Rechtbank Leeuwarden, 29-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:3695 BO3019, 10/403
Rechtbank Leeuwarden, 29-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:3695 BO3019, 10/403
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2010
- Datum publicatie
- 12 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2010:BO3019
- Zaaknummer
- 10/403
Inhoudsindicatie
Klusbedrijf. Na verbouwingswerkzaamheden worden twee te goedkoop gekochte woningen met winst verkocht. Inspecteur maakt niet aannemelijk dat woningen tot ondernemingsvermogen behoren en evenmin dat verkoopwinst (deels) aan arbeid is toe te rekenen.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/403
Uitspraakdatum: 29 oktober 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Leeuwarden,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 12 januari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.875 (aanslagnummer [nummer].H.57), alsmede de tegelijkertijd bij afzonderlijke beschikking vastgestelde boete van € 4.920.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2010 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Bergum, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.119;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een klussenbedrijf vanuit een bedrijfsunit op een bedrijventerrein in [plaats]. Hij woont in een huurhuis in [woonplaats] en is voor 35% arbeidsongeschikt verklaard.
2.2.Op 28 december 2002 heeft belanghebbende twee vervallen woningen, [adres 1] en [adres 2] te [plaats], gekocht van een 86-jarige kennis, die in 2004 is overleden. De gezamenlijke aankoopprijs bedroeg € 22.689 ofwel € 25.352 inclusief kosten koper. Uit het bevolkingsregister blijkt dat de woningen ten tijde van de aankoop al geruime tijd niet meer werden bewoond. De eigendom van de woningen heeft belanghebbende op 15 januari 2003 verkregen.
2.3.Voorafgaand aan de aankoop, op 23 december 2002, is in opdracht van belanghebbende een taxatierapport opgesteld door [X] Makelaardij. In dit rapport is het volgende vermeld. Doel van de taxatie is inzicht verstrekken in de waarde van de woningen ten behoeve van een beoordeling van een financieringsaanvraag bij een nader door belanghebbende aan te wijzen financieringsinstelling. De beide woningen, gebouwd rond 1915, zijn, zonder daartoe inpandig te zijn opgenomen, getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 75.000. De te verwachten kosten voor herstel van direct noodzakelijk achterstallig onderhoud bedragen meer dan 10% van deze getaxeerde waarde. Bij aanbieding aan de markt tegen de getaxeerde waarde zal deze waarde naar verwachting van de taxateur binnen een termijn van circa 3 tot 6 maanden kunnen worden gerealiseerd.
2.4Voormelde taxatie is verricht overeenkomstig het “Normblad Taxatierapport financiering woonruimte november 2002” waarin het volgende is vermeld:
“Een financieringstaxatie beoogt de financier een beter inzicht te geven in de kwaliteit van het getaxeerde object als zekerheidstelling voor een financiering. Die kwaliteit wordt niet alleen bepaald door de waarde. Ook de instandhoudingslasten kunnen een rol spelen
(…)
Bij de beoordeling van de onderhoudstoestand staan centraal de waarde bij vervreemding en het eventueel bestaan van buitengewone instandhoudingskosten. Gebreken die hierop niet van wezenlijke betekenis zijn, blijven buiten beschouwing.”
2.5.Ter financiering van de aankoop van de woningen heeft belanghebbende een hypotheek afgesloten tot een bedrag van € 75.000. Bij de aanvraag van de hypotheek is van de zijde van de bank het volgende opgemerkt:
“Aanvr. [aanvrager; ofwel belanghebbende] koopt 2 kleine woningen die tot 1 verbouwd worden. De aankoop is bijzonder goedkoop omdat verkoper het aanvr. gunt i.v.m. de vele werkzaamheden en hulp die hij van de aanvr. heeft ontvangen. Aanvr. wel gewezen op eventueel schenkingsrecht. Aanvr. heeft naast een WAO-uitkering een in 2001 opgestart onderhoudsbedrijf. Tevens aanvrager gewezen op gedeeltelijke aftrekbaarheid rente (eig.won. en consumptief)”
2.6.Belanghebbende heeft de woningen van binnen opgeruimd en een nieuw dak geplaatst. Verder zijn nieuwe dakkajuiten geplaatst en zijn de vloeren van de woningen vernieuwd. Voor de verbouwingswerkzaamheden heeft belanghebbende op 26 oktober 2003 een bouwvergunning bij de gemeente ingediend. Blijkens deze aanvraag zal de brutoinhoud van de woningen worden vergroot van 354,3 m³ naar 407,67 m³ en zal belanghebbende de bouwwerkzaamheden geheel zelf uitvoeren. De bouwvergunning is op 24 juni 2004 verleend. Voorts heeft belanghebbend een wijziging van het bestemmingsplan aangevraagd om de twee woningen om te mogen bouwen tot één woning. Het in 2008 gewijzigde bestemmingsplan maakt voormelde samenvoeging mogelijk.
