Home

Rechtbank Leeuwarden, 10-12-2009, BL8522, AWB 06/2124

Rechtbank Leeuwarden, 10-12-2009, BL8522, AWB 06/2124

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
10 december 2009
Datum publicatie
23 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2009:BL8522
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/2124

Inhoudsindicatie

Naheffing van ambtshalve teruggegeven omzetbelasting is mogelijk op grond van de herrekeningsbepaling. Op grond van die bepaling ontstaat een zelfstandige verschuldigdheid, zodat sprake is van een wettelijke grondslag voor naheffing.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 06/2124

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

gevestigd te [vestigingsplaats],

eiseres,

gemachtigde mr. [gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen,

verweerder,

gemachtigde mr. [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) omzetbelasting opgelegd van € 34.715, alsmede een boete van € 17.357 en een bedrag aan heffingsrente van € 1.751.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Het gerechtshof Leeuwarden heeft bij uitspraak van 3 oktober 2005 het beroep gegrond verklaard wegens schending van de hoorprocedure en verweerder gelast opnieuw op het bezwaar te beslissen.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 augustus 2006 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 september 2006, door de rechtbank ontvangen op 15 september 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2009 te Leeuwarden.

Partijen zijn daar bij hun gemachtigden verschenen.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiseres is opgericht bij notariële akte van 3 november 2000. Het doel van eiseres is blijkens haar statuten onder andere het vervreemden, verkrijgen, beheren en exploiteren van registergoederen. Per 23 maart 2001 heeft eiseres zich bij verweerder aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting en is zij als zodanig opgenomen in de belastingadministratie.

1.2 Op 3 november 2000 koopt eiseres een in aanbouw zijnd woonappartement aan [adres] (het appartement). In het najaar van 2001 is dit appartement opgeleverd. Eiseres heeft het appartement in de periode van oktober 2001 tot en met begin maart 2002 gestoffeerd en gemeubileerd om het geschikt te maken voor (belaste) verhuur aan personen die daar steeds voor een korte periode verblijf zouden gaan houden. Gedurende de periode oktober 2001 tot oktober 2002 is het appartement niet verhuurd.

1.3 Ter zake van de aankoop en het afbouwen van het appartement aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting, alsmede de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van de inrichting en de energiekosten, heeft eiseres bij verweerder de volgende teruggaafverzoeken tot een gezamenlijk bedrag van € 34.715 ingediend:

Teruggaafverzoeken

Verweerder heeft steeds positief beslist op deze verzoeken. De teruggevraagde bedragen zijn aan eiseres uitbetaald.

1.4 Op of vlak na 1 oktober 2002 heeft eiseres het appartement uit hoofde van een met de heer [huurder] gesloten huurovereenkomst in gebruik gegeven aan deze huurder, die het appartement is gaan bewonen. Eiseres heeft het appartement aan die huurder (gemeubileerd) verhuurd voor de duur van een jaar, zonder de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. Zonder opzegging loopt de huurovereenkomst na verloop van dat jaar voor onbepaalde tijd door. Blijkens de huurovereenkomst is het gehuurde appartement uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte.

1.5 Naar aanleiding van een in februari 2003 ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres de aan haar in rekening gebrachte voorbelasting ten onrechte in aftrek heeft gebracht, omdat sprake is van vrijgestelde verhuur van een woning. Hij heeft vervolgens de bestreden naheffingsaanslag en een vergrijpboete van 50 percent opgelegd.

1.6 De ontvanger heeft in het kader van de invordering van de bestreden naheffingsaanslag met heffingsrente en boete, beslag gelegd op het appartement. Als gevolg van dit beslag heeft de hypotheekhouder de aan eiseres verstrekte geldlening opgeëist. Eiseres heeft in het kader van herfinanciering extra kosten gemaakt, te weten een hogere rentevergoeding en jaarlijks terugkerende afsluitprovisie. Eiseres stelt dat zij door deze beslaglegging een schade heeft geleden van € 18.750. Verder zijn verkooppogingen van het appartement bemoeilijkt, omdat in de praktijk bleek dat het beslag potentiële kopers afschrikte.

