Home

Rechtbank Leeuwarden, 07-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2499 BO0508, AWB 09/129

Rechtbank Leeuwarden, 07-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2499 BO0508, AWB 09/129

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
7 oktober 2010
Datum publicatie
15 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BO0508
Zaaknummer
AWB 09/129

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting - bronvraag - urencriterium - beroep op interne compensatie

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 09/129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.548 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 596.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 12 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 14 januari 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Eiser heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij verweerders pleitnota behorende bijlagen.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is geboren op [datum] 1973.

1.2 Eiser was in 2005 voor 32 uur in de week in dienstbetrekking werkzaam bij [accountantskantoor] te [vestigingsplaats], welk dienstverband in 2009 is beëindigd.

1.3 Eiser stond in 2005 als voltijds student ingeschreven bij de [hogeschool] voor de opleiding [opleiding]. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij twee à drie keer per week naar [vestigingsplaats] reisde in verband met deze studie.

1.4 Eiser heeft in 2005 een aantal dieren en zaken van zijn vader overgenomen, die deze in hobby-matige sfeer bezat en is activiteiten gestart op het gebied van de paarden- en schapenhouderij.

1.5 Eiser heeft in 2005 de beschikking gekregen over in totaal circa 30 ha landbouwgrond, terwijl hij daarvoor over 17 ha landbouwgrond beschikte.

1.6 Eiser heeft in 2005 incidenteel, tegen betaling diverse werkzaamheden op agrarisch gebied verricht voor derden ten bedrage van € 2.401.

1.7 Eiser heeft in 2005 tegen betaling werkzaamheden verricht ten behoeve van derden op fiscaal-financieel gebied ten bedrage van € 1.373.

1.8 Eiser heeft een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2009 van de rechtbank Leeuwarden overgelegd, in de procedure tussen eiser en verweerder over de navorderingsaanslag IB/PVV 2003. De inhoud van dit proces-verbaal luidt:

"Eiser heeft ter zitting met het oog op Hoge Raad, 9 januari 2009, nr. 07/10292 zijn beroep tegen de onderhavige navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 (aanslagnummer [nummer].H37) ingetrokken. Verweerder heeft toegezegd dat hij de in 2004 en 2005 ten onrechte in aftrek gebrachte rente op de schuld aan de IBG overeenkomstig zijn brief van 21 november 2007 niet zal corrigeren. Voorts geeft hij aan dat hij zich ten aanzien van deze post niet op interne compensatie zal beroepen.".

1.9 Eiser heeft op 25 december 2006 zijn aangifte IB/PVV 2005 ingediend met daarin opgenomen wat betreft het belastbaar inkomen uit werk en woning onder meer een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van negatief € 28.325, waaronder een positief bedrag van € 3.674 aan inkomsten uit werkzaamheden op agrarisch en fiscaal-financieel gebied. De geclaimde investeringsaftrek bedraagt € 1.906, de starters- en zelfstandigenaftrek bedraagt € 10.355. De willekeurige afschrijving bedraagt € 7.621. Wat betreft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft eiser € 366 aan voordeel aangegeven. Eiser heeft een bedrag van € 2.531 aan scholingskosten aangegeven, waaronder € 2.413 aan 'Rente Informatie Beheer Groep' en € 118 aan boeken. Na aftrek van de drempel van € 500 is van het bedrag aan scholingskosten € 366 op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in mindering gebracht en resteert een bedrag aan nog in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek van € 1.665.

1.10 Verweerder heeft op 27 maart 2007 een boekenonderzoek ingesteld bij eiser, waarvan hij de resultaten op 25 oktober 2007 in een rapport heeft vastgelegd. Hangende het onderzoek heeft eiser een verbeterde aangifte IB/PVV 2005 ingediend. De conclusies in het rapport zijn onder meer:

"Conclusie:

Op basis van de resultaten voor wat betreft de activiteit paarden- en schapenhouderij, - verliezen in 2005 en 2006 en de prognoses 2007 en 2008- wordt het resultaat hieruit vanaf 2005 niet geaccepteerd als een bron van inkomen voor de inkomstenbelasting.