2.7.Op 10 mei 2005 heeft belanghebbende beide woningen verkocht aan [onderneming X] B.V. voor een gezamenlijk bedrag van € 105.000. In de akte van levering gedateerd 2 juni 2005, is het verkochte omschreven als twee woonhuizen; elk met het eigen huisnummer.
2.8.Belanghebbende heeft de woningen en de daarmee corresponderende hypotheekschuld niet tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. Evenmin heeft belanghebbende enig bedrag als eigenwoningschuld aangemerkt dan wel enig bedrag aan hypotheekrente of kosten van de hypothecaire geldlening in aftrek gebracht in verband met de eigen woning.
2.9.In het onderhavige jaar heeft belanghebbende 386 uren gedeclareerd aan derden. Bij het doen van aangifte is (desondanks) zelfstandigenaftrek gevraagd en verleend. Thans stelt belanghebbende dat hij in het onderhavige jaar niet aan het urencriterium heeft voldaan.
2.10.Naar aanleiding van een boekenonderzoek inzake de aanvaardbaarheid van onder meer de onderhavige aangifte heeft de inspecteur het met de woningen behaalde voordeel aangemerkt als winst uit onderneming en in verband hiermee een vergrijpboete van 25% opgelegd. Voormeld voordeel is daarbij becijferd op € 50.000, opgebouwd als volgt:
Verkoopprijs inclusief verkoopkosten € 105.198
Af:
- aankoopprijs inclusief aankoopkosten € 25.352
- afsluitkosten hypotheek € 500
- in privé betaalde materialen € 24.148
- betaalde rente 2003 € 1.200
- betaalde rente 2004 € 2.399
- betaalde rente 2005 € 1.106
- kosten doorhaling hypotheek € 136
- diverse kosten en lasten onroerend goed € 330
€ 55.171
Verkoopwinst € 50.027
Verkoopwinst afgerond € 50.000
2.11.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
a.Heeft de inspecteur terecht de verkoopopbrengst van de woningen betrokken in het belastbare inkomen uit werk en woning?
b.Zo ja, is er terecht en naar het juiste bedrag een vergrijpboete opgelegd?
2.12.Voor het geval de in 2.11 onder a vermelde vraag ontkennend moet worden beantwoord, staat vast dat de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.119, opgebouwd als volgt:
Bij aanslag vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 2.541
Bij: correctie privé-gebruik auto € 1.133
Bij: correctie kleine ondernemersregeling € 59
Bij: correctie zelfstandigenaftrek € 8.386
Bij navorderingsaanslag vast te stellen belastbaar inkomen uit werk en woning € 12.119
2.13.Het bedrag aan verkoopopbrengst wordt als zodanig niet door belanghebbende bestreden. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat is voldaan aan de vereisten voor navordering, zoals neergelegd in artikel 16, eerste lid, van de AWR.
Met betrekking tot de navorderingsaanslag
2.14.De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de last rust om feiten en omstandigheden aan te voeren - en bij betwisting daarvan door belanghebbende aannemelijk te maken - dat sprake is van winst uit onderneming, respectievelijk een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet IB 2001 dan wel het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat als bedoeld in artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001.
2.15.Als uitgangspunt geldt dat de door een natuurlijk persoon met onroerendezaak-transacties behaalde voordelen in de onbelaste vermogenssfeer liggen. Onder omstandigheden kan het (positieve) resultaat van dergelijke transacties evenwel tot belastbare winst uit onderneming dan wel belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden leiden.
