Rechtbank Leeuwarden, 15-06-2011, BS1753, AWB 06/2713
Rechtbank Leeuwarden, 15-06-2011, BS1753, AWB 06/2713
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 juni 2011
- Datum publicatie
- 13 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2011:BS1753
- Zaaknummer
- AWB 06/2713
Inhoudsindicatie
OB. Geen vervaardiging van monumentale boerderij ondanks volledige sloop binnenkant, omdat in wezen geen nieuwbouw heeft plaatsgevonden.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 06/2713
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Fiscale eenheid omzetbelasting '[X] beheer B.V. en [X] c.s.',
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Procesverloop
Eiseres heeft in haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2006 verzocht om een teruggaaf van € 131.
Bij beschikking (genummerd [beschikkingsnummer].O.01.6210) van 14 april 2006 heeft verweerder een teruggaaf verleend van € 131 aan omzetbelasting.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2006 de teruggaafbeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 11 december 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008 te Leeuwarden. Eiseres is daar verschenen bij haar voornoemde gemachtigde, bijgestaan door de heer [X].
Zoals ter zitting van 10 september 2008 is besproken, heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat de rechtbank vooralsnog van oordeel is dat de beantwoording van de door de Hoge Raad in de procedure met nummer 42 415 aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg (HvJ EG) gestelde prejudiciële vragen van belang zijn voor de beslissing van het onderhavige geschil. Met instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden totdat het HvJ EG op de betreffende vragen heeft geantwoord.
Naar aanleiding van de uitspraak van het HvJ EG van 12 februari 2009 heeft de rechtbank besloten, gelet op de inhoud van die uitspraak, de zaak aan te houden tot de Hoge Raad in de procedure 42 415 arrest heeft gewezen.
Nadat de datum voor het nadere onderzoek ter zitting in overleg met partijen is vastgesteld, heeft de rechtbank partijen bij aangetekende brief van 18 januari 2011 medegedeeld dat het beroep zal worden behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 maart 2011 te Leeuwarden en heeft partijen uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn. Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 15 februari 2011 verzocht om uitstel van voormelde zitting, omdat hij op 10 maart 2011 verhinderd is wegens een reis naar het buitenland. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel van de zitting niet gehonoreerd, omdat de zittingsdatum in overleg met partijen is vastgesteld en de zaak ter zitting van 10 september 2008 reeds inhoudelijk is behandeld. De rechtbank heeft eiseres bij brief van 22 februari 2011 als zodanig bericht.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2011 te Leeuwarden. Eiseres is daar verschenen bij haar gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiseres.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiseres is aangemerkt als een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). De fiscale eenheid bestaat uit de heer drs. [X], [X] Beheer B.V. en [Y] B.V. [X], voornoemd, is houder van alle aandelen in [X] Beheer B.V.
1.2 De heer [X] is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenote]. Zij hebben samen op 28 juli 2004 een perceel grond van circa 5.500 vierkante meter met een boerderij met koetshuis en schuur aangekocht voor € 600.000. De boerderij en het koetshuis zijn tezamen een beschermd rijksmonument als bedoeld in de Monumentenwet 1988. De stallen, de deel en de opslagruimte van de boerderij en de grond hadden op tot het moment van aankoop een agrarische functie.
1.3 Na de aankoop van de boerderij wordt deze verbouwd. Na de verbouwing beschikt de boerderij over een gecombineerde woon- en kantoorfunctie. De kantoorfunctie staat ten dienste aan [X] Beheer B.V. Voor de functie worden twee werkkamers en een conferentieruimte in de boerderij gerealiseerd. De agrarische functie gaat door de verbouwing verloren.
1.4 In een aantal opzichten zal het uiterlijk van de boerderij wijzigen. Op het dak zullen de twee bestaande dakkapellen worden vervangen door meer authentieke dakkapellen. In de rechter dakwand wordt een loggia gerealiseerd. In de achter dakwand wordt een dakraam aangebracht. In de voorgevel wordt een raampartij vervangen door een deur. In de achtergevel wordt de bestaande deur vervangen door een deur met aan weerszijden ramen, wordt een deur toegevoegd en wordt een raampartij dichtgemetseld. In de rechterzijgevel worden de staldeuren en een stalraampje vervangen door twee grote raampartijen. De linkergevel van de boerderij blijft ongewijzigd. Intern zal het gehele pand zal opnieuw worden ingedeeld.
1.5 De buitenmuren van de boerderij blijven staan en zullen waar nodig worden hersteld en gevoegd. De stalen stalramen worden na conservering opnieuw in de buitenmuren aangebracht. De binten blijven staan. Het dak wordt grotendeels vervangen, waarbij in plaats van de traditionele opbouw van riet met daarover heen dakpannen, moderne isolatiematerialen zullen worden gebruikt. De oude dakpannen worden zoveel mogelijk hergebruikt. De schoorstenen worden vervangen door identieke exemplaren. Sloop van de binnenmuren is noodzakelijk omdat de muren zijn aangetast door zuurinwerking van het vee. Op de gehele begane grond worden nieuwe betonvloeren gestort. Op de verdiepingen en de zolder worden nieuwe vloeren aangebracht. Ondanks dat de aanblik van de boerderij na de verbouwing is gewijzigd, is het rijksmonumentale karakter van de boerderij behouden.
1.6 Op ongeveer een meter naast de boerderij is het vrijstaande koetshuis gesitueerd. Het koetshuis wordt op soortgelijke wijze als de boerderij gerestaureeerd. De buitenmuren blijven staan, de kapconstructie blijft in stand en de dakpannen worden opnieuw geplaatst. In het koetshuis is een apparement voor persoonlijke doeleinden gepland.
