Home

Rechtbank Leeuwarden, 29-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:3654 BO3175, 09/2934

Rechtbank Leeuwarden, 29-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:3654 BO3175, 09/2934

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
29 oktober 2010
Datum publicatie
12 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BO3175
Zaaknummer
09/2934

Inhoudsindicatie

Schadevergoeding

Als proceskosten worden werkelijke kosten vergoed. Voor kosten die samenhangen met de werkzaamheden van de gemachtigde ten tijde van - en voorafgaand aan - het opleggen van de naheffingsaanslag en boete oordeelt de rechtbank dat dit verzoek geen proceskosten betreft. Voorzover het schade is, is het geen schade in de zin van artikel 8:73 van de Awb. Op een dergelijk verzoek kan uitsluitend door de civiele rechter worden beslist, en niet door de belastingrechter.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/2934

Uitspraakdatum: 29 oktober 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, Coördinatiepunt privégebruik auto,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De bij de uitspraak van de inspecteur van 3 november 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting, premie volksverzekeringen en bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: loonheffing) met boete toegekende (forfaitaire) proceskostenvergoeding van € 218.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2010 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, mr. [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde], te Heerenveen en namens de inspecteur, mr. [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep voor zover het de proceskostenvergoeding betreft gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 7.808,78 (inclusief BTW);

-beslist op het verzoek om schadevergoeding dat die uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 (hierna: de naheffingsaanslag) met dagtekening 23 september 2009 opgelegd, alsmede bij beschikking een boete.

2.2.Belanghebbende is in bezwaar gegaan tegen de naheffingsaanslag en de boete. Belanghebbende en inspecteur zijn overeengekomen dat de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag wordt aangehouden tot Hof Arnhem in hoger beroep heeft beslist op een vergelijkbare zaak. De inspecteur heeft vervolgens wel bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 november 2009 de boetebeschikking verminderd naar nihil en hij heeft een forfaitaire kostenvergoeding toegekend van € 218.

2.3.Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende in afwijking van artikel 2, lid 1, onderdeel a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: het Besluit) in aanmerking komt voor vergoeding van de werkelijke kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende in bezwaar en beroep heeft gemaakt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Partijen zijn het erover eens dat als werkelijke kosten kunnen worden aangemerkt de bedragen zoals die blijken uit de door belanghebbende bij de pleitnota overgelegde staat van verrichtte werkzaamheden en daarvoor in rekening gebrachte en te brengen kosten. Tevens zijn partijen het erover eens dat veroordeling in deze kosten voorzover die niet kunnen worden aangemerkt als kosten van bezwaar dan wel beroep, beoordeeld dienen te worden volgens de regels van de schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 van de Awb.

2.4.Belanghebbende neemt in beroep het standpunt in dat het de inspecteur op grond van de bestaande jurisprudentie (uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2009, AWB 08/5324, LJN BJ5560) duidelijk moet zijn geweest dat zijn standpunten, met betrekking tot zowel het opleggen van de boete als de bij uitspraak op bezwaar toegekende forfaitaire proceskostenvergoeding, niet in stand zouden kunnen blijven. Belanghebbende concludeert op grond hiervan tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en tot veroordeling van de inspecteur in de werkelijke proceskosten van het bezwaar en van het beroep zoals die blijken uit de ter zitting overgelegde staat van kosten.

2.5.Artikel 8:75, lid 1, van de Awb geeft de rechtbank de bevoegdheid een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een dergelijke veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

2.6.Deze nadere regels zijn voor bestuursrechtelijke procedures uitgewerkt in het Besluit, waarbij in artikel 2, lid 1, van het Besluit een normering van de proceskosten is gegeven. Artikel 2, derde lid, van het Besluit, biedt evenwel de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van de in het besluit opgenomen forfaitaire normen.

2.7.Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire normen bestaat grond, indien de inspecteur het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vergelijk Hoge Raad, 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260).

2.8.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van de bezwaarfase en overweegt daartoe als volgt.

