Rechtbank Leeuwarden, 19-01-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:154 BL0240, AWB 05/2121
Rechtbank Leeuwarden, 19-01-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:154 BL0240, AWB 05/2121
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 januari 2010
- Datum publicatie
- 22 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0240
- Zaaknummer
- AWB 05/2121
Inhoudsindicatie
Weigering te beslissen op bezwaar tegen zuiver schadebesluit. Nog geen fictieve weigering.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 05/2121
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2010 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzet van
[naam], wonende te [woonplaats], opposant,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank van 19 januari 2006.
Behandeling van het verzet
1.1 Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van opposant (met bovengenoemd procedurenummer), tegen de weigering van de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de wederpartij) om een schadebesluit te nemen, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant geen bezwaar gemaakt heeft tegen een besluit in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waardoor opposant ten onrechte beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.
1.2 Bij brief van 28 februari 2006 heeft opposant verzet gedaan tegen deze uitspraak. Opposant is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
1.3 De rechtbank heeft het verzet te Leeuwarden behandeld ter zitting van 19 augustus 2008. Opposant is op deze zitting verschenen en heeft een verzoek tot wraking van de belastingrechter ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en opposant meegedeeld dat een wrakingskamer geformeerd zal gaan worden en dat hij een uitnodiging voor de zitting van deze wrakingskamer zal ontvangen.
1.4 De behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank te Leeuwarden van 29 september 2008. Op deze zitting heeft opposant een verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer ingediend. De behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de tweede meervoudige wrakingskamer van de rechtbank van 12 november 2008. Bij uitspraak van 19 november 2008 is dit wrakingsverzoek tegen de eerste wrakingskamer afgewezen.
1.5 De voortgezette behandeling van het wrakingsverzoek tegen de belastingrechter heeft plaatsgevonden ter zitting van de eerste meervoudige wrakingskamer van de rechtbank van 7 januari 2009. Opposant heeft ter zitting de wraking voorgedragen van de leden van de eerste wrakingskamer. De behandeling van het tweede wrakingsverzoek tegen de leden van de eerste wrakingskamer heeft plaatsgevonden ter zitting van een nieuw samengestelde meervoudige tweede wrakingskamer van de rechtbank van 6 maart 2009. Deze wrakingskamer heeft bij uitspraak van 3 april 2009 het wrakingsverzoek tegen de eerste wrakingskamer afgewezen. Voorts heeft de tweede wrakingskamer geoordeeld dat er sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking, op grond waarvan zij heeft bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van de leden van de eerste wrakingskamer niet in behandeling zal worden genomen.
1.6 De voortzetting van de behandeling van het wrakingsverzoek tegen de belastingrechter heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 oktober 2009. Op 14 oktober 2009 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan op grond van artikel 8:15 van de Awb. Daarbij heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen.
1.7 Op de zitting van 7 december 2009 is de behandeling van het verzet van opposant hervat. Opposant en de wederpartij zijn beiden -met kennisgeving- niet ter zitting verschenen.
Feiten en de gronden van het verzet
2.1 Op 15 juli 2005 heeft opposant de wederpartij verzocht om schadevergoeding in verband met een gevoerde procedure over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. Bij brief van 27 juli 2005 heeft de wederpartij opposant meegedeeld dat hij niet bereid is de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. Bij brief van 31 oktober 2005 heeft opposant de wederpartij verzocht alsnog het door hem gewenste schadebesluit te nemen. Bij brief van 14 november 2005 heeft opposant bezwaar gemaakt tegen de weigering van de wederpartij om een schadebesluit te nemen. Bij brief van 18 november 2005 heeft opposant beroep ingesteld tegen de weigering van de wederpartij om een schadebesluit te nemen. Bij uitspraak van 19 januari 2006 heeft de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 De uitspraak van de rechtbank van 19 januari 2006 is op 20 januari 2006 naar opposant verzonden. Bij brief van 17 mei 2006 heeft opposant de rechtbank verzocht alsnog te reageren op zijn brief van 28 februari 2006, geschreven naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 19 januari 2006. Bij brief van 18 mei 2006 heeft de rechtbank opposant meegedeeld dat zijn brief van 28 februari 2006 niet bekend is bij de rechtbank en dat de zaak is afgedaan. De rechtbank heeft opposants brief van 17 mei 2006 teruggestuurd naar opposant. Bij brieven van 13 juli 2007 en 15 november 2007 heeft opposant de rechtbank opnieuw herinnerd aan zijn brief van 28 februari 2006.