Voor het nog te verrekenen resultaat -negatief- kan mettertijd een beroep gedaan worden op de artikelen 3.10 en 3.95 Wet Inkomstenbelasting 2001, indien blijkt dat er sprake is van structurele positieve resultaten uit de activiteit paarden- en schapenhouderij.

Indien te zijner tijd blijkt dat de paarden- en schapenhouderij een bron is voor de inkomstenbelasting dan zal het resultaat worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, artikel 3.90 wet inkomstenbelasting, nu de belastingplichtige nagenoeg geheel afhankelijk is van de loondienstbetrekking om in zijn onderhoud te voorzien.

De bron advisering en klussen zullen ook als resultaat overige werkzaamheden (row) worden benoemd gezien de omvang en de aard van de werkzaamheden, naast de normale loondienstbetrekking.

Tabel 1

(…)

7.2.2 Scholingsuitgaven

De scholingsuitgaven in 2003, 2004 en 2005 dienen te worden gecorrigeerd, omdat gebleken is dat de belastingplichtige meer rente in aftrek heeft gebracht dan er in de jaren 2003 tot en met 2005 zijn betaald. (Betaalde rente voor een studieschuld is op grond van de Invoeringswet inkomstenbelasting 2001 artikel Asb toegestaan).

De stand van de schuld aan de Informatie Beheer Groep bedraagt per 31-12-2001 € 16068,74, waarvan per 1-1 -2001 € 3984,85 als rente is aangemerkt.

(…)

7.3.2 Voordeel uit sparen en beleggen

De voordeelberekening uit sparen en beleggen in 2005 moet worden gewijzigd wegens de ingediende verbeterde aangifte inkomstenbelasting.

Tabel 2

1.11 Naar aanleiding van het rapport boekenonderzoek heeft verweerder de onder het procesverloop vermelde aanslag IB/PVV 2005 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.548, waarbij de belastbare winst nihil bedraagt en het resultaat uit overige werkzaamheden negatief € 3.134, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 596, waarbij op het belastbaar inkomen uit werk en woning € 2.031 als scholingsuitgaven in mindering is gebracht.

1.12 Verweerder heeft in twee bijlagen bij zijn pleitnota het resultaat van de paarden- en schapenhouderij nader cijfermatig uitgewerkt, welke uitkomsten eiser cijfermatig bezien niet heeft weersproken. In de eerste bijlage, die is opgesteld aan de hand van eisers aangiften IB/PVV bedraagt het resultaat voor 2006: negatief € 1.111; voor 2007: € 5.405 en voor 2008: € 20.365. In de tweede bijlage, waarbij verweerder de opbrengsten "aanwas paarden" heeft gehalveerd en de toeslagrechten en mestprovisies heeft geëlimineerd, bedraagt het resultaat voor 2006: negatief € 8.611; voor 2007: negatief € 9.299 en voor 2008: 4.295.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of eisers aanslag IB/PVV 2005 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Hierbij spitst het geschil zich toe op de vragen of eisers activiteiten op het gebied van de paarden- en schapenhouderij als bron van inkomsten zijn aan te merken, of eisers inkomsten uit werkzaamheden op agrarisch en fiscaal-financieel gebied zijn aan te merken als winst uit onderneming, of eiser recht heeft op starters- en zelfstandigenaftrek en of eiser willekeurige afschrijving in de zin van artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) mag toepassen.

2.2 Eiser beantwoordt de hoofdvraag ontkennend en de vier onderliggende vragen bevestigend, terwijl verweerder de hoofdvraag bevestigend beantwoordt en de vier onderliggende vragen ontkennend.

2.3 Eiser voert daartoe - kort gezegd - aan dat ten aanzien van de paarden- en schapenhouderij sprake is van een onderneming en dat daarmee ook de vraag is beantwoord of sprake is van een bron. Voor de winstverwachting verwijst eiser naar de reeds verstreken jaren. Wat betreft de werkzaamheden op agrarisch en fiscaal-financieel gebied is eiser van mening dat sprake is van een onderneming, omdat het een zelfstandig uitgeoefend beroep betreft. Ten aanzien van de starters- en zelfstandigenaftrek is eiser van mening te voldoen aan het zogeheten urencriterium. Eiser voert tenslotte, onder verwijzing naar de inhoud van het onder 1.8 vermelde proces-verbaal, aan niet akkoord te gaan met verweerders beroep op interne compensatie inzake de aftrekbaarheid van de scholingsuitgaven.

