Home

Rechtbank Leeuwarden, 31-03-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:845 BM1487, AWB 07/44

Rechtbank Leeuwarden, 31-03-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:845 BM1487, AWB 07/44

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
31 maart 2010
Datum publicatie
19 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BM1487
Zaaknummer
AWB 07/44

Inhoudsindicatie

In geschil is of de teruggaaf van omzetbelasting kan worden nageheven.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 07/44

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],

eiseres,

gemachtigde [gemachtigde eiseres],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde verweerder].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) omzetbelasting (OB) opgelegd, ten bedrage van € 10.402.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 9 januari 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2007 te Leeuwarden.

Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].

Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging door eiseres van nadere stukken.

Bij brief van 21 oktober 2008 heeft de rechtbank het ter zitting gesloten onderzoek heropend, omdat de rechtbank is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.

Partijen hebben nadien nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiseres is een beheermaatschappij en verhuurt onroerende zaken. Zij is ondernemer in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

1.2 Verweerder heeft eiseres in zijn bestand(en) opgenomen voor de omzetbelasting onder nummer [btw-nummer eiseres].

1.3 Eiseres is directeur en enig aandeelhoudster van [dochter BV]. Deze vennootschap heeft verweerder in zijn bestand(en) voor de omzetbelasting opgenomen onder nummer [btw-nummer dochter BV].

1.4 Eiseres heeft telkens voor de betreffende tijdvakken op aangiften omzetbelasting gedurende het jaar 2004 een bedrag van in totaal € 5.814 voldaan.

1.5 Eiseres' accountant heeft bij brief van 16 september 2005 een zogeheten suppletie-aangifte ingediend bij verweerder voor het jaar 2004. Hij schrijft daarin:

"Hierbij zenden wij u de jaarberekening 2004 ten name van [dochter BV] te [vestigingsplaats] met omzetbelastingnummer [btw-nummer eiseres].

Er is nog € 5.201 te betalen.

Wij verzoeken u voor het te betalen bedrag een aanslag op te leggen.".

1.6 Eiseres' accountant heeft bij brief van 16 september 2005 een zogeheten suppletie-aangifte ingediend bij verweerder voor het jaar 2004. Hij schrijft daarin:

"Hierbij zenden wij u de jaarberekening 2004 ten name van [eiseres] te [vestigingsplaats] met omzetbelastingnummer [btw-nummer eiseres].

Er is nog € 4.037 te ontvangen.

Wij verzoeken u voor het te ontvangen bedrag een negatieve aanslag op te leggen.".

1.7 Verweerder heeft aan eiseres bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2005, met aanslagnummer [aanslagnummer] een teruggaaf verleend van € 5.201 vermeerderd met € 151 aan heffingsrente.

1.8 Verweerder heeft naar aanleiding van de onder 1.6 vermelde suppletie-aangifte € 4.037 aan eiseres teruggegeven.

1.9 Met dagtekening 30 juni 2006 heeft verweerders gemachtigde de volgende (telefoon)notitie gemaakt:

"Aan administratie OB

Gebeld door [accountant]

Betreft suppletie over 2004.

Moest naheffing zijn, is teruggaaf geworden.

Graag even herstellen.

Doe er maar een bloemetje bij.".

1.10 Verweerder heeft eiseres de onderhavige onder het procesverloop opgenomen naheffingsaanslag opgelegd met dagtekening 28 juli 2006.

1.11 Verweerder heeft aan [dochter BV]. te [vestigingsplaats] voor het jaar 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 5.201, met aanslagnummer [aanslagnummer]. Hiertegen is door die belanghebbende bezwaar gemaakt.

Geschil

2.1 Tussen partijen is niet in geschil dat onderhavige naheffingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de door [dochter BV]. verschuldigde omzetbelasting, te weten voor een bedrag van € 5.201, ten onrechte is opgelegd. Het beroep is in elk geval in zoverre gegrond.

2.2 In geschil is het antwoord op de vraag of onderhavige naheffingsaanslag voor het - onder verwijzing naar hetgeen is vermeld onder 2.1 - resterende bedrag van € 5.201, dat betrekking heeft op de hiervoor - onder 1.7 - vermelde teruggaaf van omzetbelasting, terecht is opgelegd.

2.3 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.

2.4 Eiseres voert daartoe - kort gezegd - aan dat verweerder bij de onder 1.7 vermelde, door verweerder zo genoemde, "uitspraak op bezwaar" de omvang van de belastingschuld ambtshalve heeft bepaald. Deze handelswijze komt niet voor rekening van eiseres en derhalve ontbreekt het verweerder aan de bevoegdheid om een naheffingsaanslag op te leggen.

