrijtuig stond vanaf 3 september 2004 als geschorst geregistreerd als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen.
Is eiser motorrijtuigenbelasting verschuldigd wanneer een motorrijtuig onbedoeld en ongewild geparkeerd staat op de openbare weg?
Zo ja, is de boete, gezien de omstandigheden, op het juiste bedrag vastgesteld?
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag en de daarin begrepen boete.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 1 lid 1 sub a Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna de Wet) wordt motorrijtuigenbelasting geheven ter zake van het houden van de aldaar genoemde motorrijtuigen.
4.2. Ingevolge artikel 19 lid 1 van de Wet wordt de belasting niet geheven tijdens een voor het betreffende motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6 Wegenverkeerswet 1994.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat onderhavig motorrijtuig sinds 3 september 2004 geschorst was in de zin van punt 4.2 en dat op 24 januari 2006 met het motorrijtuig gebruik werd gemaakt van de openbare weg.
4.4. Ten gevolge van het gebruik van de openbare weg tijdens een schorsing heeft verweerder op grond van artikel 35 van de Wet een naheffingsaanslag opgelegd.
4.5. Eiser stelt dat hij een afspraak had met degene, die zijn motorrijtuig zou ombouwen tot camper, dat in verband met de schorsing het motorrijtuig binnen gestald moest worden of zodanig dat er geen sprake was van gebruik van de openbare weg. Eiser was voornemens om dit te controleren, maar werd hierin tegengehouden door degene, aan wie hij het motorrijtuig had afgegeven. Verweerder stelt dat de betreffende afspraken tussen eiser en derden niets af doen aan het opleggen van de naheffingsaanslag, zoals genoemd in punt 4.4.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat - zoals verweerder heeft gesteld - de afspraken tussen eiser en derden in onderhavige zaak niets af doen aan het opleggen van de naheffingsaanslag.
4.7. Nu de vraag met betrekking tot de verschuldigdheid van de motorrijtuigenbelasting bevestigend is beantwoord, komt de vraag over de hoogte van de boete aan de orde. De boete ter zake van het vorenomschreven verzuim is opgelegd conform paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten 1998 . Eiser stelt dat hem geen verwijt treft aangezien iemand anders het motorrijtuig, ondanks zijn uitdrukkelijke aanwijzing dit niet te doen, op de openbare weg heeft geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat op eiser als eigenaar van het motorrijtuig een zorgplicht rust om maatregelen te treffen waardoor het vorenomschrevenen verzuim niet plaats zou kunnen vinden. Nu eiser uitsluitend aanwijzingen heeft gegeven is daarvan niet voldoende gebleken. Van afwezigheid van alle schuld is dan ook geen sprake. Gezien de omstandigheden, zoals hiervoor genoemd, heeft verweerder de boete reeds verminderd met 50%.
4.8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de beroepen tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond zijn.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen tegen zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 oktober 2007 door mr. C.H. de Groot, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.