Geschil

2.1 Naast het ter zitting gedane beroep op artikel 8:73 Awb ter vergoeding van de onder 1.6 vermelde schade, hebben partijen ter zitting het geschil ingeperkt tot het antwoord op de vraag of eiseres de voorbelasting die zij op haar onder 1.3 vermelde verzoeken heeft terugbetaald gekregen, op de voet van artikel 15, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB) had moeten herrekenen bij haar aangifte over het vierde kwartaal van 2002. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.

2.2 Verweerder betwist niet (langer) het onder 1.2 vermelde oogmerk van eiseres het appartement belast te verhuren. Verweerder verbindt daaraan de conclusie dat eiseres recht had op teruggaaf van de door haar ter zake betaalde voorbelasting. Verweerder verdedigt (thans) zijn naheffingsaanslag door erop te wijzen dat eiseres, in weerwil van haar eerdere bedoeling, het appartement bij de eerste ingebruikname is gaan bezigen voor vrijgestelde verhuur, zijnde verhuur van een woonappartement aan een persoon die daar niet voor korte duur verblijf zal gaan houden. Derhalve had eiseres in de opvatting van verweerder de terugontvangen voorbelasting dienen te herrekenen en had zij die herrekende belasting op de aangifte over het vierde kwartaal van 2002 behoren te voldoen, hetgeen zij heeft nagelaten.

2.3 Eiseres stelt zich, voor zover thans nog van belang, op dat het standpunt dat -met uitzondering van de onder 1.3 bij de punten 4 en 10 vermelde verzoeken- steeds sprake is geweest van te laat ingediende teruggaafverzoeken, zodat de -andere- teruggaven niet zijn verleend naar aanleiding van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek. Eiseres verbindt daaraan de conclusie dat voorbelasting die door verweerder wordt teruggegeven op dergelijke verzoeken niet voor herrekening in aanmerking kan komen. Daarnaast verzoekt eiseres tot veroordeling van verweerder tot vergoeding van de door haar geleden schade als vermeld onder 1.6 alsmede tot vergoeding van de integrale proceskosten voor bezwaar en beroep.

2.4 Ter zitting heeft verweerder zijn verweer tegen het beroep inzake de boete laten varen wegens termijnverloop en geconcludeerd tot vernietiging van de boetebeschikking. Partijen concluderen eenparig, mede op praktische gronden, dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd bij het gelijk van eiseres en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 1.099 (= € 339 + € 760) tot op € 33.616 bij het gelijk van verweerder.

2.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van de tijdigheid van de door eiseres ingediende teruggaafverzoeken, de aan eiseres verleende teruggaafbeschikkingen steeds zien op omzetbelasting die als zodanig door eiseres' leveranciers aan haar in rekening is gebracht. De rechtbank overweegt voorts dat de te late indiening van de teruggaafverzoeken of het suppletoire karakter daarvan, de juridische kwalificatie van de teruggegeven belasting niet wijzigt. Ook de omzetbelasting die door verweerder is teruggegeven op niet in de belastingwet voorziene verzoeken, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als in aftrek gebrachte voorbelasting als bedoeld in artikel 2 van de Wet OB.

3.2 Op grond van artikel 15, lid 4, tweede volzin, van de Wet OB moet de ondernemer de in aftrek gebrachte omzetbelasting herrekenen over het tijdvak van de eerste ingebruikname als dat gebruik recht geeft op een groter of kleiner gedeelte van de afgetrokken voorbelasting. Indien op grond van het desbetreffende gebruik teveel voorbelasting is afgetrokken, wordt de ondernemer de teveel afgetrokken voorbelasting op het tijdstip van de eerste ingebruikname verschuldigd en moet hij die als zodanig verschuldigd geworden belasting op de voet van artikel 14 van de Wet OB voldoen op de aangifte over het tijdvak waarin dat tijdstip valt.

