Home

Rechtbank Leeuwarden, 19-08-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2115 BO3246, AWB 08/2010

Rechtbank Leeuwarden, 19-08-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2115 BO3246, AWB 08/2010

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
19 augustus 2010
Datum publicatie
8 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BO3246
Zaaknummer
AWB 08/2010

Inhoudsindicatie

naheffingsaanslag vernietigd wegens vastelling aanslag na afloop naheffingstermijn; datum bekendmaking naheffingsaanslag aan eiseres heeft te gelden als dagtekening vaststelling aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 08/2010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],

eiseres,

gemachtigde [gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer].F.012501) opgelegd, een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 1.316, alsmede bij beschikking een boete van € 326.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 augustus 2008 de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 september 2008, ontvangen bij de rechtbank op 8 september 2008, beroepen ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010 te Leeuwarden.

Eiseres is daar bij haar bestuurder, [bestuurder], verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiseres is een wielersportvereniging en is als zodanig ondernemer voor de omzetbelasting.

1.2 Op 9 januari 2006 heeft verweerder een bezoek gebracht aan eiseres. Verweerder heeft zijn bevindingen van dit bezoek vastgelegd in een brief, gedateerd 13 januari 2006, en deze verzonden aan de toenmalige gemachtigde van eiseres, de heer [toenmalige gemachtigde].

1.3 Bij brief van 14 september 2006 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres, de heer [toenmalige gemachtigde], verweerder verzocht om aan eiseres naheffingsaanslagen omzetbelasting op te leggen over de jaren 2004 en 2005.

1.4 Op basis van het onder 1.3 genoemde verzoek heeft op 16 november 2006 een bespreking plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder. Verweerder heeft de bevindingen van deze bespreking vastgelegd in een brief gedateerd 7 december 2006, en deze verzonden aan de toenmalige gemachtigde van eiseres, de heer [toenmalige gemachtigde].

1.5 Op 22 maart 2007 heeft tussen eiseres en verweerder een nadere bespreking plaatsgevonden, onder andere over de over eerdere kalenderjaren verschuldigde omzetbelasting. Tijdens deze bespreking spreken eiseres en verweerder af dat eiseres een opstelling zal maken van de verschuldigde omzetbelasting over de periode 2002 tot en met 2006 en dat deze opstelling als basis zal dienen voor op te leggen naheffingsaanslagen. Verweerder heeft de bevindingen van voormelde bespreking vastgelegd in een brief gedateerd 22 maart 2007, en deze verzonden aan de bestuurder van eiseres, de heer [bestuurder], per adres van de nieuwe gemachtigde van eiseres, [gemachtigde].

1.6 Op 27 april 2007 heeft de nieuwe gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], namens eiseres aangifte omzetbelasting gedaan over het eerste kwartaal van 2007. De aangifte vermeldt onder andere de adresgegevens van [gemachtigde] en diens beconnummer.

1.7 Met dagtekening 29 december 2007 legt verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting op over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. Voormelde naheffingsaanslag is verzonden aan de voormalige gemachtigde van eiseres, de heer [toenmalige gemachtigde].

1.8 Eiseres stelt de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag pas op 10 januari 2008 te hebben ontvangen.

1.9 Bij brief van 11 januari 2008 verzoekt de nieuwe gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], om uitstel van betaling. Deze brief is gericht aan de "Belastingdienst/ Noord/ kantoor Emmen, de afdeling invordering" en luidt - voor zover hier van belang -:

"Belanghebbende is voornemens bezwaar aan te tekenen tegen deze naheffingsaanslag. De uiterste datum waarbinnen het bezwaarschrift moet zijn ingediend is daarbij 9 februari 2008. Het verschuldigde bedrag op de aanslag moet echter vóór 12 januari 2008 zijn betaald. Namens belanghebbende verzoeken wij u uitstel van betaling te verlenen totdat het bezwaarschrift is ingediend".

1.10 Op 25 januari 2008 ontvangt de nieuwe gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], van de ontvanger een beslissing op het verzoek om uitstel van betaling. Deze brief luidt - voor zover hier van belang -:

"U heeft uitstel van betaling gevraagd omdat uw cliënt een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de aanslag. Ik geef uw cliënt hierbij uitstel van betaling totdat op het bezwaarschrift is beslist. […] Deze brief is in een geautomatiseerd proces vervaardigd, en is daarom niet ondertekend."