2.4 Verweerder voert ter onderbouwing van zijn antwoorden - kort gezegd - primair aan dat er ten aanzien van de paarden- en schapenhouderij geen redelijkerwijs te verwachten voordeel is, subsidiair voert verweerder ten aanzien van de paarden- en schapenhouderij aan dat indien sprake zal zijn van een bron van inkomen, eiser winst uit onderneming geniet, maar niet voldoet aan het zogeheten urencriterium, waardoor eiser geen recht heeft op starters- en zelfstandigenaftrek en toepassing van willekeurige afschrijving. Wat betreft de werkzaamheden op agrarisch en fiscaal-financieel gebied is verweerder van mening dat deze qua omvang, gelet op de omzet en de tijdsinvestering te beperkt zijn om als onderneming te worden aangemerkt. Voorts doet verweerder, indien sprake zou zijn van een gegrond beroep, een beroep op interne compensatie, omdat de rente 'Informatie Beheer Groep' ten bedrage van € 2.413 niet is aan te merken als scholingsuitgave. Verweerder betwist de door hem gedane toezegging op de onder 1.8 vermelde zitting, omdat deze toezegging aan hem is ontlokt en de rechtbank buiten de rechtstrijd is getreden. Bovendien is de aldaar gedane toezegging niet ter zake doende voor het onderhavige jaar. Verweerder doet tevens een beroep op interne compensatie vanwege de rekenfout ten aanzien van de als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkte werkzaamheden op agrarisch en fiscaal-financieel gebied. Anders dan in het rapport boekenonderzoek heeft verweerder deze positieve resultaten als negatieve bedragen verwerkt in het belastbaar inkomen uit werk en woning. Verweerder bepleit primair instandhouding van de onderhavige aanslag IB/PVV, subsidiair bij gegrondverklaring wat betreft het aanmerken van de paarden- en schapenhouderij als bron: vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.158 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 596 en meer subsidiair bij gegrondverklaring wat betreft het aanmerken van de paarden- en schapenhouderij als bron en bij een onterecht beroep op interne compensatie ten aanzien van de rente 'Informatie Beheer Groep' ten bedrage van € 2.413: vermindering van de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.127 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 596.

2.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de etikettering van de activiteiten met betrekking tot de paarden- en schapenhouderij, de activiteiten met betrekking tot de werkzaamheden op agrarisch gebied en de activiteiten met betrekking tot de werkzaamheden op fiscaal-financieel gebied voor wat betreft het belastbaar inkomen uit werk en woning afzonderlijk dienen te worden beoordeeld.

2.6 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Wat betreft de paarden- en schapenhouderij overweegt de rechtbank dat wil er sprake zijn van een bron van inkomen in de zin van de Wet, er volgens vaste jurisprudentie onder meer redelijkerwijs moet zijn te verwachten dat de bron - eventueel in de toekomst - een positieve opbrengst zal geven. Naar het oordeel van de rechtbank rust op eiser tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder de last om aannemelijk te maken dat in het jaar 2005 ten aanzien van zijn paarden- en schapenhouderij sprake was van een objectieve (toekomstige) winstverwachting. De rechtbank is van oordeel dat eiser aan deze bewijslast heeft voldaan.

