Home

Rechtbank Leeuwarden, 14-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2520 BU3481, AWB 09/2823

Rechtbank Leeuwarden, 14-10-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2520 BU3481, AWB 09/2823

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
14 oktober 2010
Datum publicatie
7 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BU3481
Zaaknummer
AWB 09/2823

Inhoudsindicatie

inkomstenbelasting: bronvraag

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 09/2823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde eiseres],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

verweerder,

gemachtigde: [gemachtigde verweerder].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.464 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 369. Gelijktijdig met deze aanslag heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 268 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2009 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.413. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is door verweerder gehandhaafd. De beschikking heffingsrente is verminderd met € 170 tot € 98.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 november 2009, ontvangen bij de rechtbank op 30 november 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2010 te Leeuwarden.

Zowel eiseres als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van eiseres behorende bijlagen.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiseres, geboren op [datum] 1966, is in 2006 in loondienst werkzaam bij [werkgever]. Zij heeft in 2006 € 55.550 bruto als inkomsten uit deze dienstbetrekking genoten.

1.2 De arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [werkgever] is beëindigd per 1 juli 2007.

1.3 Eiseres heeft in 2006 de door haar gevolgde studie aan de [academie] afgerond.

1.4 Met ingang van 1 september 2006 wordt door eiseres onder de naam [praktijk] een praktijk geëxploiteerd op het gebied van [therapie]. Per 31 december 2009 heeft eiseres deze activiteiten beëindigd.

1.5 Eiseres heeft met de activiteiten voor [praktijk] de volgende omzet met het behandelen van cliënten behaald:

2006 € 227

2007 € 675

2008 € 402

1.6 De totale resultaten van [praktijk] zijn volgens de door eiseres ingediende aangiften IB/PVV 2006 tot en met 2008 als volgt:

2006 -/- € 3.472

2007 -/- € 9.169

2008 -/- € 14.895

1.7 In 2006 heeft eiseres twee cliënten behandeld. In 2007 heeft eiseres vijf cliënten behandeld.

1.8 Bij brief van 23 juli 2008 zijn door verweerder vragen gesteld over onder andere de opgevoerde huisvestingskosten en de scholingsuitgaven. Naar aanleiding van de beantwoording van deze vragen door eiseres, heeft verweerder op 22 augustus 2008 het voornemen tot afwijking van de aangifte verzonden.

1.9 Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2006 het bij 1.6 vermelde bedrag ad € 3.472 als verlies uit onderneming niet in aanmerking genomen, omdat zijns inziens ten aanzien van de activiteiten geen sprake is van een bron van inkomen.

1.10 Eiseres maakt bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 en claimt eerst bij het indienen van dit bezwaarschrift zelfstandigenaftrek.

1.11 Eiseres is op 18 augustus 2009 gehoord.

1.12 Naar aanleiding van het bezwaarschrift zijn, bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2009, de scholingsuitgaven ten bedrage van € 2.051 door verweerder alsnog gehonoreerd. De geclaimde zelfstandigenaftrek is, evenals het onder 1.8 genoemde verlies uit onderneming, niet geaccepteerd.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of met betrekking tot de activiteiten voor [praktijk] sprake is van een bron van inkomen en, zo ja, of deze bron kan worden aangemerkt als winst uit onderneming. Indien deze vragen bevestigend worden beantwoord komt de vraag aan de orde of eiseres heeft voldaan aan het zogenoemde urencriterium van de zelfstandigenaftrek en of aftrek van de kosten van een werkruimte ex artikel 3.16 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) plaats kan vinden.

2.2 Eiseres beantwoordt de bij 2.1 vermelde vragen bevestigend. Zij heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de omstandigheid dat de kosten de baten de eerste jaren overstijgen, inherent is aan een onderneming in de opstartfase. Eiseres stelt dat gekeken moet worden naar de potentie van de activiteiten, hetgeen beoordeeld moet worden in het jaar 2006. De omvang van de kosten is alleen te toetsen door de ondernemer. Eiseres stelt te voldoen aan het zogenoemde urencriterium. Eiseres meent dat voor wat betreft de kosten van een werkruimte gekeken moet worden naar de intentie, en niet slechts naar de letter van de wet.

2.3 Verweerder beantwoordt de bij 2.1 vermelde vragen ontkennend. Hij stelt zich op het standpunt dat met eiseres activiteiten in het jaar 2006 redelijkerwijs geen voordeel was te verwachten gezien de geleden verliezen vanaf de start van de activiteiten en het geringe aantal cliënten. Verweerder is van mening dat eiseres geen recht op zelfstandigenaftrek heeft omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft voldaan aan het zogenoemde urencriterium. De aftrek van de kosten van een werkruimte kan niet worden verleend, omdat geen sprake is van een kwalificerende werkruimte.

Beoordeling van het geschil

3.1 Wil sprake zijn van een bron van inkomen in de Wet IB 2001, dan moet volgens vaste jurisprudentie onder meer redelijkerwijs zijn te verwachten dat de bron - eventueel in de toekomst - een positieve opbrengst zal geven (zie in deze zin o.a. HR 8 juli 1997, nr. 32.309, BNB 1997/314 en HR 1 februari 2002, nr. 35.848, BNB 2002/127).

3.2 Naar het oordeel van de rechtbank rust op eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, de last om aannemelijk te maken dat in het jaar 2006 ten aanzien van de activiteiten als [therapeut] sprake was van een objectieve (toekomstige) winstverwachting. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan deze bewijslast heeft voldaan. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseres niet door middel van het overleggen van een ondernemingsplan of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat bij de start van de onderneming een dusdanige groei van het aantal cliënten was te verwachten dat haar praktijk, eventueel op termijn, een positieve opbrengst zou genereren. In combinatie met de behaalde omzetten genoemd in 1.5 en 1.6 - ook al is dit deels achteraf bezien - leidt dit de rechtbank tot het oordeel dat in het jaar 2006 niet kan worden gesproken van een objectieve winstverwachting.

3.3 Reeds omdat ter zake van eiseres' activiteiten als [therapeut] geen sprake is van een bron van inkomen, behoeven de overige geschilpunten geen behandeling.

3.4 Eiseres heeft desgevraagd ter zitting verklaard geen afzonderlijke grieven te hebben tegen de hoogte van de in rekening gebrachte heffingsrente.

3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eiseres' beroep geen doel treft.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. van den Bosch, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2010.

w.g. T.L. Gaarman-Jonkers

w.g. M. van den Bosch

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.