1.11 Bij brief van 15 april 2008, ontvangen door verweerder op 16 april 2008, stuurt de nieuwe gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], aan verweerder een schrijven getiteld "nadere motivering bezwaarschrift". Verweerder merkt voormelde brief aan als bezwaarschrift.

1.12 Blijkens een systeemuitdraai van verweerder is het toezendingsadres van eiseres met ingang van 9 juli 2008 in het systeem van verweerder gewijzigd van het adres van de voormalige gemachtigde van eiseres, de heer [toenmalige gemachtigde], naar het adres van de nieuwe gemachtigde van eiseres, [gemachtigde].

1.13 Bij brief met dagtekening 17 juli 2008 stuurt verweerder aan de nieuwe gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], een motivering van de uitspraak op bezwaar. Hij geeft aan het bezwaar niet-ontvankelijk te achten wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hij merkt het bezwaar aan als een verzoek om ambtshalve herziening. Omdat verweerder van mening is dat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is, ziet verweerder af van het horen van eiseres.

1.14 Op 9 januari 2009 heeft [medewerker Belastingdienst], medewerker bij de Belastingdienst B/CICT, unit Aangifte, een ambtsedige verklaring afgelegd, inhoudende dat de naheffingsaanslag omzetbelasting, met aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.2501, gedagtekend 29 december 2007, op 28 december 2007 met 48-uurs post is verzonden.

Geschil

2.1 In geschil is allereerst het antwoord op de vraag of eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar.

2.2 Eiseres beantwoordt de onder 2.1 genoemde vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

2.3 Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag tijdig, dat wil zeggen binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn, is opgelegd.

2.4 Eiseres beantwoordt de onder 2.3 genoemde vraag ontkennend en voert daartoe - kort gezegd - aan dat verweerder de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag omzetbelasting naar het verkeerde adres heeft gestuurd en dat daarom niet de dagtekening van de aanslag heeft te gelden als de datum waarop voormelde naheffingsaanslag is opgelegd, maar de datum van verzending aan het juiste adres dan wel de datum van ontvangst van de naheffingsaanslag. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen.

2.5 Verweerder beantwoordt de onder 2.3 genoemde vraag bevestigend en voert daartoe - kort gezegd - aan dat de onjuiste adressering van de naheffingsaanslag voor risico van eiseres moet komen, nu zij heeft nagelaten een adreswijziging met betrekking tot haar nieuwe gemachtigde door te geven, dat de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag niet is verzonden op een datum gelegen na de dagtekening en dat derhalve de dagtekening van de naheffingsaanslag heeft te gelden als de datum waarop de naheffingsaanslag is opgelegd. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen.

2.6 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Nadat de rechtbank de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift ter zitting met partijen heeft besproken, heeft verweerder zijn bij verweerschrift ingenomen standpunt inzake de ontvankelijkheid van het bezwaar laten varen. De rechtbank volgt partijen daarom in hun eensluidende standpunt dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig partijen niet te volgen in hun gezamenlijke verzoek het beroep inhoudelijk te behandelen. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en zelf in de zaak voorzien. Slechts nog in geschil is de al dan niet tijdige oplegging van de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag.

3.2 Ingevolge artikel 5 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geldt de dagtekening van het aanslagbiljet als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag.

3.3 De onder 3.2 genoemde regel lijdt uitzondering indien aannemelijk is dat het aanslagbiljet pas na de dagtekening ter post is bezorgd. In dat geval treedt de dag van terpostbezorging in de plaats van die dagtekening (zie HR 6 december 1989, nr. 25 888, BNB 1990/176 en HR 6 december 1989, nr. 25 909, BNB 1990/177).

3.4 Indien het aanslagbiljet als gevolg van een aan de belastingdienst toe te rekenen onjuiste adressering door de belastingplichtige niet binnen de termijn is ontvangen, geldt als datum van terpostbezorging de datum van verzending van het (duplicaat-)aanslagbiljet aan het juiste adres. Deze regel lijdt uitzondering indien de inspecteur aannemelijk maakt dat de belastingplichtige binnen de termijn op de hoogte was van de verzending van het oorspronkelijke aanslagbiljet. Het is in dit verband niet voldoende dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de belastingplichtige binnen de termijn op de hoogte was van de interne vaststelling van de aanslag (zie HR 15 november 1995, nr. 30 869, BNB 1996/25 en HR 27 november 1996, nr. 31 864, BNB 1997/80).

3.5 Het risico van een onjuiste adressering ligt in beginsel bij de verzender van het geschrift, doorgaans de belastingadministratie, tenzij een onjuiste adressering te wijten is aan degene voor wie het geschrift bestemd is, doorgaans de belastingplichtige (zie HR 3 januari 1996, nr. 30 793, BNB 1996/93).

