Home

Rechtbank Leeuwarden, 11-04-2011, BQ8923, AWB 09/2377 en 09/2576

Rechtbank Leeuwarden, 11-04-2011, BQ8923, AWB 09/2377 en 09/2576

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
11 april 2011
Datum publicatie
22 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ8923
Zaaknummer
AWB 09/2377 en 09/2576

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Omzetting landbouwgrond naar bosgrond. Geen verlies wegens waardevermindering omdat subsidies bij de waardering van de grond in aanmerking genomen moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummers: AWB 09/2377 en 09/2576

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde [gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1995 een aanslag (aanslagnummer [nummer]H.56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 255.469.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2009 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 21 september 2009 beroep ingesteld.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1996 een aanslag (aanslagnummer [nummer]H.66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 353.647.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 september 2009 het belastbaar inkomen verminderd tot op f. 144.398.

Eiser heeft daartegen bij fax van 22 oktober 2009, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Partijen hebben onder de aanduiding "conclusie van repliek" respectievelijk "conclusie van dupliek" vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2010 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser exploiteerde samen met zijn broer, [broer], in maatschapsverband een akkerbouwbedrijf. De landbouwgronden behoren tot de persoonlijke ondernemingen van de maten. De exploitatie vindt plaats door de maatschap.

1.2 In de jaren 1994, 1995 en 1996 is door eiser en zijn broer respectievelijk 58.10 ha., 54.29 ha. en 113.14 ha. landbouwgrond omgevormd tot blijvend bos. De gemeente [gemeente] heeft meegewerkt aan de bestemmingswijziging van de grond en zij heeft een aanlegvergunning verleend voor een permanent bos.

1.4 Eiser ontvangt in het boekjaar 1994/1995 diverse subsidies voor de aanplant van de bomen op 29.05.00 hectare (voormalige) landbouwgrond en de exploitatie van dat bos:

Bebossingsubsidie f . 133.050

Vermogenssubsidie Economisch Zaken f. 67.928

Vergoeding stichting Face f. 145.250

Projectsubsidie L.N.V. f. 159.775

SBL inkomensdervingsubsidie (Laser) f. 46.189

1.5 Eiser ontvangt in het boekjaar 1995/1996 diverse subsidies voor de aanplant van de bomen op 27.14.50 hectare (voormalige) landbouwgrond en de exploitatie van dat bos:

Bebossingsubsidie f . 125.432

Vermogenssubsidie Economisch Zaken f. 57.835

Vergoeding stichting Face f. 135.725

Projectsubsidie L.N.V. f. 154.797

Subsidie provincie Drenthe f. 40.000

SBL inkomensdervingsubsidie (Laser) f. 90.940

1.6 De onder 1.4 en 1.5 vermelde inkomensdervingsubsidies zijn voor een periode van 20 jaar toegekend. Deze subsidies worden door verweerder op grond van een toezegging in de onderhavige jaren niet tot het belastbaar inkomen gerekend.

1.7 Bij een gezamenlijke taxatie die tijdens de bezwaarfase heeft plaatsgevonden, zijn voor zover thans van belang de volgende waarden vastgesteld:

- WEVAB landbouwgrond per hectare: 1994: € 10.500 / 1995: € 11.000 / 1996: € 12.000;

- waarde bosgrond per hectare: 1994: € 2.500 / 1995: € 2.750 / 1996: € 3.000.

1.8 De waarde in het economische verkeer van de grond per inplantdatum met inbegrip van de (toegezegde) subsidie(rechten) bedraagt:

- 1994/1995: f. 490.656;

- 1995/1996: f. 526.998.

1.9 In het boekjaar 1994/1995 respectievelijk 1995/1996 belopen de aanplantkosten van het bos f. 175.385 respectievelijk f. 151.264.

1.10 De boekwaarde van de onderhavige grond bedraagt:

- voor het boekjaar 1994/1995: f. 419.859;

- voor het boekjaar 1995/1996: f. 392.392.

