Home

Rechtbank Leeuwarden, 18-11-2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:1277 BN3096, AWB 07/1466

Rechtbank Leeuwarden, 18-11-2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:1277 BN3096, AWB 07/1466

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
18 november 2008
Datum publicatie
4 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2008:BN3096
Zaaknummer
AWB 07/1466

Inhoudsindicatie

IB. Tijdstip beëindiging terbeschikkingstelling. Toepassing foutenleer.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 07/1466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiser, gemachtigde [gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

verweerder, gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 782.299 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.918.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2007 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 327.938 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.918.

1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 20 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank op 22 juni 2007, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden [gemachtigde], en

[gemachtigde], beiden verbonden aan [naam] Accountants & Belastingadviseurs. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser houdt op 1 januari 2001 63% van de aandelen in [E] B.V. (hierna: de B.V.) De overige 37% van de aandelen worden gehouden door zijn broer, [broer].

2.2 De B.V. heeft tot doel het ontwikkelen, ontwerpen, en uitvoeren van projecten waarin natuurontwikkeling centraal staat, dan wel waarvan natuurontwikkeling deel uitmaakt. Voorts heeft de B.V. tot doel het verlenen van diensten, advisering daaronder begrepen, op het gebied van de zorg voor het milieu en de natuur.

2.3 In privé heeft eiser op 1 januari 2001 voor 60% in eigendom: de boerderij gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en landerijen (20.53.30 Ha.) gelegen nabij [woonplaats]. Een deel van de boerderij is bij eiser in gebruik als woning. De landerijen en een deel van de boerderij worden verpacht respectievelijk verhuurd aan de B.V. De overige 40% van de eigendom komt toe aan eisers broer.

2.4 In 2001 raken de broers door een meningsverschil over de koers van de B.V. ernstig gebrouilleerd. Uiteindelijk leidt dit op 26 april 2001 tot ontbinding van de pachtovereenkomst met betrekking tot de landerijen tussen eiser en de B.V . Het feitelijk gebruik van de landerijen door de B.V. wordt (op dat moment) niet beëindigd.

2.5 In verband met de beëindiging van de pacht hebben eiser en [broer] een bedrag van € 272.268 (f 600.000) aan de B.V. als pachtontbindingsvergoeding betaald; dit is vastgelegd in een overeenkomst met dagtekening 26 april 2001.

2.6 De beide broers hebben [advocatenkantoor] te [Y] opdracht gegeven om de activiteiten van de B.V te splitsen alsmede de verkoop van het pand en de sanering van de B.V te begeleiden. Bij brief van 23 oktober 2001 zijn de op 10 oktober 2001 gemaakte afspraken bevestigd.

2.7 Eiser zal de activiteiten van de B.V. met betrekking tot de advisering, planvorming, voorlichting, directievoering en bemiddeling voortzetten onder de naam [E] in de vorm van een stichting. [broer], de heer [A] en mevrouw [B] zullen samen de bestaande opdrachten van de B.V. en uitbreidingen daarvan met betrekking tot de exploitatie van het vee, de aanleg van projecten, het mechanisch beheer en de aannemerij voortzetten onder de naam [G] in de vorm van een besloten vennootschap (hierna: [G]).

2.8 De verhuur van het boerderijgedeelte aan de B.V en het feitelijk gebruik van de landerijen door de B.V. wordt met ingang van 1 november 2001 beëindigd.

2.9 De landerijen worden vanaf 1 november 2001 tot het moment van verkoop (zie 2.13) gebruikt door [G]. Per ultimo 2001 heeft eiser zijn aandeel in de landerijen en het deel van de boerderij dat niet kwalificeert als eigenwoning (hierna: de boerderij) aangegeven als onderdeel van box III (sparen en beleggen).

2.10 Het door de B.V. gehouden vee, de verzorging daarvan en de opdrachten zijn met ingang van 1 november 2001 volledig voor rekening en risico gekomen van [G].

2.11 Per fax van 14 december 2001 zijn de uit de hiervoor vermelde afspraken voortvloeiende personeelsmutaties met betrekking tot het personeel van de B.V. doorgegeven aan de salarisadministratie.

2.12 De landerijen worden bij een minnelijke taxatie in 2006 per 1 januari 2001 getaxeerd op € 1.078.000. De waarde in verpachte staat is per die datum getaxeerd op € 485.000. In het op 8 november 2006 gedateerde taxatierapport is door beide taxateurs gezamenlijk onder meer het volgende verklaard:

"De percelen liggen langs de doorgaande weg van [X] naar [Y] op korte afstand van [Y]. Op peildatum hadden de percelen een agrarische bestemming maar waren er concrete plannen voor bestemmingswijziging."

en

"Ondergetekenden hebben bij de waardering rekening gehouden met de stand, ligging, (…) courantheid, marktsituatie alsmede alle aan ondergetekenden bekend zijnde waardebepalende factoren, betrekking hebbend op de onderhavige onroerende zaak.

2.13 De grond is op 12 februari 2002 verkocht voor € 1.257.980,90 aan een projectontwikkelaar, die de, achteraf onjuist gebleken, verwachting had, dat de grond "warm" zou worden in het kader van stedelijke ontwikkelingen rondom [Y]. Deze koper heeft zich in de loop van 2002 aangediend. De kosten ter zake van de verkoop bedragen in totaal € 15.300,44.