2.5 Verweerder is primair van mening dat eiseres met de onder 1.5 vermelde brief een bezwaarschrift heeft ingediend en dat vervolgens eiseres, door een niet aan verweerder toe te rekenen fout, een bedrag van € 5.201, dat op aangifte behoort te worden voldaan, niet heeft betaald. Op grond van artikel 20, eerste lid, eerste volzin Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) acht verweerder zich bevoegd een naheffingsaanslag op te leggen voor een bedrag van € 5.201. Subsidiair is verweerder, onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat Generaal in de zaak, waarin de Hoge Raad op 5 december 1999 arrest heeft gewezen (BNB2000/168c*), van mening dat ook in het geval eiseres geen bezwaarschrift heeft ingediend een naheffingsaanslag kan worden opgelegd, nu geen sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Tenslotte voert verweerder aan dat de feitelijke situatie in het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009, gepubliceerd in onder meer VN 2009/6.6, afwijkt van onderhavige situatie, zodat de daarin opgenomen rechtsoverwegingen in onderhavige procedure niet van toepassing zijn. Verweerder concludeert tot een gegrond beroep en vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 5.201.

2.6 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van de AWR kan, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. Met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van belasting dan wel teruggaaf van belasting is verleend.

3.2 Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 20, eerste lid, van de AWR een grondslag om over het jaar 2004 ambtshalve teruggegeven omzetbelasting tot een bedrag van € 1.777 na te heffen.

3.3 De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ingevolge de eerste volzin van artikel 20, eerste lid, van de AWR heeft verweerder de mogelijkheid na te heffen indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, niet is betaald. De rechtbank stelt vast dat eiseres op aangiften omzetbelasting over 2004 een bedrag van € 5.814 heeft aangegeven en voldaan (1.4) en dat verweerder op eiseres' verzoek over het jaar 2004 daarvan € 4.037 op verzoek ambtshalve aan haar heeft teruggegeven (1.6 en 1.8).

Daarnaast heeft verweerder aan eiseres het onder 1.7 vermelde bedrag van € 5.201 aan eiseres teruggegeven. Gelet hierop heeft eiseres de belasting die op aangifte behoorde te worden voldaan, zijnde € 1.777, dus niet voldaan. Daarmee kan de eerste volzin van artikel 20, eerste lid, van de AWR, naar het oordeel van de rechtbank, voor dat bedrag toepassing vinden en heeft verweerder tot dat bedrag terecht een naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. Voor het meerdere, zoals verweerder stelt, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor naheffing op grond van artikel 20 eerste lid, eerste volzin van de AWR. De rechtbank verwijst daartoe onder meer naar het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009, gepubliceerd in onder meer VN 2009/6.6.

3.4 De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij, gelet op hetgeen vermeld onder 2.5, verweerders stelling niet kan volgen dat onderhavige situatie niet vergelijkbaar zou zijn met de situatie in het onder 3.3 vermelde arrest van de Hoge Raad.

3.5 Alsdan resteert de tweede volzin van artikel 20, eerste lid, van de AWR als mogelijke grondslag voor naheffing. Deze volzin stelt met niet-betaling gelijk het geval waarin naar aanleiding van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaaf van een aangiftebelasting is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is voor het onderhavige jaar geen sprake geweest van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek, nog daargelaten het antwoord op de vraag (zie 1.5) of dat verzoek door of namens eiseres is gedaan. Een suppletieaangifte is in de Wet OB immers niet voorzien. Weliswaar voorziet artikel 65 van de AWR ook in ambtshalve verlening van een teruggaaf, maar alleen indien die teruggaaf door de belastingwet is voorzien. Daarmee wordt gedoeld op een andere bepaling dan artikel 65 van de AWR zelf. Met al hetgeen verweerder heeft aangevoerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiseres op dit punt een bezwaarschrift of een anderszins ingevolge de belastingwet gedaan verzoek heeft ingediend. Gelet op het vorenstaande is naheffing voor het meerdere boven € 1.777, zoals hiervoor overwogen, op grond van de tweede volzin, van artikel 20, eerste lid, van de AWR niet mogelijk.

3.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Niet is aannemelijk geworden dat eiseres voordat verweerder heeft beslist op het bezwaar, heeft verzocht om vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de rechtbank verweerder dan niet veroordelen in de door eiseres in de bezwaarfase gemaakte kosten.

De rechtbank vindt wel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

De rechtbank heeft daarbij verweerders betwisting van de veroordeling in de proceskosten zo begrepen dat die alleen ziet voor het geval sprake is van een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.777 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. dr. P. van der Wal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2010.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. P. van der Wal

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.