Geschil

2.1 Partijen hebben ter zitting het geschil beperkt tot (uitsluitend) het antwoord op de vraag of het belastbaar inkomen over 1995 respectievelijk 1996 moet worden verlaagd wegens waardedaling van de tot blijvend bos omgevormde landbouwgrond met een oppervlakte van 29.05.00 respectievelijk 27.14.50 hectare. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.

2.2 Partijen concluderen gezamenlijk dat bij het gelijk van eiser het belastbaar inkomen over 1995 moet worden vastgesteld op f. 35.000 respectievelijk over 1996 op f. 62.192 negatief en tevens dat bij het gelijk van verweerder de belastbare inkomens over de in geschil zijnde jaren (na bezwaar) juist zijn vastgesteld.

2.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser, op wie de bewijslast rust, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de waarde in het economisch verkeer van de onderhavige grond ten tijde van de onttrekking aan het vermogen van eisers landbouwonderneming lager is dan de boekwaarde. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de voor de aanplant van de bomen en de exploitatie van het bos verkregen subsidie(rechten) onlosmakelijk verbonden zijn met de grond waar de bomen op zijn ingeplant. Het is niet mogelijk de subsidies te behouden bij verkoop van de grond; bij voortgezette exploitatie van het bos zal de verwerver van de grond, na indiening van een daartoe strekkende aanvraag, in aanmerking komen voor de subsidierechten. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser zich bij zijn besluitvorming om de landbouwgrond te gaan gebruiken voor de aanplant en exploitatie van bos mede heeft laten leiden door de in het vooruitzicht gestelde subsidies. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat de waarde van de grond in het zicht van de aanvang van de aanplant en de exploitatie van de bomen in positieve zin wordt beïnvloed door de (contante waarde van de) subsidies die bij die aanvang tegemoet gezien konden worden. De stelling van eiser dat verweerder voor de waardering van de bosgrond is gehouden aan de onder 1.7 vermelde waardes, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit het taxatierapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de onder 1.7 vermelde waardes zijn vastgesteld zonder rekening te houden met de door eiser te ontvangen subsidies; de taxateurs hebben de contante waarde van de desbetreffende subsidies immers van jaar tot jaar afzonderlijk gespecificeerd. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de desbetreffende subsidies naar het oordeel van de rechtbank bij de waardering van die grond in aanmerking dienen te worden genomen.

3.2 Op grond van het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de waarde in het economisch verkeer van de grond terecht vastgesteld met inbegrip van de (in het vooruitzicht gestelde) subsidies per inplantdatum en in zijn uitspraak op bezwaar berekend op de onder 1.8 vermelde waardes. Rekenkundig heeft eiser de berekeningsmethodiek die aan die waardes ten grondslag ligt, niet betwist. Aangezien de boekwaarde van de onderhavige grond voor elk van de in geschil zijnde jaren lager is (zie 1.10), heeft eiser derhalve niet aannemelijk gemaakt dat voor de onderhavige jaren sprake is van een lagere waarde dan de boekwaarde van de grond. Reeds op grond hiervan kan geen sprake zijn van een in aanmerking te nemen verlies, zodat hetgeen eiser ten aanzien van de werking en reikwijdte van de landbouwvrijstelling heeft gesteld, onbesproken kan blijven.

3.3 Nu verweerder op het bezwaar tegen de beschikkingen inzake heffingrente niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat in de onderhavige uitspraken op bezwaar ook de beslissing ligt besloten om de beschikking inzake heffingsrente te handhaven. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze beslissing af te wijken. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.

3.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder het gelijk aan zijn kant heeft. De rechtbank zal de beroepen daarom ongegrond verklaren.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gegeven door mrs. J.W. Keuning, A.F. Germs-de Goede en T. Tanghe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2011.

w.g. M. Hiemstra w.g. J.W. Keuning

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.