1.7 Na sloop van de schuur zal op dezelfde plaats een nieuwe schuur worden gebouwd.
1.8 Bij de boerderij zal verder een tuin en parkeerruimte worden aangelegd.
1.9 Van de bij de boerderij aangekochte grond (zie 1.2) zal circa 3.000 vierkante meter worden verkocht aan [Y] B.V. en worden aangewend voor woningbouw.
1.10 [echtgenote] zal haar onverdeelde aandeel in de werkruimtes van de boerderij tegen vergoeding ter beschikking stellen aan [X] Beheer B.V.
1.11 Partijen hebben na onderling overleg vastgesteld dat 35 procent van het pand voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt.
1.12 De totale kosten van de onder 1.3 tot en met 1.8 vermelde werkzaamheden bedragen € 933.000 inclusief btw.
1.13 Bij de voorbereiding van de verbouwing van de boerderij zijn aan eiseres kosten in rekening gebracht met een bedrag aan voorbelasting van € 1.520. Verweerder heeft de aftrek van dit bedrag geweigerd.
Geschil
2.1 In geschil is primair het antwoord op de vraag of de verbouwing van de boerderij leidt tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak. Wanneer geen sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak is subsidiair in geschil of de verbouwingsdienst in aanmerking komt voor vermogensetikettering.
Partijen beperken het geschil tot uitsluitend de boerderij. Niet in geschil is dat de voorbelasting ten aanzien van het koetshuis en de schuur niet voor aftrek in aanmerking komt.
Naar de rechtbank begrijpt is tussen partijen zowel ten aanzien van het primaire als het subsidiaire punt niet (meer) in geschil dat bij het gelijk van eiseres het bedrag van de teruggaafbeschikking moet worden vastgesteld op € 630 en bij het gelijk van verweerder op € 441.
2.2 Eiseres beantwoordt beide vragen bevestigend. Eiseres stelt dat door de verbouwing een onroerende zaak ontstaat die tevoren niet bestond. Eiseres is daarbij van mening dat het oude pand ophoudt te bestaan zodra het nagenoeg geheel wordt afgebroken, omdat de restanten niet de samenhang bezitten welke te karakteriseren zij als een pand. Daarnaast is zij van opvatting dat het door de verbouw ontstane pand niet vereenzelvigd kan worden met het oude pand. In geval sprake is van een verbouwingsdienst bepleit eiseres dat het resultaat voor de aftrek van voorbelasting niet anders is.
2.3 Verweerder beantwoordt de onder 2.1 vermelde vraag ontkennend. Verweerder stelt zich ten aanzien van de boerderij en het koetshuis op het standpunt dat er geen nieuwe onroerende zaak wordt vervaardigd. Verweerder concludeert tot gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.
2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
3.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 november 2010, LJN BM6681, geoordeeld dat blijkens het arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 1985, Van Dijk’s Boekhuis, nr. 139/84, BNB 1985/335, van vervaardiging in de zin van artikel 3, lid 1, letter h, van de Wet sprake is indien een goed wordt voortgebracht dat tevoren niet bestond. Met betrekking tot onroerende zaken betekent dit, aldus de Hoge Raad, uitgaande van het spraakgebruik – zoals het Hof van Justitie in bedoeld arrest als maatstaf voorhoudt – dat slechts sprake is van vervaardiging van een goed, indien door de werkzaamheden aan de onroerende zaak in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden.
3.2 De vaststaande feiten, in hun onderlinge samenhang beschouwd, leiden de rechtbank tot het oordeel dat de werkzaamheden aan de boerderij niet hebben geleid tot de vervaardiging van een zaak die daarvoor niet bestond. De rechtbank heeft in haar beoordeling tevens betrokken de tot de gedingstukken behorende tekeningen waarop de bestaande en de gewijzigde situatie tot uitdrukking is gebracht. De rechtbank acht doorslaggevend dat sprake was van een in verval geraakte boerderij waarvan het exterieur in oude luister is hersteld. Met name de uiterlijk kenbare wijzigingen aan het pand zijn subtiel uitgevoerd, waarbij de rijksmonumentale status van de boerderij is gerespecteerd. De aard en omvang van die wijzigingen is niet zodanig ingrijpend geweest dat het voormalige karakter van het pand niet meer prominent herkenbaar is gebleven. De omvang van de werkzaamheden en de ingrijpende wijziging van de indeling van de boerderij alsmede het verloren gaan van de agrarische functie doen aan dit oordeel niet af.
3.3 Onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 november 2009, LJN: BK 3866, is de rechtbank van oordeel het gebruik dat eiseres van de verbouwingsdienst maakt voor andere dan bedrijfsdoeleinden, op de voet van art. 6, tweede lid, Zesde btw-richtlijn niet kan worden gelijkgesteld met een onder bezwarende titel verrichte dienst, zodat de aftrek terzake van de verbouwingsdienst (telkens) op basis van het feitelijk gebruik, zakelijk dan wel privé, plaats dient te vinden.
3.4 Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zowel ten aanzien van het primaire als het subsidiaire geschilpunt het gelijk aan zijn kant. Voor dat geval is niet in geschil dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat de teruggaafbeschikking moet worden vastgesteld op € 441.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt het bedrag van de teruggaafbeschikking vast op € 414;
- verstaat dat verweerder over het bedrag van de teruggaaf heffingsrente zal vergoeden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 141 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.W. Keuning, mr. A.I. van Amsterdam en mr. J.F.H. van den Belt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Boskma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.
w.g. E. Boskma
w.g. J.W. Keuning
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.