Home

Rechtbank Leeuwarden, 07-05-2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:305 BN1306, AWB 06/2841

Rechtbank Leeuwarden, 07-05-2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:305 BN1306, AWB 06/2841

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
7 mei 2008
Datum publicatie
16 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2008:BN1306
Zaaknummer
AWB 06/2841

Inhoudsindicatie

Artikel 3.111 IB 2001. Eiser en partner hebben bloot eigendom woning, ouders van partner hebben zakelijk recht van gebruik en bewoning. Geen toepassing eigenwoningregeling omdat niet kan worden gezegd dat alle kosten en lasten van de woning op eiser en partner drukken, gezien de uit de akte van levering voortvloeiende mogelijkheid de door eiser en partner betaalde kosten en lasten te verhalen op ouders van partner.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 06/2841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.36) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.148,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.101,-- .

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2006 de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.148,--.

Eiser heeft daartegen bij brief van 27 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 december 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft partijen bericht dat het beroep zal worden behandeld ter zitting van 11 maart 2008. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 4 maart 2008 meegedeeld dat hij noch eiser het onderzoek ter zitting zullen bijwonen. Verweerder heeft telefonisch desgevraagd verklaard hij in dat geval evenmin behoefte heeft aan een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting. De rechtbank heeft hierop bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Motivering

Feiten

1.1 Eiser, geboren op [datum] 1946, bewoont tezamen met zijn partner [partner] en de ouders van [partner] de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (de woning). Eiser en zijn partner hebben de woning op [datum] 1995 gekocht van de ouders van [partner], onder voorbehoud van het levenslang zakelijk recht van gebruik en bewoning ten behoeve van de ouders.

1.2 Volgens de op [datum] 1995 opgemaakte notariële akte van levering gelden ten aanzien van het recht van gebruik en bewoning onder meer de volgende bepalingen:

"1. Gemeld recht gaat in op heden en eindigt op de dag dat de komparanten sub 1 of de langstlevende daarvan is overleden of afstand doet van het recht.'

2. Gedurende het bestaan van het recht zijn het onderhoud, de zakelijke lasten en de verzekeringspremies ten laste van de komparanten sub 1.

3. De komparanten sub 1 zijn ontheven van de verplichting tot het stellen van zekerheid.

4. De komparanten sub 1 zijn bevoegd tot alle handelingen die tot een goed beheer van het verkochte dienstig kunnen zijn. Tot alle overige handelingen zijn koper en komparanten sub 1 slechts tezamen bevoegd.

5. De komparanten sub 1 zijn verplicht het verkochte te verzekeren, op naam van de hoofdgerechtigden, tegen brand en overigens tegen gevaren waartegen het gebruikelijk is een verzekering te sluiten. De komparanten sub 1 zijn op eerste verzoek van koper verplicht van de betaling van die verzekeringspremies te doen blijken.".

Met komparanten sub 1 worden [partner]s ouders bedoeld.

1.3 Eiser en zijn partner zijn ten aanzien van de koop van de woning een geldlening aangegaan. In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 heeft eiser, evenals in voorgaande jaren, de rente (€ 10.660,--) van deze geldlening opgevoerd als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. De waarde van het bloot eigendom van de woning heeft eiser in zijn aangifte verantwoord als bezitting ter bepaling van zijn belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.

1.4 Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 de door eiser opgevoerde rente van de geldlening niet in aftrek toegelaten. Eiser heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Hierbij heeft hij volhard in zijn standpunt dat de rente van de geldlening kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Verder heeft hij in zijn bezwaar naar voren gebracht dat de waarde van het bloot eigendom van de woning niet als bezitting moet worden aangemerkt, maar dat het voordeel uit die woning, in de vorm van het eigenwoningforfait, alsnog moet worden aangegeven als inkomsten uit de eigen woning. Daarnaast heeft hij alsnog gekozen voor het fiscaal partnerschap met [partner].

1.5 Verweerder is bij brief van 6 oktober 2006 akkoord gegaan met eisers keuze voor het fiscaal partnerschap met [partner]. Hij is echter niet meegegaan met eisers stelling dat de rente van de geldlening als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning kan worden aangemerkt. De geldlening kan volgens verweerder wel worden beschouwd als schuld ter bepaling van eisers belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dit brengt mee dat de rendementsgrondslag volgens hem nihil bedraagt, zodat er geen te belasten voordeel uit sparen en beleggen meer is. De hierna plaatsgevonden hebbende correspondentie met eisers gemachtigde heeft verweerder niet op andere gedachten kunnen brengen. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het door hem vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil.

Geschil

2.1 Naar de rechtbank partijen begrijpt, is tussen hen uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de rente van de geldlening in aanmerking kan worden genomen als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning.

2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van een bevestigend antwoord op deze vraag aangevoerd dat hij en zijn partner een persoonlijk recht van gebruik en bewoning hebben van de woning, nu zij alvorens zij de woning hebben gekocht al in de woning woonden en zij inmiddels al meer dan tien jaar hierin wonen. Op grond van duurzame bewoning en gezien het feit dat alle kosten en lasten voor rekening komen van eiser en zijn partner, is eiser van mening dat hij en zijn partner voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) alsmede aan de in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 november 2001, nr. CPP 2001/3035M (het Besluit), vraag B 3.6av opgenomen voorwaarden. Nu de eigen woningregeling volgens eiser derhalve van toepassing is, kan hij de rente van de geldlening in aanmerking nemen als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning.