3.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], zich richting verweerder duidelijk gepresenteerd als de nieuwe gemachtigde van eiseres. Het feit dat verweerder het verslag van de bespreking van 22 maart 2007 ook aan voormelde nieuwe gemachtigde van eiseres heeft toegestuurd (zie 1.5), maakt dat de rechtbank het aannemelijk acht dat verweerder dit destijds ook zo heeft verstaan. Voorts overweegt de rechtbank dat de juiste adresgegevens van voormelde nieuwe gemachtigde van eiseres bij verweerder bekend waren (zie 1.5 en 1.6). Het feit dat de wijziging van gemachtigde en de daarbij behorende adreswijziging pas met ingang van 9 juli 2008 in het systeem van verweerder verwerkt wordt, dient naar het oordeel van de rechtbank voor risico van verweerder te komen. Het feit dat (de gemachtigde van) eiseres geen expliciete adreswijziging aan verweerder heeft gestuurd, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Immers, verweerder was reeds uit andere hoofde op de hoogte van het feit dat eiseres een nieuwe gemachtigde en derhalve een nieuw correspondentieadres had en had dit adres ook al als zodanig gebruikt. Eiseres mocht er derhalve op vertrouwen dat verweerder de wijzigingen in haar systeem had doorgevoerd en over de juiste gegevens beschikte. Naar het oordeel van de rechtbank is de onjuiste adressering van de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag derhalve niet te wijten aan eiseres, doch aan verweerder.

3.7 Gezien de feiten dat de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag onjuist geadresseerd was en rond de feestdagen terpostbezorgd is, acht de rechtbank de stelling van eiseres dat zij de naheffingsaanslag pas op 10 januari 2008 heeft ontvangen (zie 1.8) aannemelijk. Verweerders ongemotiveerde betwisting doet de rechtbank niet tot een ander oordeel komen.

3.8 Nu vaststaat dat het aanslagbiljet als gevolg van een aan verweerder toe te rekenen onjuiste adressering door eiseres niet binnen de termijn is ontvangen en verweerder niet heeft gesteld dat eiseres binnen de termijn op de hoogte was van de verzending van het oorspronkelijke aanslagbiljet, geldt als datum van terpostbezorging de datum van verzending van het (duplicaat-)aanslagbiljet aan het juiste adres. Echter, uit de gedingstukken is niet gebleken dat verweerder alsnog een (duplicaat)aanslagbiljet aan het juiste adres heeft gezonden, zodat er geen datum van verzending en derhalve geen datum van terpostbezorging is.

3.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft alsdan te gelden dat moet worden teruggevallen op de hoofdregel van artikel 3:40 van de Awb. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb heeft te gelden dat een besluit niet in werking treedt voordat het bekend gemaakt is. Gezien het onder 3.7 overwogene moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag pas op 10 januari 2008 aan eiseres bekend is gemaakt. Nu de datum van bekendmaking is gelegen na de dagtekening van het aanslagbiljet, heeft eerstgenoemde datum te gelden als datum van vaststelling van de aanslag (zie Hof Arnhem 8 februari 2005, nr. 03/1939, VN 2005/39.5).

3.10 Naar aanleiding van het onder 3.9 overwogene concludeert de rechtbank dat de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag is vastgesteld op 10 januari 2008, dat wil zeggen buiten de daarvoor in artikel 20, derde lid, van de AWR gestelde termijn van vijf jaren. De rechtbank zal de onder 1.7 genoemde naheffingsaanslag vernietigen.

3.11 Aangezien de met de boetebeschikking samenhangende naheffingsaanslag zal worden vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding om de beslissing op bezwaar inzake de boete alsmede de boetebeschikking eveneens te vernietigen.

3.12 Aangezien de met de beschikking heffingsrente samenhangende naheffingsaanslag zal worden vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding om de beslissing op bezwaar inzake de heffingsrente alsmede de beschikking heffingsrente eveneens te vernietigen.

3.13 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu eiseres ter zitting haar verzoek om een integrale proceskostenvergoeding heeft laten varen, behoeft dit verzoek geen behandeling meer. De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- verklaart het bezwaar ontvankelijk;

- verklaart het bezwaar gegrond;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- vernietigt de boetebeschikking;

- vernietigt de beschikking heffingsrente;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.S. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2010.

w.g. A.J.S. van der Kroft

w.g. A.F. Germs-de Goede

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.