3.2 De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser het oogmerk heeft om, met behulp van de hem ter beschikking staande roerende en onroerende zaken in het economisch verkeer voordeel te behalen. Partijen houdt slechts verdeeld het antwoord op de vraag of bedoeld voordeel ook redelijkerwijs viel te verwachten. Eiser heeft gemotiveerd betoogd, onder andere door te wijzen op zijn bedrijfsmatige manier van werken, waarbij de verschillende activiteiten en aspecten van die onderneming samenvallen, zoals het fokken en trainen van paarden, het beheer c.q. het beweiden van diverse kleinere percelen landbouwgrond met een relatief lage pachtprijs, de daarmee verbandhoudende mestvergoeding en toeslagrechten, alsmede ook de exploitatie van de paardentram, dat het door hem beoogde voordeel redelijkerwijs viel te verwachten. Voor het vooralsnog uitblijven van dat voordeel in 2005 en 2006 heeft hij onder andere als verklaring aangevoerd dat er sprake is van een opbouwfase, waarbij de eerste getrainde paarden na drie jaar volleerd zijn. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank het in 2005 geleden verlies voldoende verklaard. Verweerders stelling dat geen sprake zou zijn van een nieuw gestarte onderneming, is door eiser voldoende weerlegd, nu hij ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zijn vader met de door hem overgenomen roerende en onroerende zaken geen onderneming dreef. De rechtbank vindt in hetgeen verweerder hiertegenover overigens heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat bedoelde objectieve verwachting in het onderhavige jaar niet aanwezig was, zodat het eiser in zijn betoog, dat de rechtbank op zich aannemelijk acht, zal volgen, één en ander mede gezien in het licht van de bij 1.12 vermelde positieve resultaten. Wat betreft die resultaten gaat de rechtbank uit van de in de eerste bijlage bij de pleitnota vermelde uitkomsten, nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de daarin vermelde de opbrengst "aanwas paarden" gehalveerd en de toeslagrechten en mestprovisie geëlimineerd moeten worden.

3.3 Tussen partijen is niet in geschil dat indien sprake is van een bron van inkomen de inkomsten uit de paarden- en schapenhouderij als winst uit onderneming moet worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen hierin niet te volgen.

3.4 Wat betreft eisers inkomsten uit werkzaamheden op agrarisch en fiscaal-financieel gebied is wel in geschil of sprake is van winst uit onderneming. Daartoe overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 3.8 van de Wet onder winst uit een onderneming wordt verstaan het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Onder een onderneming wordt ingevolge artikel 3.5, eerste lid van de Wet mede verstaan: het zelfstandig uitgeoefende beroep.

3.5 Naar het oordeel van de rechtbank rust op eiser, die een beroep op het ondernemerschap doet, de last om zodanige feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat zijn activiteiten op agrarisch en fiscaal-financieel gebied in het jaar 2005 in het kader van een voor zijn rekening gedreven ondernemingen zijn verricht. De rechtbank oordeelt dat eiser daarin niet is geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser, naar de rechtbank begrijpt, slechts heeft gesteld dat uit artikel 3.5 van de Wet volgt dat voormelde activiteiten, door eiser als zelfstandig uitgeoefend beroep beschouwd, als winst uit onderneming zijn aan te merken. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden moet onder meer worden gelet op de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het debiteuren- en ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten (HR 21 april 1993, nr. 28 189, BNB 1993/185). Gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, zoals de geringe omzet en de geringe daarvoor beschikbare tijd, en ten aanzien van de werkzaamheden op agrarisch gebied het gebrek aan duurzaamheid, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden.

3.6 Voorts dient de rechtbank te beoordelen of eiser met betrekking tot zijn paarden- en schapenhouderij, welke activiteit als een onderneming is aan te merken - zie 3.3 -, recht heeft op starters- en zelfstandigenaftrek. Ingevolge artikel 3.76, eerste en derde lid, van de Wet geldt de starters- en zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.

3.7 Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien: a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.

3.8 Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij in het onderhavige jaar voldeed aan het urencriterium. Eiser verwijst daartoe naar de door hem overgelegde urenlijsten, waaruit blijkt dat eiser aan het urencriterium heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Eiser heeft weliswaar urenlijsten overgelegd, maar dit overzicht, waaraan een subtotaal van het aantal uren per week of per maand en een totaal van het aantal uren per jaar ontbreekt, worden niet gestaafd of ondersteund met behulp van objectieve feiten of gegevens, zoals bijvoorbeeld afspraken en facturen. Daarenboven vangt eisers overzicht met werkzaamheden aan op 1 januari 2005, terwijl hij in zijn beroepschrift stelt, hetgeen hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, dat hij de paarden- en schapenhouderij sinds maart 2005 drijft. Voorts heeft eiser voor het voederen van de paarden een nagenoeg standaard hoeveelheid tijd per dag berekend, terwijl uit eisers pleitnota blijkt dat het niet om dagelijks dezelfde werkzaamheden, maar om uiteenlopende werkzaamheden gaat. Het bedoelde overzicht is daarom naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien in het licht van eisers onder 1.2 vermelde dienstbetrekking en zijn onder 1.3 vermelde studie, te globaal van opzet om daaraan voldoende bewijskracht te kunnen toekennen. Bovendien zijn in het overzicht uren opgenomen voor de werkzaamheden op agrarisch en fiscaal-financieel gebied, die -zie 3.5- niet als werkzaamheden voor een onderneming zijn aan te merken. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen recht heeft op starters- en zelfstandigenaftrek.