2.3 Verweerder heeft ter beargumentering van een ontkennend antwoord op de in geschil zijnde vraag gesteld dat een bloot eigenaar van een woning in beginsel die woning niet ter beschikking staat. Nu in de notariële akte van levering van de woning volgt dat op [partner]s ouders een - door eiser en zijn partner - juridische afdwingbare verplichting rust om de kosten en lasten van de woning voor hun rekening te nemen, kan volgens verweerder niet worden gezegd dat deze door eiser en zijn partner betaalde, niet op [partner]s ouders verhaalde, kosten en lasten op eiser en zijn partner drukken. Dat sprake zou zijn van een persoonlijke recht van gebruik en bewoning acht verweerder niet aannemelijk.

Beoordeling van het geschil

3.1 In artikel 3.111, eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b, van de Wet is bepaald:

"In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, of een gedeelte van een gebouw, een schip of een woonwagen, met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:

a. eigendom, waaronder begrepen economische eigendom, of een recht van lidmaatschap van een coöperatie, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering hen grotendeels aangaat;

b. een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat de belastingplichtige krachtens erfrecht heeft verkregen, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige de voordelen geniet en de kosten en lasten op hem drukken.".

3.2 Het onder punt 2.2 bedoelde Besluit is een zogenoemd vraag-en-antwoordbesluit. Hierin is de volgende vraag als volgt beantwoord:

"B.3.6.av. Eigenwoningregeling; bij kind inwonende ouders op grond van recht van gebruik

Vraag

Een bij haar ouders inwonend kind koopt de woning van de ouders die zich het recht van gebruik van de gehele woning voorbehouden. De woning blijft echter het gezamenlijke hoofdverblijf van ouders en kind. Is de eigenwoningregeling dan van toepassing en zo ja voor wie?

Antwoord

Het kind heeft de eigendom (namelijk de blote eigendom) van de gehele woning. Indien er voor het kind sprake is van een persoonlijk recht op het gebruik van de gehele woning (en niet slechts van een gedoogsituatie) en tevens alle kosten en lasten op het kind drukken, is het geheel aan rechten en verplichtingen van het kind ten opzichte van de gehele woning zodanig dat de woning voor het kind voldoet aan de vereisten van een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. Ook hier geldt overigens de aftrekbeperking van artikel 3.120, vierde lid, onderdeel c, van die wet.".

3.3 Uit de hiervoor onder de punten 1.1 en 1.2 vermelde feiten volgt dat [partner]s ouders bij de verkoop van de woning aan eiser en zijn partner het levenslang zakelijk recht van gebruik en bewoning van de woning hebben voorbehouden. Eiser en zijn partner hebben dus slechts het bloot eigendom van de woning verworven. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve niet worden gezegd dat zij de woning als hoofdverblijf ter beschikking hebben, zodat de woning op grond van de hiervoor onder punt 3.1 aangehaalde wettelijke bepaling niet als een eigen woning kan worden aangemerkt. Dit brengt mee dat de Wet in dit geval geen ruimte biedt voor toepassing van de eigenwoningregeling.

3.4 De in het Besluit vervatte - hiervoor onder punt 3.3 aangehaalde - beleidsregel, waarop eiser zich heeft beroepen en waaraan verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb gebonden is, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin leiden tot toepassing van de eigenwoningregeling. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat alle kosten en lasten van de woning op eiser en zijn partner drukten, gezien de uit de akte van levering voortvloeiende mogelijkheid de door hen betaalde kosten en lasten te verhalen op [partner]s ouders. Eisers stelling dat de jarenlang gevolgde handelwijze ten aanzien van het betalen door eiser en zijn partner van deze kosten en lasten aan deze verhaalsmogelijkheid in de weg staat, kan de rechtbank niet volgen.

De rechtbank is verder van oordeel dat op grond van de enkele omstandigheid dat eiser en zijn partner alvorens zij de woning hebben gekocht in de woning woonden en zij inmiddels al meer dan tien jaar hierin wonen, niet kan worden geconcludeerd dat er voor eiser en zijn partner sprake is van een persoonlijk recht op het gebruik van de gehele woning. De rechtbank overweegt dan ook dat eiser en zijn partner niet voldoen aan de bij de hiervoor onder punt 3.2 aangehaalde beleidsregel gestelde voorwaarden voor de toepassing van de eigenwoningregeling. De rechtbank wijst eiser er hierbij op dat de staatssecretaris bij het formuleren van deze beleidsregel, die meer ruimte biedt voor de toepassing van de eigenwoningregeling dan de desbetreffende wettelijke bepaling, vrij stond om bedoelde voorwaarden te stellen.

3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, nu de eigenwoningregeling toepassing mist, de rente van de geldlening niet in aftrek kan worden toegelaten als kosten van de eigen woning. Eisers beroep treft derhalve geen doel.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2008 door mr. dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.

w.g. M. Hiemstra

w.g. P. van der Wal

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.