Home

Rechtbank Leeuwarden, 07-05-2008, BD1732, AWB 07/756 en AWB 07/757

Rechtbank Leeuwarden, 07-05-2008, BD1732, AWB 07/756 en AWB 07/757

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
7 mei 2008
Datum publicatie
16 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2008:BD1732
Zaaknummer
AWB 07/756 en AWB 07/757

Inhoudsindicatie

Boete verminderd. Eiser heeft door verweerder geleverde bewijsvermoeden ontzenuwd dat hij bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat van hem te weinig belasting zou worden geheven. Grove schuld aannemelijk.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummers: AWB 07/756 en AWB 07/757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H37) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.554,--. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag heeft verweerder aan eiser bij beschikking een boete opgelegd ten bedrage van € 1.539,--.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2007 de boetebeschikking gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 20 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank op 27 maart 2007, beroep ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank geregistreerd onder het kenmerk AWB 07/756.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H47) IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.056,--. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag heeft verweerder aan eiser bij beschikking een boete opgelegd ten bedrage van € 3.034,--.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2007 de boetebeschikking gehandhaafd. Eiser heeft eveneens daartegen bij de zojuist vermelde brief van 20 maart 2007 beroep ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank geregistreerd onder het kenmerk AWB 07/757.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2008 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen H. Smid.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser, geboren op [datum] 1969, is na het vervullen van zijn militaire dienstplicht als beroepsmilitair toegetreden tot het korps Mariniers. Als zodanig is hij meermalen uitgezonden naar het buitenland. Tijdens zijn diensttijd heeft eiser - naar later is gebleken - een (chronische) posttraumatische stressstoornis (PTSS) opgelopen. Deze stoornis bracht onder meer mee dat eiser zich agressief gedroeg, hetgeen in 1995 heeft geleid tot een gevangenisstraf van anderhalf jaar. Eiser heeft uiteindelijk psychische hulp gekregen en heeft nog enkele jaren gediend bij het korps Mariniers. Zijn PTSS noodzaakte eiser echter om ander werk te gaan doen. In 1999 heeft hij daarom zijn dienstbetrekking bij het korps Mariniers verruild voor een dienstbetrekking bij de gemeente [gemeente]. Eiser heeft daarna zijn financiële schulden weten af te lossen en heeft een woning kunnen kopen. Om verschillende redenen had eiser behoefte aan meer inkomsten. Door zijn werk bij de gemeente [gemeente] kreeg eiser aardigheid in het tuinieren en zodoende is hij - voor zichzelf - begonnen met het verrichten tuinonderhoud voor oudere mensen, het aanleggen van tuinen en de handel in goederen. In het jaar 2002 is eiser tijdens zijn werk bij de gemeente ingezet bij het opruimen van een illegale hennepkwekerij. Tijdens deze werkzaamheden zag eiser dat er hennepplantjes werden gestolen. Hij heeft toen de daders bij de politie aangemeld. Deze daders hebben vervolgens eisers gezin bedreigd en hebben eiser afgeperst. Eiser werd door zijn afpersers om aan geld te komen gedwongen om te gaan helen. De politie is hier achter gekomen, waarna eiser strafrechtelijk is vervolgd en vervolgens is veroordeeld voor heling. Dit heeft geleid tot een straf van 72 uur dienstverlening. In verband met deze strafzaak heeft eisers werkgever eisers aanstelling geschorst. Mogelijk zal deze schorsing worden gevolgd door ontslag.

