Home

Rechtbank Leeuwarden, 29-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BW1677 ECLI:NL:RBLEE:2010:3658 BO3005, 09/3092

Rechtbank Leeuwarden, 29-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BW1677 ECLI:NL:RBLEE:2010:3658 BO3005, 09/3092

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
29 oktober 2010
Datum publicatie
12 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BO3005
Zaaknummer
09/3092

Inhoudsindicatie

Urencriterium.

Ook bij navordering rust, bij aanwezigheid van navorderingsgrond, bewijslast op belanghebbende. Globaal en achteraf opgemaakt urenoverzicht met schattingen onvoldoende. Zelfstandigen-/startersaftrek en MKB-winstvrijstelling terecht niet in aanmerking genomen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/3092

Uitspraakdatum: 29 oktober 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Leeuwarden,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 19 november 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.795 (aanslagnummer [nummer].H77) en navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekend naar een bijdrage-inkomen van € 5.005 (aanslagnummer [nummer].W77).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2010 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Harlingen, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.022;

-vermindert de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 3.232.

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar, inclusief reistijd, 1.666 uren besteed aan zijn dienstbetrekking.

2.2.Naast deze dienstbetrekking drijft belanghebbende per 1 februari 2006 een onderneming genaamd [onderneming X], per 1 januari 2008 gewijzigd in [onderneming Y]. De activiteiten bestaan uit de handel in en revisie van jukeboxen, flipperkasten en speelautomaten. Ten behoeve van zijn onderneming huurde belanghebbende een verkoopruimte waar de automaten en flipperkasten stonden opgesteld. De ruimte was niet op vastgestelde openingstijden te bezoeken; klanten konden de apparaten op afspraak bezichtigen.

2.3.In het onderhavige jaar heeft belanghebbende geen registratie bijgehouden van de tijd die hij aan zijn onderneming heeft besteed.

2.4.De omzet bedroeg in het onderhavige jaar € 45.862 en de brutowinst € 11.608. Belanghebbende heeft in het jaar 2007 59 maal goederen ingekocht en 74 maal een apparaat verkocht.

2.5.Belanghebbende heeft over het jaar 2007 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning vóór persoonsgebonden aftrek van € 15.352 en na persoonsgebonden aftrek van € 15.229. Hierin is aan belastbare winst begrepen een bedrag van negatief € 5.438. In de aangifte is een bedrag van € 11.047 aan zelfstandigen- en startersaftrek, een negatief bedrag van € 604 aan MKB-winstvrijstelling en een bedrag van € 123 aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Met alle deze bedragen is rekening gehouden bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en daardoor ook bij het vaststellen van de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Volgens de aangifte van belanghebbende bedraagt het drempelinkomen van zijn partner € 28.118.

2.6.In 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2007. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is door de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op zelfstandigen- en startersaftrek en MKB-winstvrijstelling, omdat niet aannemelijk is dat belanghebbende heeft voldaan aan het urencriterium. Het inkomen wordt daardoor per saldo € 10.443 hoger als gevolg waarvan ook de persoonsgebonden aftrek geheel vervalt.

2.7.Met dagtekening 12 mei 2009 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij het inkomen uit werk en woning respectievelijk het bijdrage-inkomen is becijferd zonder toepassing van zelfstandigen- en startersaftrek, MKB-winstvrijstelling en persoonsgebonden aftrek. Het bij navordering vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning is aldus al volgt becijferd:

Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aanslag € 15.229

Zelfstandigen- en startersaftrek € 11.047 +

MKB-winstvrijstelling € 604 –

Persoonsgebonden aftrek € 123 +

Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens navorderingsaanslag € 25.795

2.8.In geschil is of belanghebbende voldoet aan het urencriterium en aldus recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek, de MKB-winstvrijstelling en persoonsgebonden aftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

2.9.Niet in geschil is dat is voldaan aan de vereisten voor navordering, zoals neergelegd in artikel 16, eerste lid, van de AWR. Voorts is niet in geschil dat de in dienstbetrekking verrichte arbeid niet is aan te merken als werkzaamheden verricht ten behoeve van de in 2.2 vermelde onderneming.

2.10.Ingevolge artikel 3.76 in verbinding met artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt ten aanzien van de belastingplichtige, die gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren besteedt aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, een zelfstandigenaftrek toegepast. Op grond van artikel 3.76, derde lid van de Wet IB 2001 komt de ondernemer mede in aanmerking voor de startersaftrek indien hij in één of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast. De bewijslast dat is voldaan aan het urencriterium rust op belanghebbende. Dit is niet anders nu in het onderhavige geval sprake is van navordering.

2.11.De rechtbank acht belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

2.11.1.Belanghebbende heeft slechts een globaal en achteraf opgemaakt urenoverzicht overgelegd, waaruit volgt dat belanghebbende in het onderhavige jaar 1.064 uren in de onderneming heeft gewerkt. Volgens belanghebbende zijn niet alle werkzaamheden in dit overzicht begrepen en is voorts de vermelde geschatte tijd per beschreven werkzaamheid eerder te laag dan te hoog. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij uitkomt op ongeveer 1.400 à 1.500 uren die hij in het onderhavige jaar heeft besteed aan zijn onderneming. De inspecteur betwist dat aan de genoemde werkzaamheden de daarbij vermelde tijd is besteed en stelt dat de schattingen niet kunnen dienen als bewijs voor het aantal voor de onderneming gewerkte uren.

2.11.2.Nu objectieve en controleerbare gegevens aan de hand waarvan het door belanghebbende gestelde aantal uren kan worden geverifieerd, niet door hem zijn overgelegd en de rechtbank de besteding van uren zoals door belanghebbende gesteld te weinig specifiek acht om daaraan bewijskracht in het kader van het urencriterium te kunnen ontlenen, heeft de inspecteur terecht de zelfstandigen- en startersaftrek alsmede de MKB-winstvrijstelling niet toegekend.

2.12.Belanghebbende heeft bij brief van 22 september 2010 verzocht nog een bedrag van € 1.773 aan autokosten in mindering op zijn winst te brengen nu hij in het jaar 2007 ten behoeve van zijn onderneming 11.427 kilometers heeft gereden, terwijl bij het opmaken van de jaarrekening, evenals bij het invullen van de aangifte is uitgegaan van slechts 2.095 kilometers. De inspecteur heeft ter zitting hiermee ingestemd.

2.13.Rekening houdende met de in 2.11 en 2.12 vermelde correcties heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat de bij belanghebbende in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek, gezien de drempel voor aftrek van buitengewone uitgaven, nihil bedraagt.

2.14.Gelet op hetgeen in 2.12 is overwogen leidt het beroep tot een vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning en aldus tot een vermindering van het bijdrage-inkomen over 2007 met een bedrag van € 1.773. Belanghebbende heeft verder geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en evenmin is aannemelijk geworden dat deze aanslag om andere redenen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

2.15.Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.

3.Proceskosten

De gegrondverklaring van het beroep houdt enkel verband met het alsnog in aftrek toestaan van de in 2.12 vermelde aftrekpost. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de beroepsfase. De rechtbank is niet gebleken dat dit eensluidend standpunt van partijen berust op een onjuiste rechtsopvatting en sluit zich daarom bij dit standpunt aan.

Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en door deze en mr. M. van Es-Hinnen, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 november 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.