Home

Rechtbank Leeuwarden, 31-01-2008, BC4445, AWB07/154

Rechtbank Leeuwarden, 31-01-2008, BC4445, AWB07/154

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
31 januari 2008
Datum publicatie
18 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2008:BC4445
Zaaknummer
AWB07/154

Inhoudsindicatie

Voor persoongebonden aftrek in verband met de uitgaven voor hulpmiddelen hoeft geen sprake te zijn van een medisch voorschrift, dat voorafgaand aan de uitgaven is opgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB07/154

Uitspraakdatum: 31 januari 2008.

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.

Procesverloop

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [nummer]H56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.541,--.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2006 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 17 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 18 januari 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2007 te Leeuwarden.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, W.J. Buikema. Namens verweerder is verschenen J. Kok.

1.6. Eiseres' gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres heeft van 1 januari 2005 tot 5 augustus 2005 (ongehuwd) samengewoond met [Y] (hierna: [Y]). Op 5 augustus 2005 is [Y] overleden. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV 2005 gekozen voor het fiscaal partnerschap.

2.2. [Y] was in 2005, ten gevolge van ernstig hartfalen, aangewezen op het gebruik van een rolstoel.

2.3. In verband met de functiebeperking van [Y] en dientengevolge het gebruik van de rolstoel, zijn er op 3 juni en 25 juli 2005 een tweetal aanpassingen aan de woning gedaan, te weten de aanschaf c.q. aanleg van een oploopplank en een toilet op de begane grond. De kosten van deze aanpassingen waren € 2.076,--.

2.4. Huisarts [huisarts] heeft bij brief van 13 juli 2006 verklaard dat voormelde aanpassingen zijn aangebracht ten gevolge van de functiebeperkingen van [Y] en om hem te kunnen laten functioneren in zijn woning.

Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de kosten ad € 2.076,-- in verband met de aanpassingen aan de woning bij eiseres tot persoonsgebonden aftrek kunnen leiden.

3.2. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.465,--. Tevens verzoekt eiseres om vergoeding van alle door haar gemaakte kosten in verband met deze procedure, te weten € 1.309,50 exclusief BTW.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Mocht eiseres in het gelijk worden gesteld dan verzoekt verweerder een veroordeling in de kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3.5. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6.1 lid 2 sub d juncto artikelen 6.16 sub a en 6.17 lid 1 sub a en lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) worden tot de persoonsgebonden aftrek gerekend de uitgaven voor een hulpmiddel, dat de partner in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen ter zake waarvan uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen.

4.2. Ingevolge artikel 20a Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het Besluit IB) worden tot de hulpmiddelen gerekend de aanpassingen van een woning, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht.

4.3. Eiseres is van mening dat nu de medische situatie van haar partner ten tijde van de uitgaven voor de aanpassingen overduidelijk was en overigens ook niet in geschil is, een medische verklaring voorafgaand aan de uitgaven niet nodig is om voor de persoonsgebonden aftrek in aanmerking te komen. Eiseres verwijst daartoe ondermeer naar de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 20 oktober 2006 (VN 2007/41.23). Tevens verwijst eiseres naar de "concept wijziging Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001", die de Staatssecretaris van Financiën op 10 september 2002 naar de Tweede Kamer zond. Hierin wordt voorgesteld artikel 20a van het Besluit IB zodanig te wijzigen dat tot de hulpmiddelen worden gerekend de aanpassingen van een woning die vanwege een medische indicatie of op medisch voorschrift zijn aangebracht.

4.4. Verweerder is van mening dat om in aanmerking te komen voor de persoongebonden aftrek in verband met de uitgaven voor hulpmiddelen er sprake moet zijn van een medisch voorschrift, dat voorafgaand aan de uitgaven is opgesteld. De medische verklaring die in dit geval pas achteraf is opgesteld en bovendien slechts een constatering bevat, kan niet leiden tot de gewenste aftrek. Verweerder kent de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, maar is het met de uitkomst daarvan oneens. Verweerder verwijst vervolgens naar de vaste jurisprudentie ten tijde van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dat sprake moet zijn van een medisch voorschrift voorafgaand aan de gedane uitgaven. Deze jurisprudentie is volgens verweerder vastgelegd in de Wet.

4.5. De rechtbank stelt voorop dat geen twijfel bestaat over de medische toestand van [Y] in 2005 en de ernst daarvan, alsmede dat de betreffende hulpmiddelen/aanpassingen [Y] in staat stelden normale lichaamsfuncties te verrichten. De rechtbank is voorts van oordeel dat de uitgaven in verband met de aanpassingen aan de woning gelet op het voorgaande niet disproportioneel zijn.

4.6. De rechtbank stelt vast dat in artikel 6.17 van de Wet met betrekking tot de hulpmiddelen niet staat vermeld dat sprake moet zijn van een medisch voorschrift, zoals dat bijvoorbeeld wel is vermeld met betrekking tot de extra uitgaven voor een dieet. In artikel 20a van het Besluit IB staat vermeld dat het aanpassingen betreft, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht. De toevoeging 'een medische indicatie of medisch voorschrift' in het door eiseres aangehaalde "concept wijziging Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001" is in het uiteindelijke Besluit IB beperkt tot 'medisch voorschrift'.

4.7. De rechtbank is van oordeel dat nu vast staat dat [Y] ten behoeve van het verrichten van zijn normale lichaamsfuncties uitgaven heeft gedaan voor een tweetal aanpassingen aan de woning, eiseres recht heeft op persoongebonden aftrek ingevolge artikel 6.17 van de Wet. Het Besluit IB kan deze aftrek op dit punt niet beperken. Daarenboven overweegt de rechtbank dat verweerder zijn stelling dat het medisch voorschrift voorafgaand aan de uitgaven aanwezig moet zijn, niet of in ieder geval onvoldoende heeft onderbouwd. Wat de uitgaven voor de loopplank betreft, verwijst de rechtbank nog naar het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 december 2005 (CPP2005/2639M) waarin de Staatssecretaris de vraag (2.a.26.6) of de kosten van een traplift zonder medisch voorschrift aftrekbaar zijn bevestigend beantwoord. Wat de uitgaven voor het toilet op de begane grond betreft, verwijst de rechtbank nog naar vraag 2.a.26.10 van voormeld besluit waarin de Staatssecretaris antwoordt dat sprake blijft van een medisch voorschrift, wanneer sprake is van de constatering en de beschrijving van een functiebeperking.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en op hierna vermelde besluit te worden beslist.

Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161,--, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van

€ 322,--, wegingsfactor 1). Het forfaitaire systeem van het Besluit proceskosten bestuursrecht biedt geen ruimte voor vergoeding van proceskosten op de wijze die eiseres heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.465,-- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805,-- en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2008 door mr. E. de Witt, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.