1.2 Eiser, die geen deskundige is op fiscaal gebied, heeft zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 laten verzorgen door een belastingadviseur, zijnde een familielid van zijn echtgenoot. Eiser heeft ten behoeve van deze aangiften zijn jaaropgaven en gegevens betreffende zijn hypothecaire lening verstrekt aan zijn belastingadviseur. Ten aanzien van de hiervoor onderpunt 1.1 bedoelde werkzaamheden genoten bijverdiensten heeft eiser niets verstrekt of vermeld aan zijn adviseur. Deze heeft ten aanzien van de bijverdiensten dan ook niets in eisers aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 verantwoord. Met dagtekening 30 september 2004 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.196,--. Voor het jaar 2004 heeft verweerder met dagtekening 15 september 2005 een aanslag IB/PVV opgelegd ten bedrage van € 49.081,--. Bij het vaststellen van deze aanslagen heeft verweerder geen rekening gehouden met de door eiser genoten bijverdiensten.

1.3 Verweerder is uit door hem verkregen informatie gebleken dat tegen eiser een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld wegens heling. Desgevraagd heeft de desbetreffende Officier van Justitie verweerder op 12 juni 2006 schriftelijk toestemming verleend voor inzage en gebruik van het ter zake opgemaakte proces-verbaal voor fiscale doeleinden. Uit dit proces-verbaal kwam naar voren dat eiser onder meer in de jaren 2003 en 2004 tegen betaling kluswerk heeft verricht voor derden. Het ging daarbij om straatwerk, tuinaanleg, bomen zagen en het spuiten van bronnen. Daarnaast zou eiser inkomsten hebben genoten uit de handel in goederen. Omdat eiser de door hem genoten inkomsten niet in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 had verantwoord en hij de hoogte van deze verdiensten niet meer wist, heeft verweerder voorgesteld om deze bijverdiensten voor deze jaren vast te stellen op respectievelijk € 7.475,-- en € 14.000,-- en deze alsnog als resultaat uit overige werkzaamheden voor de jaren 2003 en 2004 in aanmerking te nemen. Eiser heeft dit voorstel aanvaard, waarbij verweerder uiteindelijk op eisers verzoek de door eiser becijferde kosten ten aanzien van de door hem verrichte werkzaamheden (respectievelijk € 1.117,-- en

€ 2.025,--) op de door hem voorgestelde bijtelling in aftrek heeft toegelaten.

1.4 Bij brief van 28 september 2006 heeft verweerder eiser ervan in kennis gesteld dat hij voornemens is om bij de voor de jaren 2003 en 2004 op te leggen navorderingsaanslagen tevens vergrijpboetes van 50% op te leggen wegens het willens en wetens verzwijgen van de door eiser genoten bijverdiensten. Eisers reactie op deze brief heeft verweerder niet van dit voornemen kunnen afbrengen, zodat verweerder bij de navorderingsaanslagen voor de jaren 2003 en 2004 de vergrijpboetes heeft opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 1.539,-- en

€ 3.034,--.

Geschil

2.1 In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of verweerder aan eiser terecht de onderhavige vergrijpboetes van 50% heeft opgelegd.

2.2 Eiser heeft erkend dat hij wel een boete verdient. Een boete van 50% acht hij echter niet op zijn plaats, omdat hij de door hem genoten bijverdiensten niet bewust heeft verzwegen. Vanwege zijn psychische gesteldheid als gevolg van zijn PTSS en de situatie omtrent de tot hem gerichte bedreigingen en afpersingen heeft eiser - naar hij ter zitting heeft gesteld - niet willens en wetens de bedoelde neveninkomsten verzwegen voor zijn adviseur, maar er gewoonweg niet bij stilgestaan. Bovendien is hij van mening dat verweerder door het opleggen van vergrijpboetes van 50% het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Enerzijds, omdat voor bejaarden een lager tarief voor de IB/PVV geldt en, nu de boete gerelateerd is aan de hoogte van de verschuldigde IB/PVV, aan hen in dezelfde situatie een lagere boete zou zijn opgelegd. Anderzijds, omdat de aan hem opgelegde boete niet in verhouding staat tot een aan een bekende voetbalcoach opgelegde boete. Verder heeft eiser aangevoerd dat er door de Belastingdienst bij een eerste vergrijp vaak een lagere boete wordt opgelegd, terwijl daarnaast bij het merendeel van de belastingplichtigen de genoten bijverdiensten nimmer wordt nagevorderd. De vergrijpboetes moeten volgens eiser worden verminderd van 50% naar 25%.