3.9 Naar de rechtbank begrijpt doet eiser wat betreft de toepassing van de willekeurige afschrijving een beroep op artikel 3.34 van de Wet juncto artikel 7 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001, waarin aan startende ondernemers, die in aanmerking komen voor de zogeheten startersaftrek ex artikel 3.76, de faciliteit wordt geboden om op bedrijfsmiddelen willekeurig af te schrijven. Gelet op de onder 3.8 getrokken conclusie dat eiser geen recht heeft op startersaftrek, komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser evenmin recht heeft op toepassing van de willekeurige afschrijving.

3.10 Wat betreft verweerders beroep op interne compensatie ten aanzien van de in aftrek gebrachte rente 'Informatie Beheer Groep' is de rechtbank van oordeel dat dit beroep in dit geval faalt. Met eisers verwijzing naar het onder 1.8 vermelde proces-verbaal van de zitting doet hij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Met de enkele stelling dat verweerder niet de in het door de rechtbank opgestelde proces-verbaal van de zitting vermelde toezegging heeft gedaan, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het proces-verbaal van de zitting geen juiste weergave van de ter zitting gemaakte afspraken is geweest. Daar volgens het proces-verbaal van de zitting het beroep door eiser is ingetrokken, is geen sprake meer van een rechtstrijd. Daarenboven heeft hetgeen verwoord in het proces-verbaal het karakter van een tussen partijen gesloten overeenkomst in het kader van een compromis. Gelet op het voorgaande snijdt verweerders stelling dat de rechtbank buiten de rechtstrijd zou zijn getreden geen hout. Tenslotte staat verweerders, tot twee maal toe geuite beschuldiging aan de rechtbank dat aan hem een toezegging zou zijn ontlokt, wat daar overigens ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank er niet aan in de weg dat eiser een geslaagd beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Overigens merkt de rechtbank op dat het uiten van dergelijke beschuldigingen aan de rechtbank geen pas geeft, zeker gezien het feit dat deze gemachtigde van verweerder niet zelf bij die mondelinge behandeling aanwezig was.

3.11 De rechtbank is van oordeel dat verweerder wat betreft de rekenfout met het resultaat uit overige werkzaamheden terecht een beroep doet op interne compensatie. Verweerders beroep op interne compensatie, impliciet genoemd in zijn verweerschrift en expliciet genoemd in zijn pleitnota, is door eiser niet weersproken.

3.12 Voor zover eiser voor een of meerdere stellingen een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, door te verwijzen naar de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007, die conform zijn ingediende aangifte zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep faalt. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder over het jaar 2005 een boekenonderzoek heeft ingesteld, ten gevolge waarvan eisers aanslag IB/PVV 2005 is opgelegd met correcties ten opzichte van de ingediende aangifte. Dat verweerder wat betreft de onderhavige geschilpunten in latere jaren wel eisers aangifte heeft gevolgd, doet hieraan niet af. Immers, verweerder heeft onweersproken gesteld dat de latere aanslagen zonder nadere beoordeling zijn opgelegd, zodat een bewuste standpuntbepaling van verweerder - waaraan eiser het in rechte te beschermen vertrouwen zou kunnen ontlenen - naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk is geworden. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij het opleggen van onderhavige aanslag heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Voor zover eisers beroep op het vertrouwensbeginsel ziet op een toezegging van verweerder om aanloopkosten van het onderhavige jaar te verrekenen met het belastingjaar 2007, wat daar overigens ook van zij, kan dit eiser naar het oordeel van de rechtbank niet baten omdat dit niet ziet op de vermindering van de aanslag IB/PVV van het onderhavige jaar.

3.13 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de cijfermatige uitkomst van verweerders meer subsidiaire standpunt, welke overigens door eiser niet is weersproken.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.127 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 596 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. M. van den Bosch, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2010.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. M. van den Bosch

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.