Home

Rechtbank Leeuwarden, 19-02-2009, BH4592, AWB 08/1647

Rechtbank Leeuwarden, 19-02-2009, BH4592, AWB 08/1647

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
19 februari 2009
Datum publicatie
4 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2009:BH4592
Zaaknummer
AWB 08/1647

Inhoudsindicatie

Bezwaarschrift is niet kennelijk ongegrond. Heffingsambtenaar heeft ten onrechte afgezien van het horen van eiser. Eiser is in zijn belangen benadeeld. Rechtbank voorziet niet zelf in de zaak maar wijst terug naar de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 08/1647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde [gemachtigde].

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tytsjerksteradiel,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2007, vastgesteld voor het kalenderjaar 2008 op € 367.500,-.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2008 de waarde gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 19 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 22 juli 2008, beroep ingesteld bij de rechtbank.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2009 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn bovengenoemde gemachtigde.

Gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overhandigd aan de rechtbank en aan zijn wederpartij.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak ([adres]). Het betreft een in 1908 gebouwde vrijstaande woning met een inhoud van 560 m³, gelegen op een perceel grond van 887 m².

1.2 In zijn brief van 26 maart 2008 heeft eiser de gronden van zijn bezwaar kenbaar gemaakt en daarbij verzocht om te worden gehoord, indien de heffingsambtenaar voornemens zou zijn niet aan het bezwaar tegemoet te komen.

1.3 Zonder eiser voorafgaand te hebben gehoord, heeft verweerder op 13 juni 2008 het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.

Geschil

2.1 In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.

2.2 Eiser is primair van mening dat zijn belangen zijn geschonden, doordat hij in de bezwaarfase niet is gehoord. Eiser verzoekt daarom primair om terugverwijzing naar de heffingsambtenaar. Subsidiair is eiser van mening dat verweerder de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hij bepleit een waarde van € 325.000. Daartoe voert hij onder meer aan dat ten opzichte van de vorige waardevaststelling sprake is van een buitenproportionele stijging. Volgens eiser is verweerder voorts onvoldoende ingegaan op de verschillen tussen eisers woning en de gebruikte vergelijkingsobjecten. Ten slotte wijst eiser op een raming van een ter plaatse bekende makelaar die op een waarde van € 335.000 uitkomt.

2.3 Verweerder is van mening dat in de bezwaarfase kon worden afgezien van het horen, omdat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is. Voorts houdt verweerder vast aan de bij de bestreden beslissing vastgestelde waarde. Hij stelt zich op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten.

2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:

Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

3.2 Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) wordt de belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb gehoord op zijn verzoek.

3.3 Ingevolge artikel 7:3 aanhef en onder b van de Awb kan, onder meer, van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is,

3.4 Vaststaat dat eiser in de bezwaarfase, ondanks zijn daartoe strekkend verzoek, niet is gehoord. Verweerder heeft gesteld dat is afgezien van het horen, omdat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat een bezwaarschrift slechts dan kennelijk ongegrond is wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds, dat wil zeggen zonder enig verder onderzoek, volgt dat het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet geconcludeerd worden dat het onderhavige bezwaarschrift, dat vijf gronden van bezwaar bevat, onmiskenbaar ongegrond is. Verweerder had daarom niet om deze reden mogen afzien van het horen van eiser.

3.5 Wanneer in de bezwaarprocedure niet overeenkomstig de gestelde regels is gehoord, kan de rechtbank aan dat verzuim voorbijgaan, mits zij van oordeel is dat eiser door de gang van zaken niet is benadeeld. Gelet op HR 18 april 2003, nr 37 790 gepubliceerd in onder meer BNB 2003/267 kan de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel niet volstaan met de enkele redengeving dat het verzuim reeds is hersteld doordat de eiser zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten.

Desgevraagd heeft gemachtigde van eiser verklaard dat eiser in de bezwaarfase onder andere door middel van door hem te tonen foto’s tot een vergelijk had willen komen. Nu de bedoelde foto’s geen onderdeel uitmaken van de gedingstukken in beroep, wat daar verder ook van zij, concludeert de rechtbank dat er over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan verschil van mening bestaat. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiser in zijn belangen is benadeeld, doordat hij niet gehoord is in de bezwaarprocedure.

3.6 Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb kan de rechtbank zelf in de zaak voorzien, echter nu niet bij voorbaat vaststaat dat eiser, ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld en eiser op terugwijzing van de zaak heeft aangedrongen, zal de rechtbank verweerder opdragen opnieuw op de bezwaren van eiser te beslissen, maar niet dan nadat hij eiser alsnog op juiste wijze heeft gehoord.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank acht het niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 8:75 Awb in samenhang met artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op opnieuw uitspraak op de bezwaren van eiser te doen met inachtneming van deze uitspraak;

- gelast dat de gemeente Tytsjerksteradiel het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Harkema als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2009.

w.g. A.J. Harkema w.g. A.F. Germs-de Goede

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.