2.3 Verweerder heeft aangevoerd dat het van algemene bekendheid is dat bijverdiensten moeten worden aangegeven. Eiser had derhalve aan zijn belastingadviseur moeten melden dat hij bijverdiensten had genoten. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft eiser willens en wetens de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans aanvaard dat van hem te weinig belasting zou worden geheven. Aan eiser zijn volgens verweerder dan ook terecht vergrijpboetes van 50% opgelegd. Verweerder ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om de boetes te verminderen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is volgens verweerder geen sprake.

Beoordeling van het geschil

3.1 Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, vormt dit, ingevolge artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag.

3.2 Paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bepaalt dat de inspecteur ingeval van grove schuld een vergrijpboete oplegt van 25 procent en dat hij ingeval van opzet een boete oplegt van 50 procent.

3.3 Vaststaat dat eiser ten aanzien van de door hem genoten bijverdiensten niets heeft verstrekt of vermeld aan de door hem ingeschakelde belastingadviseur en dat deze hieromtrent dan ook niets in eisers aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 en 2004 heeft verantwoord. Verder staat vast dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV voor deze jaren evenmin rekening heeft gehouden met de door eiser genoten bijverdiensten. Verweerder heeft niet, althans onvoldoende, bestreden aangevoerd dat het van algemene bekendheid is dat bijverdiensten moeten worden aangegeven. Eiser had volgens verweerder derhalve aan zijn belastingadviseur moeten melden dat hij bijverdiensten had genoten. De rechtbank kan deze stellingname volgen en is van oordeel dat verweerder hiermee het bewijsvermoeden heeft geleverd dat eiser, nu hij heeft nagelaten zijn belastingadviseur in kennis te stellen van de door hem genoten bijverdiensten, willens en wetens de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans heeft aanvaard dat van hem te weinig belasting zou worden geheven. Echter, in het licht van de hiervoor onder punt 1.1 beschreven omstandigheden inzake eisers psychische gesteldheid als gevolg van zijn PTSS en de situatie omtrent de tot hem gerichte bedreigingen en afpersingen, acht de rechtbank eisers stelling aannemelijk dat hij bedoelde bijverdiensten niet willens en wetens heeft verzwegen voor zijn adviseur, maar er gewoonweg niet bij stil heeft gestaan om zijn adviseur hiervan op de hoogte te stellen. Aldus is de rechtbank van oordeel dat eiser hiermee het door verweerder geleverde vermoeden heeft ontzenuwd dat hij bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat van hem te weinig belasting zou worden geheven. Er kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet worden gezegd dat het aan eisers voorwaardelijk opzet is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld, zodat verweerder aan eiser ten onrechte vergrijpboetes van 50% heeft opgelegd.

3.4 Nu eiser de door hem ingeschakelde belastingadviseur op geen enkele wijze op de hoogte heeft gesteld van de door hem genoten bijverdiensten, terwijl hij had moeten weten dat deze bijverdiensten in zijn aangifte hadden moeten verantwoord, is de rechtbank van oordeel dat eiser dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven. De rechtbank acht vergrijpboetes van 25% derhalve in dit geval passend en geboden. De rechtbank zal de door verweerder opgelegde vergrijpboetes derhalve - overeenkomstig eisers conclusie - verminderen tot 25% van het bedrag van de navorderingsaanslagen.

3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers beroepen doel treffen.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de bij de navorderingsaanslag voor het jaar 2003 gegeven beschikking opgelegde boete tot een bedrag van € 769,--;

- vermindert de bij de navorderingsaanslag voor het jaar 2004 gegeven beschikking opgelegde boete tot een bedrag van € 1.517,--;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2008 door mr. dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.