2.9.In voormelde uitspraak van 14 juli 2009 van rechtbank Arnhem (gepubliceerd op 19 augustus 2009) is bepaald dat iedere autorit tussen de woning en de werkplek ongeacht de frequentie daarvan als woonwerkverkeer in de zin van artikel 13bis Wet op de loonbelasting 1964 moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat noch de wettekst, de parlementaire geschiedenis of jurisprudentie enig aanknopingspunt biedt voor de opvatting van verweerder dat tussentijdse ritten van het werk naar de woning en weer terug, niet tot het woonwerkverkeer behoren, aanleiding ziet om deze ritten uit te sluiten van het begrip woon-werkverkeer. Het nuttigen van de lunch thuis, overeenkomstig belastingplichtige heeft aangegeven, kan derhalve niet worden uitgezonderd. Nu belanghebbende voormeld standpunt ook heeft ingenomen, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende ten minste een pleitbaar standpunt had ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boete. Met dagtekening 23 september 2009 heeft de inspecteur desondanks een boete opgelegd. Van het door de inspecteur bij het opleggen van de boete ingenomen standpunt dat sprake was van een vergrijp stond naar het oordeel van de rechtbank derhalve op 23 september 2009 al vast dat dit standpunt in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden.

2.10.Niet anders ligt dit met betrekking tot de kosten die in de beroepsfase zijn gemaakt. Alhoewel de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar heeft beslist dat de boete niet in stand kon blijven, heeft hij daarbij geen integrale proceskostenvergoeding toegekend maar een forfaitaire vergoeding. Van die beslissing kan naar het oordeel van de rechtbank eveneens worden gezegd dat ten tijde van het nemen van die beslissing reeds vaststond dat de beslissing met betrekking tot de forfaitaire proceskostenvergoeding in een daartegen ingestelde procedure eveneens geen stand zou houden.

2.11.Gelet op het vorenoverwogene is bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte de proceskostenvergoeding beperkt tot de forfaitaire vergoeding. Het beroep is dan gegrond zodat de uitspraak in zoverre moet worden vernietigd.

2.12.Op grond van voorgaande heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van de bezwaarfase en van de beroepsfase. Volgens de staat van kosten zoals die is overgelegd ter zitting wordt door de gemachtigde geen onderscheid gemaakt tussen de kosten van de fase tot het opleggen van de boetebeschikking van 23 september 2009, de bezwaarfase en de beroepsfase. Gelet hierop en het in 2.9 en 2.10 overwogene stelt de rechtbank de werkelijke kosten van de bezwaarfase vast op € 750,00 (excl. BTW), zijnde de kosten van 12 en 28 oktober 2009 en de kosten ter zake van het secretariaat betreffende het bezwaar. Voor de beroepsfase wordt een vergoeding toegekend van € 5.812,00 (excl. BTW) zijnde de kosten vanaf 4 november 2009 tot en met de zitting inclusief de kosten van het secretariaat betreffende het beroep. Dit komt neer op een totaal bedrag van € 6.562,00 (inclusief BTW: € 7.808,78) aan werkelijke proceskosten.

2.13.Nu het beroep gegrond is, komt belanghebbende in beginsel tevens in aanmerking voor een schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 van de Awb. Het gaat blijkens de staat van kosten die bij de pleitnota is overgelegd dan om kosten die samenhangen met de werkzaamheden van de gemachtigde ten tijde van - en voorafgaand aan - het opleggen van de naheffingsaanslag en boete.

2.14.De rechtbank stelt voorop dat als onrechtmatige besluiten kunnen worden aangemerkt de beschikking waarbij de boete is opgelegd en de uitspraak op bezwaar voorzover die de beslissing op de proceskosten van het bezwaar betreft. De door belanghebbende geclaimde schade betreft de kosten verband houdende met de werkzaamheden die door de gemachtigde zijn verricht ten tijde - en in voorbereiding - van het opleggen van de boete. Deze kosten kunnen derhalve niet worden aangemerkt als kosten die hun oorzaak vinden in vorengenoemde onrechtmatige besluiten, maar gaan daaraan vooraf. Een verzoek om vergoeding van die kosten is dan ook een verzoek dat geen schade betreft in de zin van artikel 8:73 van de Awb. Een verzoek om schadevergoeding betreffende die schade kan dan enkel worden ingesteld op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Op een dergelijk verzoek kan uitsluitend door de civiele rechter worden beslist, en niet door de belastingrechter. De rechtbank heeft met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding aldus beslist (8:71 Awb).

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr J.R.R. Oevering, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.