2.14 Nadat aan eiser over het jaar 2001 op 9 juli 2004 een ambtshalve aanslag IB/PVV 2001 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.000 heeft eiser hangende bezwaar tegen die aanslag op 15 februari 2005 een fiscaal rapport over 2001 ingediend bij verweerder. In dit rapport wordt als resultaat uit overige werkzaamheden door ter beschikkingstelling van vermogensbestanddelen verantwoord:

tabel 1

en als aftrekbare kosten en lasten:

tabel 2

2.15 Als bijlage van het onder 2.14 genoemde fiscaal rapport is een balans opgenomen voor het ter beschikking gestelde vermogen:

tabel 3

2.16 In de brief van 28 december 2005 van verweerder aan eisers gemachtigde over de afhandeling van het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2001 en Waz 2001 alsmede de aangifte IB/PVV 2002 staan de volgende passages vermeld:

"In uw brief [van 14 november 2005, rechtbank] geeft u aan dat u van mening bent dat wat betreft de waardering van de gronden bij aanvang van de TBS situatie er rekening gehouden dient te worden met de kans dat er ooit iemand meer dan de getaxeerde waarde zou willen betalen. U geeft echter ook aan dat er per november 2001 geen zicht was op het ontvangen van de "hoofdprijs". Dit betekent naar mijn mening dan ook dat er bij aanvang van de terbeschikkingstelling geen rekening gehouden dient te worden met deze kans en dat de agrarische waarde, rekening houdende met de verpachting, gehanteerd dient te worden."

en

"Alhoewel ik primair van mening ben dat de boekwinst op de gronden belast dient te worden in het belastingjaar 2002 wegens de verkoop van de gronden in mei 2002 ben ik van plan om naar aanleiding van vorenstaande, ter behoud van rechten, de boekwinst op de gronden ook in het belastingjaar 2001 in de heffing te betrekken."

Verweerder heeft voor het jaar 2001 geen navorderingsaanslag IB/PVV aan eiser opgelegd.

2.17 In zijn aangifte IB/PVV 2002 heeft eiser ter vaststelling van zijn belastbaar inkomen uit sparen en beleggen -voor zover thans van belang- vermeld:

tabel 4

en onder de schulden een tweetal leningen van de B.V. voor deze stallen en het land.

2.18 Bij zijn uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2002 heeft verweerder, onder handhaving van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 12.918, het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt nader vastgesteld:

tabel 5

Geschil

3.1 Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of de terbeschikkingstelling van de landerijen en het boerderijgedeelte door eiser aan de B.V. in 2001 dan wel in 2002 is beëindigd.

Ingeval de evenbedoelde terbeschikkingstelling in 2001 is beëindigd, is voorts in geschil het antwoord op de vraag of er sprake is van een ten onrechte in 2001 niet in aanmerking genomen bate die onder toepassing van de foutenleer in het onderhavige jaar kan worden meegenomen. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen over 2002 terecht is vastgesteld op € 12.918. Ingeval de evenbedoelde terbeschikkingstelling in 2002 is beëindigd, strijden partijen over de hoogte van zowel het belastbaar inkomen uit werk en woning als het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen over 2002.

3.2 Voor de standpunten, de gronden en de conclusies van partijen verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

4.1 Krachtens artikel 3.92, lid 1, sub a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt, voor zover thans van belang, voorts onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogensbestanddelen - daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen - voorzover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft.

4.2 Gelet op de hiervoor onder de punten 2.4 tot en met 2.11 vastgestelde feiten in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het verhuurde gedeelte van de boerderij en de landerijen met ingang van 1 november 2001 zowel juridisch als feitelijk niet meer ter beschikking stonden van de B.V. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder overwogen, dat verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ter beschikking stelling tot in de loop van 2002 heeft voortgeduurd. Het feit dat eerst op 3 januari 2002 de eerder mondeling gemaakte afspraken schriftelijk zijn vastgelegd, staat niet aan een eerdere juridische en feitelijke beëindiging van de ter beschikking stelling in de weg.

4.3 Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het desbetreffende boerderijgedeelte en de landerijen per 1 november 2001 geen sprake meer is van een werkzaamheid in de zin van het onder 4.1 aangehaalde artikel. Deze vermogensbestanddelen moeten als gevolg daarvan per die datum van de resultaatsbalans worden afgevoerd voor de op dat moment geldende waarde in het economisch verkeer, hetgeen zijn weerslag behoort te krijgen in eisers fiscale verantwoording over 2001.

4.4 Uit de onder 2.14 en 2.15 vastgestelde feiten in onderling verband en samenhang bezien volgt, wat er ook zij van de door eiser toegepaste waardering, dat eiser de beëindiging van de terbeschikkingstelling van de vorenbedoelde vermogensbestanddelen tot uitdrukking heeft gebracht in een fiscaal rapport dat hij hangende de heroverweging van de ambtshalve aanslag IB/PVV 2001 aan verweerder heeft toegezonden. Van een fout in de zin van schending van het beginsel van balanscontinuïteit is derhalve geen sprake.

4.5 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bevoegdheid mist het in 2001 behaalde resultaat uit die werkzaamheid in het belastbaar inkomen uit werk en woning over 2002 te begrijpen, zodat voor de behandeling van dit beroep de hoogte van dat resultaat in het midden kan blijven. Dit oordeel brengt tevens met zich mee dat verweerder bij de (nadere) vaststelling van eisers belastbare inkomen uit werk en woning over 2002 het aangegeven inkomen van € 27.511 ten onrechte heeft vermeerderd met het onder 2.18 gespecificeerde bedrag van € 300.427, aangezien die bate evenmin uit andere hoofde tot dat inkomen kan worden gerekend.

4.6 De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond verklaard moet worden.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten aan reiskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 20.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.511 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.918 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 664, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 november 2008 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij, griffier.

w.g. K. van der Leij

w.g. J.W. Keuning

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.