2.16.De inspecteur heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verkoopwinst die is behaald bij de verkoop van de panden, belast is als winst uit onderneming. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de woningen verplicht tot het ondernemingsvermogen moeten worden gerekend. Gesteld noch aannemelijk is immers geworden dat de vermogensbestanddelen naar hun aard als bedrijfsvermogen kwalificeren of (nagenoeg) uitsluitend voor de bedrijfsuitoefening worden gebruikt. Indien en voor zover de panden tot het keuzevermogen gerekend moesten worden kon belanghebbende voorts zonder de grenzen der redelijkheid te overschrijden, de keuze maken om de woningen niet tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit tot het aankopen van de woningen is ingegeven door het belang van de onderneming dan wel dat de woningen ook ten behoeve van het klussenbedrijf werden gebruikt. De primaire stelling van de inspecteur wordt derhalve verworpen.
2.17.Subsidiair heeft de inspecteur gesteld dat de verkoopwinst aangemerkt moet worden als resultaat uit overige werkzaamheden. Van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is onder meer sprake, indien de belastingplichtige met het verrichten van arbeid in het economisch verkeer voordeel heeft behaald, waarbij voordeel ook werd beoogd en redelijkerwijs te verwachten was.
2.18.Gelet op de werkzaamheden die belanghebbende zelf aan de woningen heeft verricht staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank vast dat hij arbeid heeft verricht. Dit brengt de rechtbank ertoe vervolgens te bezien of het behaalde voordeel (mede) zijn verklaring vindt in voormelde arbeid. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.18.1.Uit de inhoud en reikwijdte van het taxatierapport en de notities van de geldverstrekker, zoals weergegeven in 2.3 tot en met 2.5, leidt de rechtbank af dat de inspecteur zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aankoopprijs niet de waarde in het economische verkeer op het moment van de koop benadert. Gelet hierop en in samenhang bezien met het vermelde in 2.10 stelt de rechtbank vast dat het bij de verkoop behaalde voordeel van € 50.000, bestaat uit het voordeel ten tijde van de aankoop, doordat belanghebbende de woningen – destijds getaxeerd op € 75.000 – heeft gekocht voor omstreeks € 25.000.
2.18.2.Indien als gevolg van vrijgevigheid een pand kan worden gekocht voor een prijs beneden de verkoopwaarde, kan naar vaste rechtspraak het bij wederverkoop behaalde voordeel voorzover dit een gevolg is van die vrijgevigheid, niet aan de arbeid worden toegerekend, zodat het voordeel niet als zodanig te belasten valt (vergelijk onder meer Hoge Raad 22 september 1982, nr. 21 152, BNB 1982/324). De rechtbank acht de inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de onderhavige te lage aankoopprijs, geheel of gedeeltelijk, is terug te voeren op een andere reden dan vrijgevigheid van de kant van de verkoper. Zo is gesteld noch aannemelijk geworden dat de ervaring, deskundigheid of relaties van belanghebbende hem een zodanige voorsprong op de verkoper hebben gegeven dat belanghebbende hierdoor in staat is gesteld de te lage aankoopsom te bedingen. Het vermelde in 2.5 duidt juist integendeel erop dat het aankoopvoordeel louter is terug te voeren op de vrijgevigheid van de verkoper.
2.18.3.Uit het voorgaande volgt dat de inspecteur niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de gerealiseerde opbrengst (mede) zijn verklaring vindt in de door belanghebbende verrichte werkzaamheden.
2.19.Gelet op hetgeen in 2.18 is overwogen behoeft het verweer van belanghebbende dat eigen bewoning het doorslaggevende motief is geweest voor de aankoop in 2003 van de woningen alsmede zijn beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, geen behandeling.
2.20.Overeenkomstig hetgeen in 2.12 is overwogen vermindert de rechtbank de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.119.
Met betrekking tot de boete
2.21.Nu de eerste in geschil zijnde vraag, opgenomen in 2.11 onder a, ontkennend moet worden beantwoord en derhalve het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, behoeft de tweede in geschil zijnde vraag als bedoeld in 2.11 onder b, geen beantwoording meer. Een en ander betekent dat de boete moet worden vernietigd.
2.22.Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
3.Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en door deze en mr. M. van Es-Hinnen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 november 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.