3.3 Gelet op de onder 1.2 en 1.4 vastgestelde feiten in hun onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het appartement in de periode volgend op de oplevering weliswaar geschikt is gemaakt voor gebruik en daar op enig moment ook gereed voor was, maar dat van ingebruikname eerst kan worden gesproken bij het door de huurder ter bewoning betrekken van het appartement in oktober 2002. Gedurende de daaraan voorafgaande periode is naar het oordeel van de rechtbank enkel sprake van gereed houden voor gebruik. De rechtbank kwalificeert het (eerste) gebruik als verhuur van een woning aan een persoon voor verblijf dat niet van korte duur is. Dit betekent dat, in afwijking van het voorgenomen gebruik, sprake is van gebruik van het appartement voor een vrijgestelde prestatie, die geen recht geeft op aftrek van voorbelasting. Mede gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 3.1 en 3.2 heeft eiseres aldus bezien teveel voorbelasting afgetrokken. Eiseres heeft de teveel afgetrokken belasting niet op de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2002 voldaan, zodat verweerder deze belasting terecht heeft nageheven. Daarbij merkt de rechtbank op dat de naheffing is gebaseerd op artikel 20, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, aangezien belasting wordt nageheven die op aangifte behoort te worden voldaan, maar desondanks niet is betaald. Het bepaalde in de tweede volzin van het laatstgenoemde artikellid is dus niet (meer) van toepassing op de onderhavige naheffingsaanslag.

3.4 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder het gelijk aan zijn kant heeft, zodat, gelijk partijen eenparig hebben gesteld, de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot op € 33.616. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de naheffingsaanslag verminderen alsmede de boetebeschikking vernietigen. Nu verweerder op het bezwaar tegen de beschikking inzake heffingrente niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar ook de beslissing ligt besloten om de beschikking inzake heffingsrente te handhaven. De rechtbank ziet aanleiding om deze beslissing te vernietigen, aangezien de met de beschikking heffingsrente samenhangende naheffingsaanslag zal worden verminderd. De rechtbank verstaat dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen.

3.5 Ten aanzien van de door eiseres gevorderde schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het door de ontvanger gelegde beslag (zie 1.6) door eiseres aan haar vordering ten grondslag wordt gelegd als schadeveroorzakende handeling. Naar het oordeel van de rechtbank komt de gestelde schade in deze procedure reeds niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien die schade, wat daar overigens ook van zij, niet het gevolg is van een handeling van verweerder of van een aan hem toe te rekenen handeling, zodat de vereiste causaliteit met de in beroep bestreden besluiten ontbreekt. Verweerder treedt in deze procedure immers op als inspecteur uit hoofde van zijn aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen ontleende bevoegdheden, terwijl het beslag is gelegd door de ontvanger uit hoofde van diens aan de Invorderingswet 1990 ontleende bevoegdheden. Het feit dat zowel het ambt van inspecteur als dat van ontvanger - voor zover thans van belang - is opgedragen aan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord, doet aan dit oordeel niet af wegens het aangegeven verschil in de wettelijke grondslag van ieders bevoegdheden, waardoor de inspecteur als bestuursorgaan niet kan worden vereenzelvigd met de ontvanger. Onder toepassing van artikel 8:71 Awb wijst de rechtbank eiseres erop dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter dient in te stellen.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644. Voor vergoeding van de integrale proceskosten van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgeweken moet worden van de forfaitaire regeling. Eiseres heeft voorafgaand aan de uitspraak op het bezwaarschrift geen verzoek bij verweerder ingediend om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, zodat die kosten op grond van artikel 7:15, lid 3, niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de boetebeschikking;

- vermindert de naheffingsaanslag tot op € 33.616;

- verstaat dat verweerder het bedrag van de heffingsrente zal verminderen tot een bedrag berekend over € 33.616;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. J.W. Keuning, mr. M. van den Bosch en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2009.

w.g M. Hiemstra w.g. J.W. Keuning

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.