2.3 Bij brief van 29 januari 2008 heeft de rechtbank opposant in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hij tijdig in verzet gekomen is tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 januari 2006. Tevens heeft de rechtbank opposant verzocht een afschrift van zijn brief van 28 februari 2006 aan de rechtbank te doen toekomen. Bij brief van 19 februari 2008 heeft opposant het evenbedoelde afschrift aan de rechtbank toegestuurd.
2.4 Bij brief van 13 maart 2008 heeft de rechtbank opposant verzocht de gronden van verzet in te dienen. Bij brief, met bijlage, van 9 april 2008 heeft opposant de gronden van verzet ingediend.
Beoordeling van het verzet
3.1 Allereerst overweegt de rechtbank met betrekking tot de bevoegdheid van de belastingkamer van de rechtbank om het onderhavige geschil te beoordelen het volgende. Opposant heeft verzocht om een zuiver schadebesluit. Ten aanzien van dit schadebesluit is de bestuursrechter bevoegd die bevoegd was te oordelen over het schadeveroorzakende besluit. In het geval van opposant is de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 het gestelde schadeveroorzakende besluit. Sinds de invoering van belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties is de belastingrechter bij de rechtbank bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van beroepen tegen aanslagen, zodat -als wordt gesteld dat de aanslag schade heeft veroorzaakt- de belastingrechter ook kennis kan nemen van de (weigering van de) uitspraak op bezwaar tegen het schadebesluit.
3.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet overweegt de rechtbank het volgende. De wederpartij heeft van de rechtbank een uitnodiging voor de verzetzitting van 19 augustus 2008 ontvangen en de rechtbank heeft de wederpartij de betreffende processtukken toegezonden. Bij faxbericht van 18 augustus 2008 heeft de wederpartij de rechtbank laten weten dat hij het dossier bestudeerd heeft, maar niet aanwezig zal zijn op de verzetzitting. Tot de aan de wederpartij gezonden processtukken behoorde het verzetschrift van opposant. Daarin heeft opposant gesteld dat hij het verzetschrift op 28 februari 2006 ter post bezorgd heeft. Nu de wederpartij, daartoe in de gelegenheid gesteld, deze stelling niet betwist heeft, staat de ter post bezorging van het verzetschrift op 28 februari 2006 vast. Het verzetschrift is weliswaar niet door de rechtbank ontvangen, maar nu de verzending vaststaat, kan het in het ongerede raken van het verzetschrift naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegerekend aan opposant. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de postbezorging in Nederland van hoge kwaliteit is. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het verzet ontvankelijk is.
3.3 In het onderhavige geval heeft opposant bezwaar gemaakt tegen de weigering van de wederpartij om een beslissing op zijn verzoek om schadevergoeding te nemen en beroep ingesteld tegen de weigering van de wederpartij om op zijn bezwaar te beslissen. Op 14 november 2005 heeft opposant bezwaar gemaakt en op 18 november 2005 heeft hij beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de periode van 4 dagen tussen bezwaar en beroep te kort om een uitspraak op bezwaar te nemen, zodat niet gesteld kan worden dat reeds na 4 dagen sprake is van een fictieve weigering van de wederpartij om een uitspraak op bezwaar te nemen. Door het ontbreken van een fictieve weigering is er geen sprake van een gelijkstelling met een besluit als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb en derhalve geen sprake van een voor beroep vatbaar besluit. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat uit de gedingstukken niet blijkt of inmiddels wel een uitspraak op bezwaar genomen is, niet afdoet aan het voormelde oordeel, omdat de vraag of sprake is van een fictieve weigering beoordeeld dient te worden naar het tijdstip van het indienen van het beroepschrift.
3.4 Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van opposant bij de uitspraak van 19 januari 2006 terecht niet-ontvankelijk verklaard is, zij het op onjuiste gronden. Het verzet moet daarom -onder de hierboven gegeven verbetering van de gronden- ongegrond worden verklaard. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.T.M. van der Lelie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2010.
w.g. P.T.M. van der Lelie
w.g. J.W. Keuning
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen opposant en de wederpartij in het bodemgeschil binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.