Home

Rechtbank Leeuwarden, 11-12-2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:1384 BN3049, AWB 07/2686

Rechtbank Leeuwarden, 11-12-2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:1384 BN3049, AWB 07/2686

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
11 december 2008
Datum publicatie
2 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2008:BN3049
Zaaknummer
AWB 07/2686

Inhoudsindicatie

Buitengewone uitgaven. Aanschafwaarde scootmobiel niet ineens in aftrek brengen, maar afschrijven en afschrijvingsbedrag jaarlijks in aftrek brengen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 07/2686

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.078.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2007 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 29 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op

30 oktober 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is geboren op [geboortedatum] 1946 en is gehuwd met mevrouw [echtgenote]. Gedurende het onderhavige jaar heeft eiser een Wajong uitkering ontvangen van het UWV.

1.2 Eiser heeft in het jaar 2005 in verband met zijn invaliditeit een scootmobiel aangeschaft ten bedrage van € 5.840.

1.3 Eiser heeft hiervoor geen vergoeding ontvangen.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van de aanschaf van de scootmobiel in één keer in aftrek kan worden gebracht als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit of dat op de scootmobiel moet worden afgeschreven en het bedrag van de afschrijving als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering moet worden gebracht op het inkomen uit werk en woning.

2.2 Eiser is van mening dat op de scootmobiel niet hoeft te worden afgeschreven en dat de aanschafwaarde in één keer als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering kan worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. Voorts stelt eiser -naar de rechtbank begrijpt - dat hij als gehandicapte in Nederland fiscaal niet gelijk wordt behandeld als (vergelijkbare) gehandicapten in Duitsland. Bovendien -zo begrijpt de rechtbank- stelt eiser dat sprake is van een ongelijke behandeling tussen mensen die privé een hulpmiddel aanschaffen en zij die een hulpmiddel uit collectieve middelen verkrijgen. De wetgever heeft dit ten onrechte niet onder ogen gezien, zodat hij volgens eiser het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Deze schending moet worden opgeheven door toe te staan dat de aanschafwaarde van de scootmobiel in één keer als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering wordt gebracht op het inkomen uit werk en woning. Voorts merkt hij op dat de onderhavige scootmobiel zijn enige scootmobiel is.

2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat gedurende vijf jaren op de scootmobiel moet worden afgeschreven en dat jaarlijks het bedrag van de afschrijving als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering kan worden gebracht. Verweerder wijst op het besluit van de staatssecretaris van financiën van 15 december 2005, nr. CPP2005/2639M.

2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001

(de Wet) worden - voor zover hier van belang - als uitgaven wegens invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor hulpmiddelen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt als hulpmiddel mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn.

3.2 Tussen partijen is - naar het oordeel van de rechtbank terecht - niet in geschil dat de scootmobiel, voor eiser moet worden aangemerkt als een hulpmiddel. De rechtbank oordeelt dat de aanschafkosten van de scootmobiel niet volledig in 2005 in aftrek kunnen worden gebracht. De rechtbank overweegt daarbij dat bij de aanschaf van duurzame zaken zoals deze scootmobiel, de waarde niet in één jaar daalt tot nihil. Het hulpmiddel behoudt ook na het jaar van aanschaf (een deel van) zijn waarde, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank mede blijkt uit de tweedehandsmarkt voor scootmobielen die de rechtbank voldoende aannemelijk acht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door uit te gaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar, zonder rekening te houden met een restwaarde, de onderhavige aanslag eerder te laag dan te hoog heeft vastgesteld. Aan het hiervoor overwogene doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat eiser slechts beschikt over één scootmobiel.

3.3 Eiser is evenwel van mening dat hij op grond van het verdragsrechtelijke discriminatieverbod tot het volledige aanschafbedrag van de scootmobiel recht heeft op aftrek wegens invaliditeit in het jaar 2005. De rechtbank begrijpt dat eiser hierbij een beroep heeft gedaan op artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en op artikel 14 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in verbinding met artikel 1 van het Eerste protocol bij dat verdrag.

3.4 De rechtbank overweegt dat moet worden vooropgesteld dat artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste protocol bij dat verdrag niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbiedt, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vergelijk onder andere HR 25 januari 2008, nr 43 929, onder meer gepubliceerd in V-N 2008/7.3).

3.5 De rechtbank is van oordeel dat voor zover eiser zich heeft beroepen op het verdragsrechtelijke discriminatieverbod, dit beroep reeds faalt, omdat hij dit onvoldoende heeft onderbouwd.

3.6 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2008 door mr. J.W. Keuning,

mr. dr. P. van der Wal en mr. A.F. Germs - de Goede, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij, griffier.

w.g. K. van der Leij

w.g. J.W. Keuning

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.